Documenti di Didattica
Documenti di Professioni
Documenti di Cultura
INHOUDSOPGAVE
DC - HOOFDSTUK 2 ................................................................................................................ 1
DC - CIRCUITS MET OHMSE WEERSTANDEN.................................................................. 1
EN 1 BRON ................................................................................................................................ 1
1. De elektrische weerstand van een geleider (wet van Pouillet) .............................................. 2
2. Factoren die de elektrische weerstand beïnvloeden .............................................................. 3
3. Serieschakeling van weerstanden .......................................................................................... 9
4. Parallelschakeling van weerstanden ........................................................................................ 11
6. Voorschakelweerstand en regelbare weerstand .................................................................... 14
7. Oefeningen .......................................................................................................................... 15
In een vorig hoofdstuk werd de wet van Pouillet reeds aangehaald om het begrip weerstand te
verduidelijken.
In dit hoofdstuk de wet van Pouillet hernomen en wordt verder ingegaan op
temperatuurafhankelijkheid, en een aantal speciale weerstandstypes worden kort vermeld. Bemerk dat
de wet van Pouillet specifiek toegepast wordt om de weerstand van geleiders te bepalen.
Wanneer we deze 3 factoren samenbrengen in één formule vinden we de wet van Pouillet:
Bemerk dat
o de soortelijke weerstand temperatuursafhankelijk is,
Ω.𝑚𝑚²
o naast de SI-eenheid soms ook als eenheid gebruikt wordt, wat handig is in
𝑚
Ω.𝑚𝑚²
combinatie [A] in mm² in bovenstaande de formule. Hierbij is 1.10-6 Ωm =1. 𝑚
2.1 Proefondervindelijk
Metaaldraadlamp kooldraadlamp
U(V) I(A) U U(V) I(A) U
R= ( ) R= ( )
I I
20 0,140 143 20 0,029 690
60 0,222 270 60 0,094 638
100 0,290 345 100 0,176 568
140 0,347 403 140 0,264 530
180 0,401 449 180 0,366 491
230 0,449 512 230 0,466 493
Zetten we deze resultaten uit in een grafiek dan krijgen we het volgende:
Het meetresultaat laat ons grafisch zien dat bij het opdrijven van de spanning (= temperatuur van
de gloeidraad stijgt) de weerstand van de metaaldraadlamp toeneemt en de weerstand van de
kooldraadlamp afneemt.
2.2 Temperatuurscoëfficiënt
Symbool : α
SI-Eenheid : 1/graad celsius [1/°C]
Definitie in woorden : het getal dat aangeeft hoeveel de beginweerstand van 1 Ω van een
bepaalde stof wijzigt als de temperatuur T met 1C wijzigt.
Voorbeeld:
RCu bij 0C = 1 Ω
T stijgt met 1C RCu = 1,004 Ω
Hieruit volgt: αCu = 0,004/C
Let op: α kan zowel positief als negatief zijn ! (zie onderstaande tabel).
2.3 Materiaalgegevens
2.4 Temperatuurscoëfficiënt
Het is dan ook duidelijk dat de temperatuursafhankelijkheid is sommige gevallen ongewenst is.
Denk maar aan meettoestellen! Hier gebruikt men elementen zoals constantaan en manganine
waarvan de weerstand zo goed als temperatuursonafhankelijk is.
In de formule van Pouillet hebben we gezien dat R afhankelijk is van de lengte L, de doorsnede
A en de soortelijke weerstand .
Door stijging van de temperatuur zal A en L uitzetten. We zullen deze beide veranderingen t.o.v.
elkaar verwaarlozen.
Wat we echter niet kunnen verwaarlozen is de temperatuursafhankelijkheid van de soortelijke
weerstand.
Veronderstel dat α constant blijft over het ganse temperatuursbereik, vaak is deze rekenwijze
aanvaardbaar. ρ is strek temperatuursafhankelijk (vb. ρCu 15°C), let bij het gebruik van tabellen
steeds op de vermelde temperatuurwaarde.
Uit het begrip temperatuurscoëfficiënt wensen we nu een formule af te leiden, die het mogelijk
maakt om bij een willekeurige temperatuur de waarde van een weerstand te berekenen.
Gegeven:
Ro = weerstand bij 0C
Gevraagd:
Hoe groot is de weerstand Rt bij tC indien de weerstand bij 0C gelijk is aan Ro.
Rt = weerstand bij tC
Oplossing:
1. Weerstandverandering: R
R = Ro . .t
2. Totale weerstand: Rt
Rt = Ro + R
Rt = Ro + Ro . .t
Rt = Ro (1 + .t )
Merk op: met t bedoelen we hier eigenlijk t .
Immers t = t - 0C = t
De waarde van R bij 0°C is meestal niet bekend. Bovenstaande formule is daarom weinig nuttig
en we moeten op zoek naar een formule die berekening van weerstandswaarden tussen 2
willekeurige temperaturen toelaat.
Vermits : R t1 = R t 2
Ro =
1+ .t 1 1+ .t 2
We kunnen nu een weerstand berekenen bij een willekeurige temperatuur t2 in functie van een
weerstand bij een gekende temperatuur t1.
Merk op: met t1 en t2 bedoelen we hier eigenlijk Δt1 en Δt2, het temperatuursverschil ten
opzichte van 0°C.
De weerstand van een VDR neemt vanaf een bepaald spanningsniveau snel af wanneer de
aangelegde spanning nog verder toeneemt.
Andere benaming: Varistor
VDR = Volt Dependent Resistor
Voorbeeld 1: Een spoel gewikkeld met draad ( α = 0,0003 .1/°C ) heeft bij 10C een weerstand
van 30 Ω. hoe groot is de weerstand bij 65C ?
R10 = Ro (1 + .t )
R10 30
Ro = = = 29,91
1+0,0003.(10 - 0) 1+0,003
Voorbeeld 2: Een geleider van zink heeft bij 20C, een weerstand van 18 Ω.
De doorsnede is 6 mm².
20 = 0,06.10−6 m
= 0,0039C −1 .
Berekende lengte ervan en de weerstand bij 60C.
d2
A= = 4,9.10−6 m2
4
0 .l 0, 016.10−6.200
R0 = = = 0, 653
A 4,9.10−6
Rt = R0 1 + .t
I I
R1 R2 R3 Rv
U1 U2 U3 U
I
- = I
-
+
+
U U
Fig. 4 Fig. 5
De elektrische stroom is in dit opzicht heel goed te vergelijken met een niet samendrukbare
vloeistof door een buis: aan de ene kant van de buis komt er per minuut evenveel liter water uit
als er aan de andere kant ingaat.
In fig.4 is een serieschakeling getekend van een geleider met weerstand R1 , een geleider met
weerstand R2 en een geleider met weerstand R3 Door alle geleiders en weerstanden vloeit
dezelfde stroom I.
Het vervangingsequivalent schema zien we in fig.5.
De wet van behoud van energie stelt dat (2de wet van Kirchhoff)
U = U1 + U 2 + U3
U = I .R1 + I .R2 + I .R3
U = I . ( R1 + R2 + R3 )
U = k Uk
3.2 Opmerkingen:
Vergeet niet dat elke weerstand, bij serieschakelingen, ook nog gekenmerkt wordt door de
maximumwaarde van de stroomsterkte.
Indien deze maximum waarde overschreden wordt, zal het Joule-effect R.I² een veel te grote
verwarming tot gevolg hebben, waardoor de weerstand doorbrandt.
We kunnen algemeen stellen dat bij een serieschakeling van weerstanden de stroomsterkte door
de weerstanden kleiner (of maximaal) gelijk is aan de kleinst toegelaten nominale stroom.
De vervangweerstand van een serieschakeling zal altijd groter zijn dan de grootste individuele
weerstand uit de serieschakeling.
U
Algemeen:
Rx
Fig. 6 U x = U.
R tot
-
= I
-
+
U
Fig. 11 Fig. 12
We vinden aldus:
1 1 1
I = U .( + + )
R1 R 2 R 3
Algemeen geldt:
4.2 Stroomdeler
E 1 I
I1= , hieruit volgt I 1 = .
R1 R1 1 1 1
+ +
R1 R2 R3
1 1 1
Stel G1 = G2 = G3 =
R1 R2 R3
We vinden nu:
G1
I 1 = I.
G1 + G 2 + G 3
Algemeen:
Gx
I x = I.
G tot
R2
I1 = I .
( R1 + R2 )
Fig. 13
(Belangrijke opmerking : de structuur van deze laatste formule doet sterk denken aan de
algemene formule van de spanningsdeler geldig voor een onbeperkt aantal weerstanden.
Bemerk echter dat voor de stroom I1, in de teller van de breuk R2 staat en niet R1. Bemerk ook
dat de bovenstaande formule enkel geldig is voor 2 weerstanden parallell.)
Weerstanden zijn in een gemengde schakeling opgesteld indien zowel serie als
parallelschakelingen in het netwerk opgenomen zijn.
Een uitgewerkt voorbeeld is hieronder opgenomen. We merken een combinatie van serie- en
parallelschakelingen, waarbij we de totale schakeling opsplitsen in kleinere delen. Na
samenvoegen van de deeloplossingen komen we tot een eindresultaat.
Fig. 14
Als extra oefening kan je tenslotte alle spanningen en stromen berekenen als je een spanning
van 340 V aanlegt over de bovenstaande schakeling. Duid alle spannings- en stroompijlen
correct aan, zoek enkele controles voor je bekomen resultaten op basis van de
eiegenschappen van serie- en parallelschakeling, bereken de potentiaal op verschillende
plaatsen in de schakeling en maak ook hier enkele controles.
(Enkele antwoorden : I6 = 5A, I7 = 5A, I4 = 6,67A, I2 = 3,33A, ….)
JVG2019v4 Rtemp – serie – parallel - gemengd DC – H2 - 13
6. Voorschakelweerstand en regelbare weerstand
6.1 Voorschakelweerstand
Het is een eenvoudige manier om de spanning over een component aan te passen, maar
energetisch gezien niet de meest elegante manier gezien de voorschakelweerstand zelf ook
vermogen opwekt dat niet benut wordt.
Een potentiometer is een (traploos) regelbare weerstand. De potentiometer beschikt over drie
aansluitklemmen. Tussen de buitenste klemmen meet je steeds de volledige weerstand, tussen
de middenste klem en een van de buitenste klemmen kan je de weerstand instellen.
Een regelbare weerstand kan ook benoemd worden als reostaat of schuifweerstand.
Hieronder zie je een schematische voorstelling van een regelweerstand met totale waarde Rp,
die tussen de buitenste klemmen en de middenste regelklem (met pijl) respectievelijk de
weerstandswaarden R1 en R2 heeft. (R1 en R2 zijn dus wijzigbaar maar hebben als som altijd
Rp).
In onderstaand voorbeeldschema kan van een vaste spanning U een regelbare spanning Ub
over R2 gemaakt worden door de grootte van R2 te wijzigen. (Als voorbeeld, andere
toepassingen zijn ook mogelijk).
1. Bereken de weerstand van een rol koperdraad van 100 m van respectievelijk 1,5 mm² en
2,5mm² bij 20°C.
Antwoord: 1,187 Ω en 0,712 Ω
2. Twee aluminium geleiders van 10 mm² van 0,7 km worden kortgesloten (-vormen dus een
lus-) op een spanning van 400V, bereken de kortsluistroom.
Antwoord: 102,0 A
3. Door een ijzerdraad loopt een stroom van 1,25 A met een spanning van 100 V. De
bedrijfstemperatuur is 40°C. Hoe groot zal de stroomsterkte zijn indien we de draad
verwarmen tot een temperatuur van 80°C?
Antwoord: 1,0845 A
4. De veldwikkeling van een generator bestaat uit een koperdraad en heeft bij 22°C een
weerstand van 84 Ω. Gedurende het bedrijf wordt de wikkeling warmer, zodat de weerstand
92 Ω wordt. Welke temperatuur heeft het anker aangenomen?
Antwoord: 47,9°C
Reeks B (serie)
1. Voor de verlichting van een kerstboom worden 10 gelijke lampjes na elkaar geschakeld
(serie). Als het spanningsverschil aan de uiteinden 220 V bedraagt, is de stroomsterkte 0,1 A.
Hoe groot is de weerstand van elk lampje? Op welke spanning brandt elk lampje?
Antwoord: 22V - 220Ω
2. Voor de verlichting van een kerstboom worden 10 gelijke lampjes achter elkaar geschakeld.
Als het spanningsverschil aan de uiteinden 230 V bedraagt, is de stroomsterkte 0,1 A. Hoe
groot is de weerstand van elk lampje? Op welke spanning brandt dan elk lampje?
Antwoord: 230 Ω – 23 V
5. Twee weerstanden zijn in serie geschakeld tussen twee punten met een spanning van 108 V.
De spanning over R2 (11 Ω) bedraagt 33 v. Bereken R1 en de stroomsterkte door de keten.
Antwoord: 25 Ω - 3 A
9. Twee weerstanden (R1 = 180 Ω - 1 W en R2 180 Ω - 2W) zijn in serie geschakeld. Hoe groot
mag de aangelegde spanning over beide weerstanden maximaal zijn ?
Antwoord: 26,8 V
10. Vier weerstanden van respectievelijk 4 – 6 – 10 –12 zijn in serie geschakeld over een
spanningsbron van 230V. Hoe groot is de stroom door elke weerstand, hoe groot is de
spanning over elke weerstand ? Controleer je resultaat. Maak een schema met aanduiding van
spanning- en stroompijlen.
Antwoord : 7,187 A
12. Een verbruiker met een weerstand van 120 is in serie geschakeld met een
voorschakelweerstand van 30. Over de verbruiker meten we een spanning van 48V.
Bereken stroomsterkte, bronspanning en vervangweerstand. Teken zowel het volledige
schema als het vervangschema. Breng alle symbolen duidelijk aan.
Antwoord : 150 Ω - 0,4 A – 60 V
13. Een gloeilampje van 5W is ontworpen om op 12V te werken. Je beschikt echter enkele over
een niet regelbare spanningsbron van 30V. Welke voorschakelweerstand heb je nodig om in
serie met de lamp te schakelen. Wat zal de stroom door de lamp zijn ?
Antwoord : 43,2 Ω - 0,417 A
14. Ontwerp een kerstverlichting met lampjes van 5V-4W in serie. Het snoer moet worden
aangesloten op een spanning van 230V. Hoeveel lampjes heb je nodig ? Wat is het
opgenomen vermogen van het snoer ? Wat is het grote nadeel van dit soort kerstverlichting ?
Antwoord : 46 lampen - 184 W
Reeks C (parallel)
1. Een stroom verdeelt zich over twee takken, één van 2 , waarin de stroomsterkte 6 A is en
één van 3 . Hoe sterk is de stroom in de tak van 3 en hoe sterk is de onvertakte stroom ?
Antwoord: 4 A – 10 A
2. Een stroom van 8 A verdeelt zich in twee takken, waarvan de ene 3 weerstand heeft, terwijl
door de andere tak een stroom van 2 A gaat. Hoe groot is de weerstand in de tweede tak?
Antwoord: 9Ω
3. Door een draad gaat een stroom van 4 A. Tussen twee punten A en B bestaat er dan een
potentiaalverschil van 8 V. Vervolgens worden A en B verbonden door een paralleldraad van
3 terwijl gezorgd wordt dat de onvertakte stroom 4 A blijft. Hoe groot is nu het
potentiaalverschil tussen A en B?
Antwoord: 4,8 V
4. Twee weerstanden (R1 = 180 Ω - 1 W en R2 180 Ω - 2W) zijn parallel geschakeld. Hoe groot
mag de aangelegde spanning over beide weerstanden maximaal zijn ?
Antwoord: 13,4 V
Vier weerstanden (R1=180, R2=0,12k, R3=60, R4=2*105m) zijn parallel geschakeld. Door R1
vloeit een stroom van 200mA. Teken het schema. Bereken alle stromen
6. en spanningen. Teken ook het vervangschema.
Antwoord : 1,28 A – 36 V
7. Twee weerstanden zijn parallel geschakeld op een spanning van 24V. De totale opgenomen
stroom bedraagt 250mA. R1=0,8k. Hoe groot is R2.
Antwoord : 109,09 Ω
8. Drie weerstanden van 90 zijn parallel geschakeld. De bronspanning bedraagt 27V. Bereken
de deelstromen, Itot, Ptot, Rv. Teken het vervangschema.
Antwoord : 0,9 A – 24,3 W - 30 Ω
9. Twee weerstanden van respectievelijk 500 en 275 zijn parallel geschakeld. Bij een
bronspanning van 110V wil men een totaal opgenomen stroom van 1A bereiken. Hoe groot
moet een derde parallel geschakelde weerstand zijn om dit te bereiken ? Controleer je
resultaat.
Antwoord : ≈290 Ω
10. Drie weerstanden zijn in parallel geschakeld. De eerste weerstand R1= 8M. In de tweede
weerstand R2 wordt een vermogen van 36mW ontwikkeld. In de derde weerstand R3 vloeit
een stroom van 50A.
De bronspanning bedraagt 12V. Bereken R1, R2, R3, Itot en het totaal ontwikkeld vermogen.
Antwoord : 36,618 mW
I1
R2 R3
E = 50 V
6 3
I2 I3
R1 3
2. Bereken alles stromen en spanningen uit onderstaand schema. Bepaal eveneens Uab.
R1 R2 =6
a
6,4 R3 = 3
E = 20 V
R4 = 8
b
R5 =12
R1 = 16
I1 = 2A
I3
R3 = 32
E?
Ra ? R2 = 12
R1 = 49
Rv ?
63,2 V
Antwoord: 500Ω - 1Ω
R3 = 3
R5 = 8
E? R4 = 6
Antwoord: 10V
R1 R2 R3
E = 30V
15 5 6,25
Antwoord: 2,65625Ω
3R 2R 6R 4R
E?
Antwoord: 150V
R1 = 4
R2 = 10
I1
R3 = 15
I4 = 4A
R3 = 20 R5 = 40
E?
Antwoord: 320V
11. Welke spanning zal de V-meter aanduiden? (De niet vermelde weerstand is 35 Ω)
120 120
b
120
120 V
Antwoord: ± 32,91V
12. In volgende schakeling is de inwendige weerstand van de V-meter 3 k. De meter wijst
12 V aan. Bereken de bronspanning.
V
7,5
1k
E? 400
200
Antwoord: 15,6 V