Sei sulla pagina 1di 212

Inhoud Inleiding .........................................

2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten ......... 18
Stoelen, veiligheidssystemen ...... 33
Opbergen ..................................... 51
Instrumenten en
bedieningsorganen ...................... 67
Verlichting .................................... 94
Infotainment-systeem ................ 102
Klimaatregeling .......................... 105
Rijden en bediening ................... 112
Verzorging van de auto .............. 136
Service en onderhoud ................ 177
Technische gegevens ................ 189
Klanteninformatie ....................... 206
Trefwoordenlijst ......................... 208
2 Inleiding

Inleiding
Inleiding 3

Uw autogegevens Wanneer wij u in deze gebruikers‐ ■ De inhoudsopgave aan het begin


handleiding adviseren de hulp van van de handleiding en in de afzon‐
Voer hier de gegevens van de auto in
een werkplaats in te roepen, raden wij derlijke hoofdstukken geeft aan
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
uw Opel Service Partner aan. waar u de informatie die u zoekt
Deze informatie is beschikbaar in de
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐ kunt vinden.
hoofdstukken "Service en onder‐
houd" en "Technische gegevens", steklas service tegen redelijke prij‐ ■ Met behulp van het trefwoordenre‐
alsmede op het typeplaatje. zen. Ervaren, door Opel geschoolde gister kunt u specifieke informatie
specialisten werken volgens speciale zoeken.
Inleiding richtlijnen van Opel. ■ In deze gebruikershandleiding wor‐
Uw auto is de intelligente combinatie Houd het informatiepakket voor de den linksgestuurde auto’s getoond.
van vernieuwende techniek, overtui‐ gebruiker altijd onder handbereik in De bediening van rechtsgestuurde
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐ de auto. auto’s is vergelijkbaar.
heid en zuinigheid. ■ In de gebruikershandleiding wor‐
In deze gebruikershandleiding vindt
Gebruik van deze handleiding den motoraanduidingen van de fa‐
u alle informatie die u nodig hebt om ■ In deze handleiding worden alle op‐ briek gebruikt. De bijbehorende
uw auto veilig en efficiënt te kunnen ties en functies beschreven die be‐ marktaanduidingen vindt u in het
bedienen. schikbaar zijn voor dit model. hoofdstuk “Technische gegevens”.
Sommige beschrijvingen, met ■ Richtingaanduidingen in de be‐
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
inbegrip van die van het display en schrijvingen, zoals links, rechts,
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
de menufuncties, gelden mogelijk voor of achter moeten altijd met de
van de auto een ongeval tot gevolg
niet voor uw auto afhankelijk van blik in de rijrichting worden gezien.
kan hebben en dat er risico bestaat
het gekozen model, de
voor persoonlijk letsel. ■ De displayschermen in de auto bie‐
landspecificaties en speciale
Houd u altijd aan de specifieke wet‐ uitrusting of accessoires. den mogelijk geen ondersteuning
geving van het land waarin u zich be‐ voor uw taal.
■ In het hoofdstuk “Kort en bondig”
vindt. Deze wetgeving kan afwijken ■ In deze handleiding worden alle
krijgt u een beknopt overzicht.
van de informatie in deze gebruikers‐ displayberichten en aanduidingen
handleiding. in het interieur vet weergegeven.
4 Inleiding

Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig


Voorzichtig
Teksten met de vermelding
9 Gevaar Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan ra‐
Teksten met de vermelding ken. Het niet naleven van deze
9 Gevaar wijzen op een mogelijk richtlijnen kan tot beschadiging
levensgevaar. Het niet naleven van de auto leiden.
van deze richtlijnen kan levensge‐
vaar inhouden. Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina’s
9 Waarschuwing worden aangeduid met 3. 3 betekent
“zie pagina”.
Teksten met de vermelding We wensen u vele uren autorijplezier.
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken Adam Opel GmbH
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot ver‐
wondingen leiden.
Inleiding 5
6 Kort en bondig

Kort en bondig Auto ontgrendelen Stoelverstelling


Zitpositie

Basisinformatie

Sleutel in het slot van het bestuur‐


dersportier naar voren draaien of
toets q indrukken om de portieren en Aan handgreep trekken, stoel ver‐
de bagageruimte te ontgrendelen. De schuiven, handgreep loslaten.
portieren openen door aan de hand‐ Stoelinstelling 3 35, zitpositie
grepen te trekken. Om de achterklep 3 34.
te openen, aan toets onder de ach‐
terkleplijst trekken.
Afstandsbediening 3 18, centrale
vergrendeling 3 20, bagageruimte
3 24.
Kort en bondig 7

Rugleuning voorstoelen Zithoogte Hoofdsteunverstelling

Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ Pompbeweging van de hendel Ontgrendelingsknop indrukken,
len de rugleuning niet belasten. omhoog = stoel hoger hoogte instellen, vastklikken.
Stoelinstelling 3 35, zitpositie omlaag = stoel lager Hoofdsteunen 3 33.
3 34, rugleuning passagiersstoel
neerklappen 3 36. Stoelen 3 35, zitpositie 3 34.
8 Kort en bondig

Veiligheidsgordel Spiegelverstelling Buitenspiegels


Binnenspiegel Instellen met vierwegschakelaar bij
uitvoering met handmatige
ruitbediening

Veiligheidsgordel afrollen en in gor‐


delslot vastklikken. De veiligheidsgor‐
del mag niet gedraaid zitten en moet Hendel aan de onderkant verdraaien
strak tegen het lichaam aanliggen. De om verblinding te verminderen.
Eerst desbetreffende buitenspiegel
rugleuningen mogen niet te ver naar Binnenspiegel 3 28, automatisch
selecteren en daarna verstellen.
achteren hellen (maximaal ca. 25°). dimmende binnenspiegel 3 28.
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Veiligheidsgordels 3 37, airbagsys‐
teem 3 40, zitpositie 3 34.
Kort en bondig 9

Instellen met vierwegschakelaar bij Stuurwiel instellen


uitvoering met elektronische
ruitbediening

Hendel omlaagbewegen, stuurwiel


instellen, hendel omhoogbewegen en
Eerst desbetreffende buitenspiegel vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij
selecteren en daarna verstellen. stilstaande auto en ontgrendeld
Elektrisch verstelbare buitenspiegels stuurslot verstellen.
3 26, vergrotende buitenspiegels Airbagsysteem 3 40, ontstekings‐
3 26, buitenspiegels inklappen standen 3 113.
3 27, verwarmbare buitenspiegels
3 28.
10 Kort en bondig
Kort en bondig 11

Overzicht instrumentenpaneel 9 Info-Display ........................... 82 21 Stuurwiel instellen ................. 67


Boordcomputer ..................... 88 22 Ontgrendelingshandgreep
1 Zijdelingse
Elektronische motorkap ............................. 137
ventilatieopeningen ............. 110
klimaatregeling (ECC) ......... 107
2 Lichtschakelaar .................... 94
10 Linker stoelverwarming ......... 37
Instrumentenverlichting ........ 98
Verwarmd stuurwiel .............. 68
Mistachterlicht ....................... 97
Drukverliesdetectie‐
Mistlampen ........................... 97
systeem ............................... 162
Instellen
Park Pilot ............................. 128
koplampreikwijdte ................ 95
Alarmknipperlichten .............. 96
3 Richtingaanwijzers, Centrale vergrendeling .......... 20
lichtsignaal, dimlicht en Elektronisch stabiliteits‐
grootlicht .............................. 97 programma (ESP) ............... 126
Omgevingsverlichting .......... 100 Airbag deactiveren ................ 44
Parkeerlichten ....................... 98 Rechter stoelverwarming ...... 37
Cruisecontrol ........................ 82
11 Passagiersairbag .................. 41
4 Afstandsbediening op
12 Handschoenenkastje ........... 51
stuurwiel ................................ 67
13 Infotainment-systeem .......... 102
5 Claxon ................................... 68
Bestuurdersairbag ................. 41 14 Verwarming en ventilatie ..... 105
6 Instrumenten ........................ 73 15 Aansteker .............................. 72
Stekkerdoos .......................... 72
7 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ................... 69 16 Asbak .................................... 72
Boordcomputer ..................... 88 17 Contactslot met stuurslot .... 113
8 Middelste 18 Gaspedaal ........................... 112
ventilatieopeningen ............. 110 19 Rempedaal .......................... 124
20 Koppelingspedaal ............... 112
12 Kort en bondig

Rijverlichting Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Richtingaanwijzers

Lichtschakelaar draaien lichtsignaal = hendel naar u toe rechts = hendel omhoog


7 = Uit trekken links = hendel omlaag
8 = Parkeerlichten grootlicht = hendel van u af du‐
wen Richtingaanwijzers 3 97, parkeer‐
9 = Dimlicht of grootlicht lichten 3 98.
dimlicht = hendel van u af du‐
Lichtschakelaar indrukken wen of naar u toe
> = Mistlampen trekken
r = Mistachterlicht Grootlicht 3 95, lichtsignaal 3 95,
Verlichting 3 94. automatische verlichting 3 94.
Kort en bondig 13

Alarmknipperlichten Claxon Wis-/wasinstallatie


Voorruitwissers

Bediening met toets ¨. j indrukken.


Alarmknipperlichten 3 96.
& = snel
% = langzaam
$ = intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor
§ = uit
Hendel omlaagduwen om wisser één
slag te laten maken wanneer de voor‐
ruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwisser 3 69, wisserblad
vervangen 3 141.
14 Kort en bondig

Voorruit- en koplampsproeiers Achterruitwisser en Klimaatregeling


achterruitsproeier
Verwarmbare achterruit,
verwarmbare buitenspiegels

Hendel naar u toe trekken.


Voorruit- en koplampsproeiers Wisser aan = hendel van u af du‐
3 69, sproeiervloeistof 3 140. wen
Wisser uit = hendel nogmaals Ü -toets indrukken om verwarming in
naar voren duwen te schakelen.
Sproeien = hendel helemaal naar Verwarmbare achterruit 3 30.
voren geduwd hou‐
den
Achteruitwisser en achteruitsproeier
3 70, wisserblad vervangen
3 141, sproeiervloeistof 3 140.
Kort en bondig 15

Ruiten ontwasemen en ontdooien Versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak


3 119.
Handgeschakelde
versnellingsbak

Luchtverdeling op l.
Draaiknop voor temperatuur in hoog‐
ste stand zetten.
Achteruit: vanuit stilstand 3 seconden
Luchtdebiet op hoogste stand zetten. na het intrappen van het koppelings‐
Koeling n aan. pedaal wachten, vervolgens de knop
Toets V indrukken. op de schakelpook omhoogtrekken
en de versnelling inschakelen.
Verwarming en ventilatie 3 105.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
16 Kort en bondig

Geautomatiseerde Automatische versnellingsbak Voor u wegrijdt


versnellingsbak
Voor het wegrijden controleren
■ Bandenspanning en -staat 3 161,
3 201,
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 138,
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting
en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen
en veiligheidsgordels 3 26,
3 34, 3 39
P = parkeerstand ■ Werking van remsysteem bij lage
N =
neutrale stand R = achteruitversnelling snelheid, vooral bij vochtige rem‐
o =
rijstand N = neutrale stand men.
+ =
hogere versnelling D = rijstand
- =
lagere versnelling
De keuzehendel kan alleen uit stand
A =
wisselen tussen automatische
P of N worden gehaald als het contact
en handgeschakelde modus
is ingeschakeld en het rempedaal in‐
R = achteruitversnelling (met ver‐
getrapt wordt (keuzehendelvergren‐
grendeling keuzehendel)
deling). Om stand P of R te selecte‐
Geautomatiseerde versnellingsbak ren, de knop op de keuzehendel in‐
3 120. drukken.
De automatische versnellingsbak is in
twee uitvoeringen leverbaar 3 116.
Kort en bondig 17

Motor starten Parkeren de keuzehendel in stand P zetten.


Bovendien de voorwielen naar de
■ De handrem altijd zonder indrukken
stoeprand toedraaien.
van de ontgrendelingsknop aan‐
trekken. Op een aflopende of oplo‐ ■ De auto vergrendelen met toets p
pende helling zo stevig mogelijk. op de afstandsbediening.
Tegelijkertijd de rem intrappen om Activeer het alarmsysteem 3 25.
de bedieningskracht te verminde‐ ■ De auto niet op een licht ontvlam‐
ren. bare ondergrond parkeren. De on‐
■ De motor afzetten. De contactsleu‐ dergrond kan door de hoge tempe‐
tel naar 0 draaien en uitnemen. ratuur van het uitlaatgassysteem
Stuurwiel verdraaien totdat het mogelijk vlam vatten.
stuurslot merkbaar vergrendelt. ■ Sluit de ramen en het zonnedak.
Bij auto’s met automatische ver‐ ■ Koelventilatoren kunnen ook na het
Sleutel naar stand 1 draaien. Stuur‐ snellingsbak is de sleutel alleen te afzetten van de motor in werking
wiel iets verdraaien om het stuurslot verwijderen met de keuzehendel in treden 3 137.
te ontgrendelen. Koppeling en rem in‐ stand P.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐
trappen, automatische versnellings‐ ■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
bak in stand P of N, geen gas geven; lopende helling staat, dan voor het
lasting werd gereden, de motor
bij dieselmotoren, om voor te gloeien, uitschakelen van het contact de
vóór het afzetten gedurende een
sleutel naar 2 draaien en wachten tot‐ eerste versnelling inschakelen of
korte tijd met lage belasting laten
dat controlelamp ! dooft, sleutel de keuzehendel in stand P zetten.
draaien of gedurende ca. 30 secon‐
naar 3 draaien en loslaten. Op een oplopende helling boven‐
den stationair laten lopen om de
Motor starten 3 113. dien de voorwielen van de stoep‐
turbolader te beschermen.
rand wegdraaien.
Sleutels, sloten 3 18,
Wanneer de auto vlak op een aflo‐
pende helling staat, dan voor het Auto een langere tijd stilzetten
uitschakelen van het contact de 3 136.
achteruitversnelling inschakelen of
18 Sleutels, portieren en ruiten

Sleutels, portieren Sleutels, sloten Om uit te klappen toets indrukken.


Om in te klappen eerst toets indruk‐
en ruiten Sleutels ken.

Reservesleutels Car Pass


Het sleutelnummer staat in de Car
Sleutels, sloten ............................ 18 Pass of op een afneembaar label. Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
Portieren ...................................... 24 Bij het bestellen van reservesleutels moet deze goed worden bewaard.
Antidiefstalbeveiliging .................. 24 moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐ Een eventueel ingeschakelde werk‐
Buitenspiegels ............................. 26 plaats heeft voor het verrichten van
maken van de startbeveiliging.
Binnenspiegel .............................. 28 bepaalde werkzaamheden deze au‐
Sloten 3 174 togegevens nodig.
Ruiten .......................................... 29
Dak .............................................. 31 Sleutel met uitklapbare
sleutelbaard Handzender
Sleutels, portieren en ruiten 19

Wordt gebruikt voor: ■ Overbelasting van de centrale ver‐ Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
■ Centrale vergrendeling, grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐
■ Diefstalbeveiliging, standsbediening, waardoor de
■ Diefstalalarmsysteem, stroomvoorziening voor korte tijd
■ Elektrische ruitbediening. wordt onderbroken,
De afstandsbediening heeft een be‐ ■ Storing door radiogolven afkomstig
reik van maximaal 5 meter. Het bereik van externe zenders met een hoog
kan variëren door invloeden van bui‐ vermogen.
tenaf. Brandende alarmknipperlich‐ Ontgrendelen 3 20.
ten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
Batterij van de afstandsbediening
delen, vochtvrij houden, beschermen vervangen
tegen hoge temperaturen en onnodig Zodra de reikwijdte merkbaar af‐
gebruik vermijden. neemt de batterij meteen vervangen. Sleutelbaard uitklappen en afstands‐
bediening openen. Batterij vervangen
Batterijen horen niet in het huisvuil
Storing (batterijtype CR 2032), let hierbij op
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
Als de centrale vergrendeling niet met de juiste plaatsing. Afstandsbedie‐
melpunten gerecycled worden.
de afstandsbediening kan worden ning sluiten en synchroniseren.
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit Sleutel met vaste sleutelbaard
het gevolg zijn van het volgende:
Laat de batterij vervangen door een
■ Bereik overschreden, werkplaats.
■ Batterijspanning te laag,
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik
van de afstandsbediening buiten
het bereik, waardoor er opnieuw
gesynchroniseerd moet worden,
20 Sleutels, portieren en ruiten

Afstandsbediening Centrale vergrendeling Ontgrendelen


synchroniseren Ontgrendelen en vergrendelen van Centrale vergrendeling met
Na vervanging van de batterij, het portieren, bagageruimte en tankklep. sleutelbediening
portier openen met de sleutel in het
Door aan een van de binnenste por‐
slot van het bestuurdersportier. Bij
tierhandgrepen te trekken gaat het
het inschakelen van het contact wordt
desbetreffende portier open en wordt
de afstandsbediening gesynchroni‐
de auto ontgrendeld.
seerd.
Let op
Opgeslagen instellingen Bij een aanrijding vanaf een be‐
paalde zwaarte wordt de auto auto‐
Bij het vergrendelen van de auto wor‐ matisch ontgrendeld.
den afhankelijk van de gebruikte sleu‐
tel voor de volgende functies altijd au‐ Let op
tomatisch de laatst geselecteerde in‐ Wanneer na ontgrendeling met de
stellingen opgeslagen: afstandsbediening geen van de por‐
tieren word geopend, worden deze
■ Elektronische klimaatregeling na korte tijd automatisch opnieuw Sleutel in het slot van het bestuur‐
(ECC), vergrendeld. dersportier naar voren draaien.
■ Info-Display,
■ Infotainment-systeem,
■ Instrumentenverlichting.
Wanneer de desbetreffende sleutel
een volgende keer wordt gebruikt om
te ontgrendelen, worden automatisch
de opgeslagen instellingen gehan‐
teerd.
Sleutels, portieren en ruiten 21

Centrale vergrendeling met Persoonlijke instellingen 3 92. Centrale vergrendeling met


afstandsbediening afstandsbediening
Vergrendelen
Portieren, bagageruimte en tankklep
sluiten. Bij een niet goed gesloten be‐
stuurdersportier werkt de centrale
vergrendeling niet.
Centrale vergrendeling met
sleutelbediening

Toets q indrukken. Toets p indrukken.


Er zijn twee standen mogelijk:
■ Om alleen het bestuurdersportier te
ontgrendelen, toets q eenmaal in‐
drukken. Om de volledige auto te
ontgrendelen, toets q tweemaal in‐
drukken.
Sleutel in het slot van het bestuur‐
■ Om alle portieren van de auto te
dersportier naar achteren draaien.
ontgrendelen toets q eenmaal in‐
drukken.
Instellingen zijn te wijzigen op DIC
(Driver Information Center).
22 Sleutels, portieren en ruiten

Centrale vergrendelingstoets Storing in de afstandsbediening Vergrendelen


Bestuurdersportier sluiten, passa‐
Ontgrendelen giersportier openen, centrale ver‐
grendelingstoets m indrukken. De
auto wordt vergrendeld. Passagiers‐
portier sluiten.
Storing in centrale vergrendeling
Ontgrendelen
De sleutel in het slot van het bestuur‐
dersportier steken en zo ver mogelijk
omdraaien. De overige portieren kun‐
nen worden geopend door aan de
binnenste handgreep te trekken (niet
Toets m indrukken: de portieren wor‐ mogelijk wanneer de diefstalbeveili‐
den vergrendeld of ontgrendeld. ging geactiveerd is). Bagageruimte
De sleutel in het slot van het bestuur‐
De led in de centrale vergrendelings‐ dersportier steken en zo ver mogelijk en tankklep blijven vergrendeld. Om
toets m brandt na het vergrendelen omdraaien. Bij het openen van het het diefstalalarmsysteem te deactive‐
met de afstandsbediening ca. 2 mi‐ bestuurdersportier wordt de hele auto ren, het contact inschakelen 3 25.
nuten. ontgrendeld. Om de overige portieren
Na het van de binnenzijde vergren‐ te openen, het contact inschakelen
delen tijdens het rijden brandt de led en de centrale vergrendelingstoets in‐
continu. drukken.
Als de sleutel in het contactslot
steekt, kan er pas worden vergren‐
deld als alle portieren gesloten zijn.
Sleutels, portieren en ruiten 23

Vergrendelen Automatisch vergrendelen Draaiknop aan het achterportierslot


met een sleutel of geschikte schroe‐
U kunt deze beveiligingsfunctie con‐
vendraaier naar horizontale stand
figureren om alle portieren, de baga‐
draaien: het portier kan van binnenuit
geruimte en de tankklep automatisch
niet geopend worden.
te vergrendelen zodra met de auto
wordt gereden. Persoonlijke instellin‐
gen 3 92.

Kindersloten

De sleutel aan de binnenzijde van het


portier in de opening boven het slot
steken en de vergrendeling oplichten
totdat een klik waarneembaar is. Por‐
tier vervolgens sluiten. Deze proce‐
dure bij elk van de portieren uitvoe‐
ren. Het bestuurdersportier is ook van
de buitenzijde met de sleutel te ver‐
grendelen. Tankklep en achterklep
kunnen niet worden vergrendeld.
9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
24 Sleutels, portieren en ruiten

Portieren Let op Antidiefstalbeveiliging


Afhankelijk van het gewicht van
Bagageruimte eventueel gemonteerde accessoi‐ Vergrendelingssysteem
res blijft de achterklep mogelijk niet
Openen in geopende stand staan. 9 Waarschuwing
Sluiten
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐
delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.

Alle portieren worden tegen openen


beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat
Aan toets onder de lijst trekken.
de auto kan worden beveiligd.
Binnenste handgreep gebruiken. Bij het ontgrendelen van de auto
9 Waarschuwing
Toets onder de lijst tijdens het sluiten wordt de mechanische diefstalbevei‐
Niet met een geopende of op een niet indrukken, omdat anders op‐ liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
kier staande achterklep rijden, nieuw ontgrendeld wordt. lijk met de centrale vergrendelings‐
bijv. bij het vervoer van omvang‐ toets.
rijke bagage, omdat er dan giftige
uitlaatgassen de auto kunnen bin‐
nendringen.
Sleutels, portieren en ruiten 25

Inschakelen met de Bij het ontgrendelen van de auto wor‐ Als er na het inschakelen van het dief‐
afstandsbediening den beide systemen tegelijk uitge‐ stalalarmsysteem 10 seconden zijn
schakeld. verstreken:
Lichtdiode (led) Led = systeem
knippert ingeschakeld.
langzaam
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Alarm
Bij het afgaan geeft het alarm een
akoestisch (claxon) en een visueel
signaal (noodknipperlichten). Het
aantal en de duur ervan zijn door de
wet voorgeschreven.
Uiterlijk 10 seconden na vergrende‐
len, p opnieuw indrukken. Het alarmsignaal kan worden afge‐
broken door het indrukken van een
De eerste 10 seconden na het inscha‐ willekeurige toets op de afstandsbe‐
Diefstalalarmsysteem kelen van het diefstalalarmsysteem: diening of door het inschakelen van
Het diefstalalarmsysteem vormt één Led aan = test, vertraagde de ontsteking. Daarbij wordt ook het
geheel met de diefstalbeveiliging en ontsteking, diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.
wordt als zodanig bediend. Led = portier, achterklep, mo‐
Het bewaakt: knippert torkap open of sys‐ Startbeveiliging
snel teemfout.
■ Portieren, achterklep, motorkap, Het systeem controleert of de auto
■ Ontsteking. met de gebruikte sleutel gestart mag
worden. Wordt de transponder in de
sleutel goedgekeurd, dan kan de mo‐
tor worden gestart.
26 Sleutels, portieren en ruiten

De elektronische startbeveiliging ac‐ Buitenspiegels Eerst desbetreffende buitenspiegel


tiveert zichzelf automatisch nadat selecteren en daarna verstellen.
u de sleutel uit het contactslot hebt Bolle vorm
gehaald. Instellen met vierwegschakelaar
De vergrotende buitenspiegel ver‐ bij uitvoering met elektronische
Knippert controlelamp A nadat het kleint de dode hoek. Door de vorm
contact is ingeschakeld, dan is er een ruitbediening
van de spiegel lijken voorwerpen klei‐
storing in het systeem: de auto kan ner dan ze zijn, waardoor afstanden
niet worden gestart. Ontsteking uit‐ moeilijker zijn in te schatten.
schakelen en opnieuw proberen te
starten.
Elektrische verstelling
Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de Instellen met vierwegschakelaar
reservesleutel te starten en daarna bij uitvoering met handmatige
de hulp van een werkplaats inroepen. ruitbediening
Brandt de controlelamp na het starten
van de motor, dan is er een storing in
de elektronica van motor of versnel‐
lingsbak 3 78, 3 118, 3 123, of zit
er water in het dieselbrandstoffilter Eerst desbetreffende buitenspiegel
3 87. selecteren en daarna verstellen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 20, 3 25.
Sleutels, portieren en ruiten 27

Inklappen Handmatig

Corsa OPC: voor de veiligheid van de


voetgangers klikken de buitenspie‐
Voor de veiligheid van voetgangers gels van de Corsa OPC bij aanstoten De buitenspiegels kunnen door lichte
klappen de buitenspiegels bij aansto‐ uit de houder. Spiegelbehuizing met druk op de buitenzijde van de behui‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de borglipjes op de houder aanbren‐ zing worden ingeklapt.
de normale stand. Spiegel dan door gen en met een zachte klap vastklik‐
licht op de spiegelbehuizing te druk‐ ken.
ken terugduwen.
28 Sleutels, portieren en ruiten

Verwarmd Binnenspiegel Automatische dimfunctie


Handmatige dimfunctie

Om in te schakelen toets Ü indruk‐ Verblinding 's nachts door achterop‐


ken. komend verkeer wordt automatisch
De verwarming werkt bij een draai‐ Om verblinding te verminderen, de verminderd.
ende motor. Deze wordt na korte tijd hendel aan de onderkant van de spie‐
automatisch uitgeschakeld. gelbehuizing bijstellen.
Sleutels, portieren en ruiten 29

Ruiten Elektrisch bediende ruiten


Handbediende ruiten 9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen
dat niets of niemand bekneld
raakt.
De schakelaar gebruiken om de des‐
De elektrische ruitbediening is te ge‐ betreffende ruit te openen of te slui‐
bruiken: ten.
■ bij ingeschakeld contact, Voor automatisch openen of sluiten
De portierruiten zijn met de handslin‐
■ binnen 5 minuten na het uitschake‐ de schakelaar langer bedienen en
gers te bedienen.
len van het contact, deze nogmaals bedienen om de ruit‐
beweging te stoppen.
■ binnen 5 minuten nadat de contact‐
sleutel naar stand 1 is gedraaid. Beveiligingsfunctie
Nadat u het contact hebt uitgescha‐ Stuit de ruit tijdens het automatisch
keld, wordt de ruitbediening gedeac‐ sluiten op weerstand, dan stopt het
tiveerd wanneer u het bestuurders‐ sluiten onmiddellijk en beweegt de
portier opent, daarna sluit en vergren‐ ruit weer omlaag.
delt.
30 Sleutels, portieren en ruiten

Bij een stroeve werking door ijsvor‐ Overbelasting Achterruitverwarming


ming e.d. meermaals aan de schake‐ Worden de ruiten in korte tijd meer‐
laar trekken totdat de ruit in stappen maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
is gesloten. diening enige tijd gedeactiveerd.
Ruiten van de buitenzijde Storing
bedienen Activeer de ruitelektronica als volgt,
Afhankelijk van de uitvoering zijn de wanneer de ruiten niet automatisch
ruiten met de afstandsbediening van kunnen worden geopend of gesloten:
de buitenzijde te openen en sluiten. 1. Portieren sluiten.
2. Contact inschakelen.
3. Ruit volledig sluiten en de toets
nog eens 5 seconden ingedrukt
houden.
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
4. Ruit volledig openen en de toets ken.
nog eens 1 seconde ingedrukt
De verwarming werkt bij een draai‐
houden.
ende motor en wordt na korte tijd au‐
5. Deze handeling herhalen voor tomatisch uitgeschakeld.
alle ruiten.
Afhankelijk van het motortype wordt
de verwarmbare achterruit automa‐
tisch ingeschakeld bij het reinigen
Toets q of p ingedrukt houden tot‐ van de dieselpartikelfilter.
dat alle ruiten volledig geopend of ge‐
sloten zijn. Zonnekleppen
Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Sleutels, portieren en ruiten 31

Afdekkingen van eventueel in de zon‐ Dak


nekleppen aanwezige make-
upspiegels tijdens het rijden gesloten Zonnedak
houden.
9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van het zonnedak. Er bestaat ver‐
wondingsgevaar, met name voor
kinderen.
Bewegende onderdelen tijdens de
bediening goed in de gaten hou‐
den. Ervoor zorgen dat niets of Wordt bediend met een tuimelscha‐
niemand bekneld raakt. kelaar in de dakconsole.
De toets kort indrukken voor stapsge‐
Zonnedak kan worden bediend bij in‐ wijze activering. De toets langere tijd
geschakelde ontsteking. ingedrukt houden voor automatisch
openen.
Omhoogbrengen
Bij gesloten zonnedak, ü indrukken.
Het zonnedak wordt achteraan opge‐
tild.
Openen
In de opgetilde stand ü opnieuw in‐
drukken. Het zonnedak opent auto‐
matisch tot aan de aanslag.
32 Sleutels, portieren en ruiten

Om te sluiten: d indrukken. Overbelasting


Bij overbelasting van het systeem
Voorzichtig wordt de stroomvoorziening automa‐
tisch enige tijd onderbroken. Het sys‐
Bij gebruik van een dakdrager teem wordt beveiligd met zekeringen
controleren of het zonnedak vol‐ in de zekeringenkast 3 154
doende speling heeft om schade
tegen te gaan, Het is alleen toe‐ Zonnedak initialiseren
gestaan het zonnedak open te Als het zonnedak niet kan worden be‐
kantelen. diend, de elektronica als volgt active‐
ren: bij ingeschakelde ontsteking, het
Let op zonnedak sluiten en d gedurende
Als de bovenkant van het zonnedak minstens 10 seconden ingedrukt hou‐
nat is, het dak kantelen om het water den.
te laten aflopen en daarna het zon‐ De hulp van een werkplaats inroepen
nedak openen. om de oorzaak van de storing te laten
Geen stickers op het zonnedak aan‐ verhelpen.
brengen.
Sluiten
d ingedrukt houden totdat het zon‐
nedak volledig gesloten is.
Zonnescherm
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend.
Schuif het zonnescherm open of
dicht. Wanneer het zonnedak open‐
staat, is het zonnescherm altijd open.
Stoelen, veiligheidssystemen 33

Stoelen, Hoofdsteunen Instellen

veiligheidssystemen Stand
Hoofdsteunen van voorstoelen

9 Waarschuwing
Hoofdsteunen .............................. 33
Voorstoelen .................................. 34 Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
Veiligheidsgordels ....................... 37
Airbagsysteem ............................. 40
Kinderveiligheidssystemen .......... 45

Knop aan de zijkant indrukken,


hoogte instellen en vergrendelen.
Actieve hoofdsteunen
Bij een aanrijding van achteren kan‐
telen de actieve hoofdsteunen iets
naar voren. Zo wordt het hoofd beter
Het midden van de hoofdsteun moet ondersteund en het gevaar voor letsel
zich op ooghoogte bevinden. Is dit bij aan de halswervels verminderd.
zeer grote personen niet mogelijk,
dan de hoofdsteun in de hoogste
stand plaatsen. Bij zeer kleine perso‐
nen de hoofdsteun in de laagste
stand plaatsen.
34 Stoelen, veiligheidssystemen

Let op de afbeelding gemarkeerde klemveer Voorstoelen


Alleen goedgekeurde accessoires indrukken en de hoofdsteun naar
aan de hoofdsteun van de passa‐ beneden duwen. Stoelpositie
giersstoel voorin bevestigen. Monte‐
ren als de stoel niet in gebruik is. 9 Waarschuwing
Hoofdsteunen van achterbank
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.

De hoofdsteunen kunnen op twee


hoogten worden ingesteld. Op de eer‐
ste hoogte instellen: hoofdsteun om‐
hoogtrekken. Op de tweede hoogte ■ Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de
instellen: de op de afbeelding gemar‐ rugleuning zitten. De afstand tot de
keerde klemveer indrukkken en de pedalen zo instellen dat de benen
hoofdsteun helemaal naar boven du‐ bij het intrappen van de pedalen
wen. Naar beneden brengen: de op licht gebogen zijn. De passagiers‐
stoel voor zo ver mogelijk naar ach‐
teren schuiven.
Stoelen, veiligheidssystemen 35

■ Met schouders zo ver mogelijk te‐ Stoelverstelling Aan handgreep trekken, stoel ver‐
gen de rugleuning zitten. De hoek schuiven, handgreep loslaten.
van de rugleuning dusdanig instel‐ 9 Gevaar
len dat u het stuurwiel met licht ge‐ Rugleuning voorstoelen
bogen armen kunt vastpakken. Bij Altijd op minstens 25 cm afstand
het verdraaien van het stuurwiel, van het stuurwiel zitten zodat de
contact blijven houden tussen airbag veilig in werking kan treden.
schouders en rugleuning. De rug‐
leuning niet te ver laten achterover‐
hellen. De aanbevolen maximale 9 Waarschuwing
hellingshoek bedraagt ca. 25°.
■ Stuurwiel instellen 3 67. Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
stellen, omdat ze ongecontroleerd
■ De zithoogte zo instellen, dat kunnen bewegen.
u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐ Zitpositie
zen. Tussen hoofd en dakframe
moet minstens een handbreed tus‐ Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐
senruimte zitten. De dijen moeten len de rugleuning niet belasten.
licht op de zitting rusten, zonder
druk uit te oefenen.
■ Hoofdsteun instellen 3 33.
■ Hoogte veiligheidsgordel instellen
3 39.
36 Stoelen, veiligheidssystemen

Zithoogte Stoel neerklappen Bij neergeklapte rugleuning het hand‐


wiel voor het bijstellen van de rugleu‐
ning niet bedienen.
Corsa OPC

Pompbeweging van de hendel Ontgrendelingshefboom optillen en


omhoog = stoel hoger rugleuning naar voren kantelen. Ont‐
omlaag = stoel lager grendelingshefboom laten zakken en
rugleuning klikt in neergeklapte stand
Veiligheidsgordel uit gordelhouder op
vast. Stoel naar voren schuiven.
de rugleuning verwijderen.
De stoel weer in verticale stand bren‐
Aan ontgrendelingshefboom achter
gen: deze klikt vast in zijn oorspron‐
aan de rugleuning trekken en rugleu‐
kelijke stand. De ontgrendelingshef‐
ning naar voren kantelen. Ontgrende‐
boom optillen, de rugleuning weer
lingshefboom en rugleuning klikken in
verticaal plaatsen, de hefboom laten
de neergeklapte stand vast. Stoel
zakken, de rugleuning klikt vast.
naar voren schuiven.
De rugleuning kan slechts in verticale
stand naar voren worden gekanteld.
Stoelen, veiligheidssystemen 37

Om de rugleuning verticaal te plaat‐ De verwarming activeren door bij in‐ Veiligheidsgordels


sen, stoel terugschuiven en deze zal geschakelde ontsteking toets ß voor
in zijn oorspronkelijke stand vastklik‐ de stoel in te drukken.
ken. Aan de ontgrendelingshefboom Led in toets ß brandt: verwarming
trekken, de rugleuning verticaal plaat‐ desbetreffende voorstoel aan.
sen, de hefboom loslaten, de rugleu‐
ning klikt vast. De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor.
De rugleuning kan slechts in verticale
stand naar voren worden gekanteld.
Bij neergeklapte rugleuning het hand‐
wiel voor het bijstellen van de rugleu‐
ning niet bedienen.

Verwarming
De veiligheidsgordels worden bij snel
optrekken of hard remmen geblok‐
keerd om de inzittenden op hun stoel
te houden.
38 Stoelen, veiligheidssystemen

Let op De gordelsloten van de voorstoelen


9 Waarschuwing Zorg dat de veiligheidsgordels niet worden bij een voldoende zware fron‐
door schoenen of voorwerpen met tale botsing of bij een aanrijding van
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐ scherpe randen beschadigd raken achteren strakgetrokken.
doen. klem komen te zitten.
Inzittenden die geen gebruik ma‐ Oprolautomaten vrijhouden van vuil. 9 Waarschuwing
ken van de veiligheidsgordel bren‐
Gordelverklikker X 3 77.
gen bij eventuele aanrijdingen me‐ Bij onoordeelkundige behandeling
depassagiers en zichzelf in Gordelkrachtbegrenzers (bijv. demontage of montage van
gevaar. De gordelkrachtbegrenzers van de de gordels) kunnen de gordel‐
voorstoelen beperken de krachten die spanners in werking treden met
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor inwerken op de inzittenden, doordat kans op letsel.
gebruik door slechts één persoon te‐ de gordels tijdens een botsing gelei‐
gelijk. Ze zijn niet geschikt voor kin‐ delijk worden ontspannen. Geactiveerde gordelspanners zijn te
deren jonger dan 12 jaar of kleiner herkennen aan de brandende contro‐
dan 1,50 m. Gordelspanners lelamp v 3 77.
Alle onderdelen van het gordelsys‐ Geactiveerde gordelspanners door
teem regelmatig op schade en juiste een werkplaats laten vervangen. Gor‐
werking controleren. delspanners worden slechts eenmaal
Beschadigde onderdelen laten ver‐ geactiveerd.
vangen. Na een aanrijding de veilig‐ Let op
heidsgordels en de gordelspanners Geen accessoires of andere voor‐
door een werkplaats laten vervangen. werpen aanbrengen in het werkings‐
gebied van de gordelspanners.
Geen aanpassingen in de gordel‐
spanneronderdelen aanbrengen,
anders vervalt de typegoedkeuring
van de auto.
Stoelen, veiligheidssystemen 39

Driepuntsgordel Hoogteverstelling
Vastmaken

Loszittende kleding belemmert het


strak trekken van de gordel. Geen
1. Gordel iets uittrekken.
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en 2. Toets indrukken.
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
uw lichaam leggen. 3. Hoogte instellen en hoorbaar ver‐
zonder te verdraaien over het lichaam
leggen en de gesp in het slot steken. grendelen.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd 9 Waarschuwing Hoogte zo instellen dat de gordel over
tot tijd strak trekken door aan de de schouder loopt. Gordel mag niet
schoudergordel te trekken. De gordel niet over harde of breek‐ langs de hals of bovenarm lopen.
bare voorwerpen in de zakken van
Bij de Corsa OPC: veiligheidsgordel uw kleding laten lopen. Niet instellen tijdens het rijden.
bij het omdoen door de gordelhouder
op de rugleuning leiden.
40 Stoelen, veiligheidssystemen

Demonteren Gebruik van de veiligheidsgordel Airbagsysteem


tijdens de zwangerschap
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
9 Waarschuwing dere afzonderlijke systemen.
Bij het afgaan worden de airbags bin‐
De heupgordel moet zo laag mo‐ nen enkele milliseconden gevuld.
gelijk over het bekken lopen om Ook het leeglopen van de airbags
druk op de buik te voorkomen. verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐
merkt.

9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
Om de gordel los te maken, de rode kunnen de airbagsystemen op ex‐
knop van het gordelslot indrukken. plosieve wijze in werking treden.
Veiligheidsgordels op de
buitenste zitplaatsen van de
achterbank
Veiligheidsgordels bij niet-gebruik of
bij het naar voren klappen van de rug‐
leuningen van de achterbank door de
gordelhouder leiden.
Stoelen, veiligheidssystemen 41

Let op Frontairbagsysteem
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Afdekkingen van airbags niet be‐
plakken of met andere materialen
bedekken.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Bovendien zit er een waarschuwings‐
Geen aanpassingen in het airbag‐ etiket aan de zijkant van het instru‐
Het frontale airbagsysteem bestaat mentenpaneel, dat bij een geopend
systeem aanbrengen, anders ver‐
uit een airbag in het stuurwiel en een passagiersportier voor zichtbaar is.
valt de typegoedkeuring van de
airbag in het instrumentenpaneel aan
auto.
de passagierszijde. Ze zijn te herken‐
Laat het demonteren van stuurwiel, nen aan het opschrift AIRBAG.
instrumentenpaneel, alle bekleding,
portierdichtingen, handgrepen en
stoelen over aan een werkplaats in
geval een airbag is afgegaan.
Controlelamp v voor airbagsystemen
3 77.
42 Stoelen, veiligheidssystemen

Het frontale airbagsysteem treedt in Het zijairbagsysteem bestaat uit een


werking bij een voldoende krachtige 9 Waarschuwing airbag in elke voorste rugleuning en
aanrijding in het getoonde werkings‐ in de rugleuningen van de buitenste
gebied. Het contact moet ingescha‐ Alleen bij een correcte zitpositie is zitplaatsen achterin. Ze zijn te her‐
keld zijn. optimale bescherming mogelijk kennen aan het opschrift AIRBAG.
3 34.
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
Veiligheidsgordel correct omleg‐
gen en goed vastzetten. Alleen
dan kan de airbag bescherming
bieden.

Zijairbagsysteem

De voorwaartse beweging van de Het zijdelingse airbagsysteem treedt


voorste inzittenden wordt afgeremd, in werking bij een voldoende krach‐
waardoor het gevaar voor letsel aan tige aanrijding in het getoonde wer‐
het bovenlichaam en het hoofd aan‐ kingsgebied. Het contact moet inge‐
zienlijk afneemt. schakeld zijn.
Stoelen, veiligheidssystemen 43

Gordijnairbagsysteem

De kans op letsel aan het bovenli‐ Het hoofdairbagsysteem treedt in


chaam en de heupen bij een zijde‐ werking bij een voldoende krachtige
lingse aanrijding wordt aanzienlijk Het hoofdairbagsysteem bestaat uit
een airbag aan weerskanten in het aanrijding in het getoonde werkings‐
verminderd. gebied. Het contact moet ingescha‐
dakframe. Ze zijn te herkennen aan
het opschrift AIRBAG op de dakstij‐ keld zijn.
9 Waarschuwing len.
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.

Let op
Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐
zen gebruiken die voor de auto zijn
goedgekeurd. De airbags niet afdek‐
ken.
44 Stoelen, veiligheidssystemen

Airbag deactiveren Airbagsystemen voor de passagier


voorin zijn actief. U mag geen kinder‐
Front- en zijairbagsystemen voor de
veiligheidssystemen aanbrengen.
passagiersstoel voor moeten worden
uitgeschakeld wanneer een kinder‐ Controlelamp W en leds in de toets
veiligheidssysteem op deze stoel branden:
moet worden gedeactiveerd. Het gor‐ airbags voor de passagier voorin zijn
dijnairbagsysteem, de gordelspanner gedeactiveerd en gaan niet af bij een
en alle airbagsystemen van de be‐ aanrijding. U kunt een kinderveilig‐
stuurder blijven actief. De airbagsys‐ heidssysteem aanbrengen volgens
temen voor de passagier voorin zijn de tabel Inbouwposities
bij levering van de auto actief. kinderveiligheidssystemen 3 47.

De kans op hoofdletsel bij een zijde‐


lingse aanrijding wordt aanzienlijk
verminderd.

9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
De haken aan de handgrepen van
het dakframe zijn alleen geschikt
om lichte kledingstukken, zonder
kleerhangers, aan op te hangen. Controlelampje v en leds in de toets
Geen voorwerpen in de kleding‐ branden niet:
stukken bewaren.
Stoelen, veiligheidssystemen 45

Deactivering: Status blijft gehandhaafd tot de vol‐ Kinderveiligheidssyste‐


gende verandering.
■ ontsteking inschakelen, controle‐ men
lamp W knippert, Controlelamp airbag deactiveren
■ toets W binnen 15 seconden in‐ 3 77. Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
drukken en ingedrukt houden, Door het starten van de motor wordt teem gebruikt, moet u de gebruikers-
■ na ca. 2 seconden hoort u een be‐ het wijzigen van de instelling beëin‐ en montagehandleiding én de instruc‐
vestigingssignaal. Toets W na ui‐ digd. ties bij het kinderveiligheidssysteem
terlijk nog eens 4 seconden losla‐ De instelling kan pas weer na het uit- opvolgen.
ten. en inschakelen van de ontsteking Houd u altijd aan de plaatselijke of
Activering: worden gewijzigd. landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐
■ ontsteking inschakelen, controle‐ ligheidssystemen op bepaalde zit‐
lamp W knippert, plaatsen verboden.
■ toets W binnen 15 seconden in‐
drukken en ingedrukt houden,
■ na ca. 2 seconden hoort u een be‐
vestigingssignaal. Toets W na ui‐
terlijk nog eens 4 seconden losla‐
ten.
Alleen wanneer de controlelamp niet
brandt, zullen de airbagsystemen
voor de passagier voorin afgaan bij
een aanrijding.
Verander de status alleen tijdens stil‐
stand terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld.
46 Stoelen, veiligheidssystemen

Kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner Let op


9 Waarschuwing dan 1,50 m uitsluitend in een geschikt Kinderveiligheidssystemen niet be‐
kinderveiligheidssysteem vervoeren. plakken of met andere materialen af‐
Wanneer een kinderveiligheids‐ dekken.
systeem op de passagiersstoel Nooit een kind op schoot houden
voorin wordt gebruikt, moeten de wanneer u in een auto rijdt. Het kind Een kinderveiligheidssysteem dat
airbagsystemen voor de passa‐ is bij een aanrijding moeilijk vast te tijdens een aanrijding werd belast
giersstoel voorin worden uitge‐ houden. moet worden vervangen.
schakeld; zo niet, dan kan het in Bij vervoer van kinderen uitsluitend
werking treden van de airbags het het geschikte kinderveiligheidssys‐
leven van het kind in gevaar bren‐ teem, afhankelijk van het lichaams‐
gen. gewicht, gebruiken.
Dit is vooral van belang wanneer Het kinderveiligheidssysteem dat
naar achteren gerichte kindervei‐ u gaat monteren, moet geschikt zijn
ligheidssystemen op de voor het autotype.
passagiersstoel voorin worden ge‐ Het kinderveiligheidssysteem moet
bruikt. op de correcte positie in de auto wor‐
den gemonteerd.
Juiste systeem selecteren Laat kinderen alleen aan de trottoir‐
Kinderen zo lang mogelijk tegen de kant van de auto uit- en instappen.
rijrichting in vervoeren. Het is goed
om een ander systeem te kiezen wan‐ Wanneer het kinderveiligheidssys‐
neer het hoofdje op ooghoogte niet teem niet wordt gebruikt, moet u vast‐
meer goed wordt ondersteund. De zetten met een veiligheidsgordel of
halswervels van een kind zijn nog erg verwijderen.
zwak en tijdens ongeval worden deze
bij een halfliggende achterwaartse
positie minder zwaar belast dan bij
een rechtop zittende positie.
Stoelen, veiligheidssystemen 47

Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegelaten opties voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem
Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen Op middelste zitplaats
Gewichts- of leeftijdsgroep geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag achterin achterin
Groep 0: tot 10 kg X U1 U2 X
of ca. 10 maanden
Groep 0+: tot 13 kg X U 1, 2 U2 X
of ca. 2 jaar
Groep I: 9 tot 18 kg X U 1, 2 U2 X
of ca. 8 maanden tot 4 jaar
Groep II: 15 tot 25 kg X X U X
of ca. 3 tot 7 jaar
Groep III: 22 tot 36 kg X X U X
of ca. 6 tot 12 jaar

1 = Alleen wanneer airbagsystemen van passagiersstoel voor gedeactiveerd zijn. Wanneer u het kinderveiligheidssys‐
teem met een driepuntsgordel vastzet, moet u de stoelhoogteverstelling in de hoogste stand zetten en de gordel vóór
het bovenste verankeringspunt langs laten lopen.
2 = Stoel verkrijgbaar met ISOFIX en Top-Tether-bevestigingsbeugels (niet verkrijgbaar voor de passagiersstoel voor in

de Corsa OPC).
U = Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.
X = Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
48 Stoelen, veiligheidssystemen

Toegelaten opties voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem


Op buitenste zitplaatsen Op middelste zitplaats
Gewichtsklasse Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel achterin achterin
Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 IL IL X
Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 IL IL X
D ISO/R2 X X X
C ISO/R3 X X X
Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X X X
C ISO/R3 X X X
B ISO/F2 IL, IUF IL, IUF X
B1 ISO/F2X IL, IUF IL, IUF X
A ISO/F3 X X X

IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX-veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-
universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype.
IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd
voor deze gewichtsklasse.
X = Geen ISOFIX kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.
Stoelen, veiligheidssystemen 49

ISOFIX maatklasse en zitgelegenheid


A - ISO/F3 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse
9 tot 18 kg.
B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.
B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.
C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse
tot 13 kg.
D - ISO/R2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.
E - ISO/R1 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.
50 Stoelen, veiligheidssystemen

Isofix- Top-Tether-
kinderveiligheidssystemen kinderveiligheidssystemen

Op de bekleding van de achterste


dakstijl en op de bevestigingspunten
zijn symbolen aangebracht om de be‐
Bevestig de voor de auto goedge‐ Top-Tether-kinderveiligheidssyste‐ vestigingsogen voor het kinderveilig‐
keurde ISOFIX-kinderveiligheidssys‐ men aan de bevestigingsogen achter heidssysteem te markeren.
temen aan de bevestigingsbeugels. aan de achterbank en aan de stoel‐ Wanneer u voor de bevestiging Top-
Bij gebruik van ISOFIX-bevestigings‐ slede van de passagiersstoel in de Tether gebruikt, mag u universeel
beugels mogen algemeen voor achterste voetenruimte bevestigen. goedgekeurde kinderveiligheidssys‐
ISOFIX goedgekeurde kinderveilig‐ Daarbij moet de bijbehorende gordel temen voor Top-Tether gebruiken.
heidssystemen worden gebruikt. tussen de glijstangen van de hoofd‐
steun lopen. De installatieaanwijzingen bij het
ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn Top-Tether-kinderveiligheidssys‐
aangeduid met een label op de rug‐ teem nauwkeurig opvolgen.
leuning.
De installatieaanwijzingen bij het
ISOFIX-kinderveiligheidssysteem
nauwkeurig opvolgen.
Opbergen 51

Opbergen Opbergruimten Bekerhouders


Handschoenenkastje
Opbergruimten ............................. 51
Bagageruimte .............................. 61
Dakdragersysteem ....................... 65
Beladingsinformatie ..................... 66

Er bevindt zich een bekerhouder


vooraan in de middenconsole.
Onderdelen van het handschoenen‐ Bij de 3-deurs personenauto boven‐
kastje: dien opzij naast de zitting van de ach‐
■ een kaarthouder in kredietkaartfor‐ terbank.
maat
■ een penhouder
■ een zaklamphouder.
Het handschoenenkastje tijdens het
rijden gesloten houden.
52 Opbergen

Opbergvak onder stoel Draagsysteem achteraan Als accessoire voor het draagsys‐
teem achteraan wordt een multifunc‐
tionele box aangeboden. Het trans‐
porteren van andere voorwerpen is
niet toegestaan.
Op de fietsen mogen zich geen voor‐
werpen bevinden die tijdens het
transport kunnen loskomen.
Uitschuiven
Achterklep openen.

9 Waarschuwing

Opbergvak aan handgreepuitsparing Het draagsysteem achteraan (Flex- Omstanders uit het uitschuifge‐
optillen en uittrekken. Maximale be‐ Fix-systeem) biedt de mogelijkheid bied van het Flex-Fix draagsys‐
lasting: 1,5 kg. Om te sluiten, de op‐ fietsen op een in de bodemplaat ge‐ teem halen, gevaar voor letsel.
berglade naar achteren duwen en integreerde, uitschuifbare houder te
vergrendelen. bevestigen.
De maximale belasting bedraagt
40 kg.
Het niet-gebruikte draagsysteem kan
terug in de bodemplaat worden ge‐
schoven.
Opbergen 53

Het draagsysteem er volledig uittrek‐ Achterlichten aanbrengen


ken totdat het vastklikt.
Controleren of het draagsysteem niet
naar binnen kan worden geschoven
zonder opnieuw aan de ontgrende‐
lingshendel te trekken

9 Waarschuwing
Het is alleen toegestaan voorwer‐
pen op het Flex-Fix draagsysteem
te vervoeren, als het systeem op
Ontgrendelingshendel omhoogtrek‐ de juiste manier uitgeschoven is.
ken. Het systeem komt los en ver‐ Als het Flex-Fix draagsysteem niet
plaatst zich snel uit de bumper. goed uitgeschoven kan worden, Eerst het achterste (1), vervolgens
breng dan geen voorwerpen op het voorste (2) achterlicht uit de uit‐
het systeem aan en schuif het sparingen nemen.
weer in. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
54 Opbergen

Spanhendel omlaagduwen en lamp‐ Draagsysteem achteraan


houder tot aan de aanslag in de hou‐ vergrendelen
der duwen.
Deze procedure voor beide achter‐
lichten uitvoeren.

Lamphouder aan de achterkant van


het achterlicht volledig openen.
Eerst linker spanhendel (1), vervol‐
gens rechter spanhendel (2) tot aan
de aanslag naar achteren draaien.
De kabel- en lamppositie controleren Beide spanhefbomen moeten naar
om er zeker van te zijn dat deze goed achteren gericht zijn. Zo niet, is geen
zijn aangebracht en stevig vastzitten. veilige werking gewaarborgd.
Achterklep sluiten.
Opbergen 55

Crankhouders uitklappen Draagsysteem achteraan aan


een fiets aanpassen

Crankbevestigingen uit de crankhou‐


ders verwijderen.
Een of beide crankhouders omhoog‐
klappen totdat de diagonale steun De verstelbare crankunit met de
vastklikt. draaigreep op de crankhouder ruw‐
weg aan de kraag van de crank aan‐
passen.
Als de fiets rechte cranks heeft, de
crankunit volledig uitdraaien
(stand 5).
56 Opbergen

Ontgrendelingshendel indrukken en Fiets voor bevestiging


wielhouders er uittrekken. voorbereiden

Als de fiets gebogen cranks heeft, de


crankunit volledig indraaien (stand 1).
Ontgrendelingshendel aan de span‐ Linker crank (zonder kettingblad) ver‐
band indrukken en spanband er uit‐ ticaal omlaagdraaien. Het pedaal van
trekken. de linker crank moet horizontaal
staan.
De voorste fiets moet met het voor‐
wiel naar links staan.
De achterste fiets moet met het voor‐
wiel naar rechts staan.
Opbergen 57

Fiets aan het draagsysteem Crank bevestigen door aan de klem‐


achteraan bevestigen schroef op de crankbevestiging te
draaien.

Crankbevestiging van boven af in de


buitenste rail van de crankhouder ste‐
ken en zo ver mogelijk omlaagschui‐
Fiets erop plaatsen. De crank moet ven.
zoals op de afbeelding in de schacht De wielhouders zodanig plaatsen dat
van de crankhouder geplaatst wor‐ de fiets min of meer horizontaal staat.
den. Daarbij moet de afstand tussen de
pedalen en de achterklep minstens
5 cm bedragen.
Beide fietsbanden moeten in de wiel‐
houders zitten. Om schade te voor‐
komen, mogen noch het crankstel
van de fiets noch de crank de crank‐
houder raken.
58 Opbergen

Fiets van het draagsysteem


achteraan verwijderen

Fiets in de lengterichting van de auto Klemschroef op de crankbevestiging


uitlijnen: Crankbevestiging iets los‐ maximaal vastdraaien.
draaien. Beide fietswielen met spanbanden
Spanbanden van beide fietswielen
Fiets verticaal plaatsen met behulp aan wielhouders vastmaken.
losmaken.
van de draaigreep op de crankhou‐ Controleren of fiets goed vastzit.
der. Fiets vasthouden, de klemschroef op
De instellingen voor de wielhouders de crankbevestiging losdraaien, de
Wanneer de twee fietsen elkaar in de en de draaigreep van de crankhouder crankbevestiging optillen en verwijde‐
weg staan, kan de onderlinge plaat‐ moeten voor elke fiets worden geno‐ ren.
sing van de fietsen worden aange‐ teerd en bewaard. Een correcte voor‐
past door de wielhouders en de draai‐ instelling vergemakkelijkt het op‐
greep op de crankhouder bij te stellen nieuw aanbrengen van de fiets.
totdat de fietsen elkaar niet meer ra‐
ken. Zorg daarbij voor voldoende tus‐
senruimte tot de auto.
Opbergen 59

Draagsysteem achteraan Ontgrendelingshendel indrukken en


inschuiven wielhouders er volledig tot aan de
aanslag inschuiven.

Spanband erin steken en zo ver mo‐


gelijk stevig omlaagtrekken.
Crankbevestigingen in de crankhou‐
ders duwen. De vergrendelingshendel aan de dia‐
gonale steun losmaken en beide
crankhouders inklappen.

9 Waarschuwing
Gevaar voor beknelling.
60 Opbergen

Spanhendel omlaagduwen en beide


lampsteunen uit de houders trekken.

Eerst rechter spanhendel (1), vervol‐ Achterklep openen.


gens linker spanhendel (2) naar vo‐ Ontgrendelingshendel omhoogdu‐
ren draaien totdat ze in hun houders wen en het systeem tot aan de aan‐
kunnen vastklikken. Lamphouders aan de achterkant van
de achterlichten inklappen. slag in de bumper duwen.
Eerst het voorste (1) achterlicht, ver‐ Ontgrendelingshendel moet naar uit‐
volgens het achterste (2) achterlicht gangspositie terugkeren.
in de houders plaatsen en zo ver mo‐
gelijk omlaagduwen. Kabels volledig 9 Waarschuwing
in alle geleiders duwen om schade te
voorkomen. De hulp van een werkplaats inroe‐
pen, als het systeem niet goed kan
worden uitgeschoven.
Opbergen 61

Bagageruimte Bij een tweedelige rugleuning, de be‐


treffende kant ontgrendelen. Bij een
eendelige rugleuning, aan beide kan‐
Bagageruimte vergroten ten ontgrendelen.
De rugleuning van de achterbank,
één- of tweedelig, kan ook in verticale Achterste rugleuningen
stand worden vergrendeld voor het neerklappen
transporteren van grote voorwerpen. Verwijder zo nodig de hoedenplank.
Duw de hoofdsteunen omlaag door
de vergrendeling in te drukken.

De rugleuning (één- of tweedelig) met


de ontgrendelingshendel ontgrende‐
len en op de zitting neerklappen.
Bij een tweedelige rugleuning, de be‐
treffende kant ontgrendelen. Bij een
eendelige rugleuning, aan beide kan‐
ten ontgrendelen.
Wanneer de auto via een achterpor‐
Aan ontgrendelingshendel trekken, tier moet worden geladen, de veilig‐
rugleuning tot in verticale stand naar heidsgordel uit de geleider rugleuning
voren trekken en laten vastklikken. Veiligheidsgordels door zijdelingse nemen, oprollen en de gesp in de
Bij ontgrendelen verschijnt een rode houders leiden om beschadiging te houder plaatsen.
markering naast de ontgrendelings‐ voorkomen. Bij het neerklappen van
hendel. De rugleuning is pas goed de rugleuningen, de veiligheidsgor‐
vastgeklikt als de rode markering niet dels mee naar beneden trekken.
meer zichtbaar is.
62 Opbergen

Hoedenplank 3-deurs personenauto


Leg niets op de hoedenplank.
5-deurs personenauto

Rugleuningen van de achterbank ver‐


ticaal plaatsen en vergrendelingen
aan beide kanten hoorbaar vastklik‐ Hoedenplank naar achteren optillen
ken. Na het vergrendelen van de rug‐ totdat deze losklikt, schuin zetten en
leuningen mag de rode markering verwijderen.
niet meer zichtbaar zijn. Hoedenplank naar achteren optillen Aanbrengen in omgekeerde volg‐
totdat deze losklikt en verwijderen. orde.
De rugleuningen van de achterbank
kunnen in twee standen worden ver‐ Aanbrengen in omgekeerde volg‐
orde. Opbergen
grendeld.
Wanneer de bagageruimte volledig
De veiligheidsgordel bij het verticaal volgeladen is, de hoedenplank achter
plaatsen van de achterbank niet in‐ de rugleuningen van de achterbank
klemmen. opbergen:
Hoedenplank aanbrengen. De hoedenplank naar achteren optil‐
len totdat deze losklikt en in de gelei‐
ders achter de rugleuningen van de
achterbank schuiven.
Opbergen 63

Bestelwagen Afdekking opbergvak


laadvloer

Om de drie overige segmenten (volg‐


orde 2 tot 4) uit te bouwen: deze ach‐
De hoedenplank bestaat uit vier seg‐ teraan optillen, losklikken, draaien en
menten die afzonderlijk kunnen wor‐ verwijderen. De dubbele laadvloer in de bagage‐
den verwijderd en aangebracht. ruimte kan op twee hoogten worden
De segmenten in de volgorde 4 tot
Het achterste segment (1) is wat be‐ 1 inbouwen. Segmenten in houders geplaatst:
treft de werking (in- en uitbouwen) aan de zijkant vastklikken. ■ direct onder de afdekking van de
identiek aan dat van de 3-deurs per‐ uitsparing voor het reservewiel of
sonenauto 3 62. Wanneer gesloten, overlappen de
segmenten elkaar bij de aansluitings‐ de vloerafdekplaat,
punten. ■ of in de bovenste openingen in de
bagageruimte.
Om te verwijderen: de laadvloer met
de handgreep optillen en naar ach‐
teren trekken.
64 Opbergen

Om aan te brengen: de laadvloer naar Bij modellen met een bandenrepara‐ Gevarendriehoek
voren duwen in de betreffende gelei‐ tieset kan de uitsparing voor het re‐
der en laten zakken. servewiel als extra opbergvak worden
gebruikt.

Sjorogen

Gevarendriehoek in de achterwand
van de bagageruimte opbergen: ge‐
Bij plaatsing in de hoogste positie kan varendriehoek eerst links in de uit‐
de ruimte tussen de laadvloer en de sparing aanbrengen en vervolgens
afdekking van de reservewielkuip als rechts in de geleider steken.
opbergvak worden gebruikt. De sjorogen dienen om voorwerpen Om de gevarendriehoek te verwijde‐
Wanneer de rugleuningen van de vast te zetten, bijv. met spanbanden ren: aan rechterkant optillen en naar
achterbank naar voren geklapt zijn, of een bagagenet. rechts eruit trekken.
ontstaat in deze positie een bijna vol‐
ledig vlakke laadvloer.
De dubbele laadvloer mag met maxi‐
maal 100 kg worden belast.
Opbergen 65

Verbanddoos Dakdragersysteem Bevestiging op model zonder


zonnedak
Dakdrager Afdekkingen voor de bevestigingen
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ van het dakdragersysteem naar be‐
ding van dakschade adviseren wij het neden duwen en met een ventieldop‐
voor uw auto goedgekeurde Opel- sleutel naar achteren duwen 3 158.
dakdragersysteem te gebruiken. Bevestiging op model met
zonnedak
Afdekkingen voor de bevestigingen
van het dakdragersysteem losmaken
door de geleiders in de richting van de
pijl te duwen (bijv. met een munt) en
naar boven toe te verwijderen. Om de
EHBO-set (kussen) in het vak in de bevestigingen van het dakdragersys‐
linkerwand van de bagageruimte op‐ teem te sluiten: eerst afdekkingen
bergen. vooraan aanbrengen en geleiders
achteraan vastmaken.
Om het vak te openen: afdekking los‐
maken en openen. Dakdragersysteem op de betreffende
punten vastmaken. Zie bijgevoegde
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐ instructies dakdragersysteem.
gersysteem in acht nemen en dak‐
dragersysteem verwijderen wanneer
het niet wordt gebruikt.
66 Opbergen

Beladingsinformatie ■ Bij het vervoeren van voorwerpen Het EU-leeggewicht omvat ook het
in de bagageruimte mogen de rug‐ gewicht van de bestuurder (68 kg),
leuningen van de achterbank niet de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
schuin naar voren geklapt zijn. fen (tank voor 90 % gevuld).
■ Bagage niet boven de rugleuningen Extra uitrusting en accessoires ver‐
laten uitsteken. hogen het leeggewicht.
■ Niets op de hoedenplank of op het ■ Rijden met daklading verhoogt de
instrumentenpaneel leggen en de zijwindgevoeligheid van de auto en
sensor boven op het instrumenten‐ verslechtert het rijgedrag door het
paneel niet afdekken. hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
■ De bagage mag de bediening van matig verdelen en goed met span‐
pedalen, handrem, schakelhendel banden vastzetten. Bandenspan‐
en de bewegingsvrijheid van de be‐ ning en rijsnelheid aan de bela‐
stuurder niet belemmeren. Geen dingstoestand aanpassen. Span‐
losse voorwerpen in het interieur banden regelmatig controleren en
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ bijspannen.
ruimte tegen de rugleuningen leg‐ leggen.
gen. Controleren of de rugleunin‐ ■ Niet met een geopende achterklep De toegestane daklast is 75 kg. De
gen naar behoren zijn vergrendeld. rijden. dakbelasting is de som van het ge‐
Bij stapelbare voorwerpen de wicht van het dakdragersysteem en
■ Het nuttig draagvermogen is het de lading.
zwaarste voorwerpen onderaan verschil tussen het maximaal toe‐
leggen. laatbare totaalgewicht van de auto
■ Voorwerpen met spanbanden aan (zie typeplaatje 3 189) en het EU-
de sjorogen vastzetten. leeggewicht van de auto.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ Vul de gegevens voor uw auto in de
ruimte vastzetten om glijden tegen gewichtstabel op pagina 3 3 in om
te gaan. het EU-leeggewicht te berekenen.
Instrumenten en bedieningsorganen 67

Instrumenten en Bedieningsorganen Stuurbedieningsknoppen


bedieningsorganen Stuurwielverstelling

Bedieningsorganen ...................... 67
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen ....................... 73
Informatiedisplays ........................ 82
Boordinformatie ........................... 86
Tripcomputer ................................ 88
Persoonlijke instellingen .............. 92
Het infotainment-systeem en het
Info-Display kunnen met behulp van
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel de knoppen op het stuurwiel worden
instellen, hendel omhoogbewegen en bediend.
vergrendelen. Meer informatie vindt u in de handlei‐
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande ding bij het infotainment-systeem.
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐
len.
68 Instrumenten en bedieningsorganen

Verwarmd stuurwiel Claxon

Het stuurwiel wordt bij draaiende mo‐


tor verwarmd in het op bovenstaande
Verwarming activeren in combinatie afbeelding getoonde gebied. j indrukken.
met de stoelverwarming door ß *-
toets bij ingeschakeld contact een‐
maal of meerdere malen in te druk‐
ken.
Led ß brandt: stoelverwarming be‐
stuurder aan.
Led ß en * brandt: stoelverwarming
bestuurder en verwarming stuurwiel
aan.
Led * brandt: verwarming stuurwiel
aan.
Instrumenten en bedieningsorganen 69

Wis-/wasinstallatie voorruit Wissnelheden doorlopen door de Automatische wisfunctie met


hendel over de weerstandspunten regensensor
Voorruitwissers heen te duwen en deze vast te
houden. Bij § klinkt er een geluids‐
signaal.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisinterval instellen op een waarde
tussen 2 en 15 seconden: Contact in‐
schakelen, hendel vanuit § omlaag‐
bewegen, gewenste intervaltijd af‐
wachten, hendel omhoogbrengen
naar $. $ = Automatische wisfunctie met
De hendel keert altijd terug naar de regensensor
Na inschakelen van het contact en
uitgangspositie.
hendel op $ geldt een interval van De regensensor registreert de hoe‐
& = snel 6 seconden. veelheid neerslag op de voorruit en
% = langzaam stuurt automatisch de wissnelheid
$ = instelbare intervalschakeling van de voorruitwisser aan.
§ = uit
Hendel omlaagduwen om wisser één
slag te laten maken wanneer de voor‐
ruitwisser uitgeschakeld is.
70 Instrumenten en bedieningsorganen

Hendel naar u toe trekken. Sproeier‐ Na het inschakelen van de ruitenwis‐


vloeistof wordt tegen de voorruit ge‐ ser en de achteruitversnelling, wordt
spoten en de wisser maakt enkele de achterruitwisser automatisch inge‐
slagen. schakeld. Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd. Per‐
Wis-/wasinstallatie achterruit soonlijke instellingen 3 92.

Buitentemperatuur

Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.


Voorruitsproeiers

Hendel van u af duwen. De achter‐


ruitwisser wist in de intervalstand. Om
uit te schakelen, de hendel nogmaals Een dalende temperatuur wordt on‐
naar voren duwen. middellijk aangeduid, een stijgende
Als u de hendel naar voren blijft du‐ temperatuur met enige vertraging.
wen, dan wordt er sproeiervloeistof Daalt de buitentemperatuur tot 3 °C,
tegen de achterruit gespoten. dan verschijnt als waarschuwing voor
ijzel het symbool : op het
Triple-Info-Display of op het
Instrumenten en bedieningsorganen 71

Board-Info-Display. Als de tempera‐ Klok wordt de knipperende waarde inge‐


tuur stijgt, verdwijnt het symbool : steld. Toets Ö gebruiken om naar de
Datum en tijd worden op het
pas vanaf 5 °C. volgende instelling te gaan of de in‐
Info-Display weergegeven.
stelmodus te verlaten.
Graphic-Info-Display,
Color-Info-Display 3 82. Automatische tijdsynchronisatie
Het RDS-signaal van de meeste FM-
Datum en tijd op zenders stelt de tijd automatisch in, te
Triple-Info-Display instellen herkennen aan } op het display.
Sommige zenders zenden geen cor‐
rect tijdsignaal uit. Het is dan zinvol de
automatische tijdsynchronisatie uit te
schakelen.
Instelmodus oproepen en naar het in‐
stellen van de jaren gaan. Toets Ö
gedurende ca. 3 seconden ingedrukt
Bij auto’s met Graphic-Info-Display of houden totdat } op het display knip‐
Color-Info-Display verschijnt als pert en de aanduiding "RDS TIME"
waarschuwing voor ijzel een waar‐ verschijnt. Met toets ; de functie in‐
schuwingsmelding op het display. schakelen (RDS TIME 1) of uitscha‐
Onder –5 °C verschijnt er geen mel‐ kelen (RDS TIME 0). Instelmodus
ding. verlaten met toets Ö.
Het infotainment-systeem moet uitge‐
schakeld zijn. Voor het oproepen van
9 Waarschuwing de instelmodus, toets Ö ca. 2 secon‐
den ingedrukt houden. Met toets ;
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
72 Instrumenten en bedieningsorganen

Stekkerdozen bedragen dan 120 watt. Geen acces‐ Aansteker induwen. Zodra de spiraal
soires aansluiten die stroom leveren, gloeit, wordt de aansteker automa‐
zoals laadtoestellen of accu's. tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐
Aangesloten elektrische accessoires trekken.
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de Asbakken
DIN-norm VDE 40 839.
Bij gebruik van de bandenreparatie‐ Voorzichtig
set mag op de hulpstekkerdoos geen
andere verbruiker aangesloten zijn. Alleen voor as en niet voor brand‐
baar afval.
Aansteker
Verplaatsbare asbak
Er zit een stekkerdoos in de midden‐
console.

Voorzichtig
Aansluitbus niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.

Bij aansluiting van elektrische acces‐


soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal op‐
genomen vermogen mag niet meer Er zit een aansteker in de midden‐
console.
Instrumenten en bedieningsorganen 73

De verplaatsbare asbak kan in de be‐ Waarschuwingslampen, Snelheidswaarschuwing


kerhouders worden aangebracht. Om
te gebruiken deksel openen. meters en Met de functie "Persoonlijke sleutel"
P6 kan aan elke sleutel een bepaalde
controlelampen maximumsnelheid worden toegewe‐
zen. Zodra deze snelheid wordt over‐
Instrumentengroep schreden, klinkt er een waarschu‐
Bij sommige uitvoeringen draaien de wingssignaal. Persoonlijke instellin‐
naalden van de instrumenten even tot gen 3 92.
tegen de eindaanslag wanneer de
ontsteking wordt ingeschakeld. Kilometerteller
Snelheidsmeter

Weergave van het aantal afgelegde


kilometers op de onderste regel.
Aanduiding van de rijsnelheid.
74 Instrumenten en bedieningsorganen

Dagteller Voorzichtig
Tank nooit leegrijden.
Op de bovenste regel ziet u de afge‐ Door brandstofresten in de tank kan
legde weg sinds de laatste reset. Als de naald in het rode gebied de hoeveelheid brandstof die kan
komt, betekent dit dat het maxi‐ worden bijgetankt kleiner zijn dan de
Op nul zetten door, bij ingeschakelde
maal toegestane toerental wordt gespecificeerde tankinhoud.
ontsteking, de resetknop enkele se‐
conden in te drukken. overschreden. Gevaar voor de
motor. Service-display
Toerenteller
Brandstofmeter

Als het tijd is voor een servicebeurt,


verschijnt de melding InSP. Verdere
Weergave van het motortoerental.
Geeft het brandstofpeil in de tank informatie 3 177.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden. aan.
Wanneer het brandstofpeil te laag is,
gaat Y branden. Bij een knipperende
controlelamp onmiddellijk gaan tan‐
ken.
Instrumenten en bedieningsorganen 75

Transmissiedisplay 1, 2, 3 = Ingeschakelde versnel‐


ling, automatische ver‐
snellingsbak
1 - 5 = Huidige versnelling, geau‐
tomatiseerde versnellings‐
bak, handgeschakelde
modus

Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Bij het inschakelen van
de ontsteking lichten de meeste con‐
De modus of ingeschakelde versnel‐ trolelampen korte tijd op bij wijze van
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ functietest.
display.
Betekenis kleuren controlelampen:
P = Parkeerstand bij automati‐
sche versnellingsbak Rood = gevaar, belangrijke
R = Achteruitversnelling bereik herinnering
N = Neutrale stand Geel = waarschuwing, aanwij‐
A = Automatische modus bij zing, storing
geautomatiseerde ver‐ Groen = inschakelbevestiging
snellingsbak Blauw = inschakelbevestiging
D = Rijstand bereik
76 Instrumenten en bedieningsorganen

Controlelampen in de instrumentengroep
Instrumenten en bedieningsorganen 77

Richtingaanwijzer Knippert Airbagsysteem, gordelspanners


Na het wegrijden, totdat de veilig‐ 3 40, 3 37.
O brandt of knippert groen.
heidsgordel wordt omgedaan.
Brandt Veiligheidsgordel omdoen 3 39. Airbag-deactivering
Controlelamp brandt even bij inge‐ V brandt samen met de leds in de
schakeld parkeerlicht.
Airbag en gordelspanners toets W: airbag gedeactiveerd 3 44.
Knippert v brandt rood. V knippert: het systeem kan worden
Controlelamp knippert bij ingescha‐ Bij het inschakelen van de ontsteking geactiveerd of gedeactiveerd binnen
kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐ brandt de controlelamp ca. 4 secon‐ 15 seconden na het inschakelen van
perlichten. den. Brandt deze niet, dooft deze niet de ontsteking 3 44.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of na 4 seconden of licht deze op tijdens
bijbehorende zekering defect, rich‐ het rijden, dan is er een storing in de Laadsysteem
tingaanwijzer aanhanger defect. gordelspanners of de airbags. In dat p brandt of knippert rood.
Gloeilampen vervangen 3 142. Ze‐ geval knipperen ook de leds in de
toets W.Het is mogelijk dat de airbags Brandt na het inschakelen van de ont‐
keringen 3 154. Richtingaanwijzers
en gordelspanners bij een aanrijding steking en dooft kort na het starten
3 97.
niet in werking treden. van de motor.

Gordelverklikker Geactiveerde gordelspanners of air‐ Brandt bij een draaiende motor


bags worden aangeduid door aan‐ Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
X brandt of knippert rood. houdend branden van v. niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
Brandt gelijk onderbroken. Bij een dieselmo‐
Na het inschakelen van de ontste‐ 9 Waarschuwing tor kan de rembekrachtiging dienst
king, totdat de veiligheidsgordel wordt weigeren. De hulp van een werk‐
omgedaan. Oorzaak van de storing onmiddel‐ plaats inroepen.
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
78 Instrumenten en bedieningsorganen

Knippert tijdens of na het starten Brandt bij een draaiende motor Brandt
van de motor Storing in de motor- of versnellings‐ Brandt als de handrem wordt gelost
Batterijspanning te laag. Elektrisch bakelektronica. Elektronica schakelt en als het rem- en koppelingsvloei‐
systeem door een werkplaats laten over op een noodloopprogramma. stofpeil te laag is 3 140.
testen. Het brandstofverbruik neemt mogelijk
toe en het rijgedrag van de auto kan 9 Waarschuwing
verslechteren.
Multifunctionele controlelamp
Kan de storing niet worden verholpen Stoppen. De auto meteen stilzet‐
Z brandt of knippert geel. ten. De hulp van een werkplaats
door opnieuw te starten, dan de hulp
Brandt na het inschakelen van de ont‐ van een werkplaats inroepen. inroepen.
steking en dooft kort na het starten
van de motor. Brandt in combinatie met InSP4 Brandt nadat de ontsteking is inge‐
op servicedisplay schakeld en de handrem is aange‐
Brandt bij een draaiende motor Water in het dieselbrandstoffilter door trokken 3 125.
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ een werkplaats laten aftappen.
teem. De toegestane emissiewaar‐ Knippert
den worden mogelijk overschreden. Knippert bij ingeschakelde Bij auto's met een geautomatiseerde
Onmiddellijk de hulp van een werk‐ ontsteking versnellingsbak knippert R gedu‐
plaats inroepen. Storing in de elektronische startbe‐ rende enkele seconden na het uit‐
veiliging. De motor kan niet worden schakelen van de ontsteking wanneer
Knippert bij een draaiende motor de handrem niet is aangetrokken.
gestart 3 25.
Storing die schade aan de katalysator
kan veroorzaken. Gas terugnemen Bij auto's met een geautomatiseerde
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ Rem- en koppelingssysteem versnellingsbak knippert R wanneer
middellijk de hulp van een werkplaats bij het openen van het bestuurders‐
R brandt of knippert rood. portier geen versnelling is ingescha‐
inroepen.
keld en de handrem niet is aangetrok‐
ken.
Service-indicatie
A brandt of knippert geel.
Instrumenten en bedieningsorganen 79

Antiblokkeersysteem (ABS) Stuurbekrachtiging Elektronisch


u brandt rood. p brandt geel. stabiliteitsprogramma
Brandt bij ingeschakelde ontsteking Storing in het stuurbekrachtigings‐ v knippert of brandt geel.
enkele seconden. Het systeem is na systeem. De stuurbekrachtiging Brandt gedurende enkele seconden
het doven van de controlelamp klaar werkt wellicht niet meer. De auto kan na het inschakelen van de ontsteking.
voor gebruik. worden bestuurd, maar er is aanzien‐
Als de controlelamp na enkele secon‐ lijk meer kracht vereist. De hulp van Knippert tijdens het rijden
den niet dooft of als deze tijdens de rit een werkplaats inroepen. Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
gaat branden, dan zit er een storing in torvermogen kan worden begrensd
het ABS-systeem. Het remsysteem Ultrasoonparkeerhulp en de auto kan automatisch iets wor‐
blijft normaal werken, maar zonder den afgeremd 3 126.
r brandt of knippert geel.
ABS-regeling. Brandt tijdens het rijden
Antiblokkeersysteem 3 124. Brandt Het systeem is uitgeschakeld of er is
Storing in het systeem. Oorzaak van een storing in het systeem. Verder rij‐
SPORT-modus de storing onmiddellijk door een den is mogelijk. De rijstabiliteit kan
werkplaats laten verhelpen. echter afhankelijk van de staat van
1 brandt geel.
Knippert het wegdek verslechteren.
Het symbool brandt bij ingeschakelde
Storing door vervuilde of met sneeuw Oorzaak van de storing onmiddellijk
SPORT-modus 3 122.
of ijs bedekte sensoren. door een werkplaats laten verhelpen.
of ESP®Plus 3 126.
Winterprogramma
T brandt geel. Storingen door externe ultrasone
bronnen. Als de storingsbron wordt Koelvloeistoftemperatuur
Het symbool brandt bij een ingescha‐ verwijderd, dan werkt het systeem W brandt rood.
keld winterprogramma 3 117, weer normaal.
3 122. Brandt bij een draaiende motor
Park pilot met ultrasoonsensoren
3 128. Stoppen, motor afzetten.
80 Instrumenten en bedieningsorganen

rijden en het motortoerental zo Brandt bij een draaiende motor


Voorzichtig mogelijk niet onder 2000 1/min laten
dalen. Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog. Controlelamp ! dooft zodra de zelf‐
reiniging is afgerond. Motorsmering wordt mogelijk on‐
Dieselpartikelfilter 3 114. derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
Koelvloeistofpeil meteen controleren
ven tot motorschade en/of tot het
3 139.
blokkeren van de aandrijfwielen.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg, Drukverliesdetectiesysteem
dan de hulp van een werkplaats in‐ w brandt rood of geel. 1. Koppelingspedaal intrappen.
roepen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand
Brandt rood zetten, keuzehendel in stand N
Voorgloeien en dieselpartikel‐ Drukverlies waargenomen. Meteen zetten.
filter stoppen en bandenspanning contro‐
leren. Bij banden met noodloopeigen‐ 3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
! brandt of knippert geel. schappen is de toegestane maxi‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐
mumsnelheid 80 km/u 3 160. dere weggebruikers te hinderen.
Brandt
4. Contact uitschakelen.
Voorgloeisysteem ingeschakeld. Brandt geel
Wordt alleen bij lage buitentempera‐ Storing in het systeem. De hulp van
turen ingeschakeld. een werkplaats inroepen.
Knippert Drukverliesdetectiesysteem 3 162.
(bij auto's met dieselpartikelfilter).
Als het filter gereinigd moet worden, Motoroliedruk
maar de recente rijomstandigheden I brandt rood.
geen automatische reiniging toelie‐
Brandt enkele seconden na het in‐
ten, knippert controlelamp !. Verder
schakelen van het contact.
Instrumenten en bedieningsorganen 81

Knippert Brandt bij ingeschakeld grootlicht en


9 Waarschuwing bij lichtsignaal 3 95.
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
Bij uitgeschakelde motor gaat middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
remmen en sturen aanmerkelijk rijden. Adaptive Forward Lighting
zwaarder. Onregelmatige brandstoftoevoer kan B brandt of knippert geel.
De sleutel niet uitnemen voordat tot oververhitting van de katalysator
de auto helemaal stilstaat, omdat leiden 3 115. Brandt
het stuurslot anders plotseling kan Dieselbrandstofsysteem ontluchten Storing in het systeem.
worden geactiveerd. 3 141. De hulp van een werkplaats inroepen.

De hulp van een werkplaats inroepen. Knippert


Rem intrappen Systeem overgeschakeld op symme‐
j brandt geel. trisch dimlicht.
Motoroliepeil laag Bij een auto met geautomatiseerde Controlelamp B knippert gedurende
S brandt geel. versnellingsbak kan de motor alleen ca. 4 seconden na het inschakelen
Het motoroliepeil wordt automatisch met ingetrapt rempedaal worden ge‐ van de ontsteking als herinnering dat
gecontroleerd. start. Wordt het rempedaal niet inge‐ de koplampen zijn ingesteld op sym‐
trapt, dan brandt controlelamp metrisch dimlicht 3 95.
Brandt bij een draaiende motor 3 120.
Laag motoroliepeil. Motoroliepeil con‐
troleren en eventueel motorolie bijvul‐ Mistlamp
len 3 138.
Rijverlichting > brandt groen.
8 brandt groen. Brandt bij ingeschakelde voorste
Te laag brandstofpeil Brandt bij ingeschakelde buitenver‐ mistlampen 3 97.
lichting 3 94.
Y brandt of knippert geel.
Mistachterlicht
Brandt Grootlicht r brandt geel.
Brandstofpeil te laag. P brandt blauw.
82 Instrumenten en bedieningsorganen

Brandt bij ingeschakeld mistachter‐ Informatiedisplays Graphic-Info-Display, Color-


licht 3 97. Info-Display
Triple-Info-Display
Cruise control
m brandt of knippert groen.
Brandt
Brandt bij ingeschakeld systeem
3 127.
Knippert
Cruise control is ingeschakeld zonder
het rempedaal eerst in te trappen.

Weergave van tijd, buitentempera‐


Weergave van tijd, buitentempera‐ tuur en datum of informatie van het
tuur en datum of informatie van het infotainment-systeem (als dat inge‐
infotainment-systeem (als dat is inge‐ schakeld is) en van de elektronische
schakeld). klimaatregeling (ECC).
Tijd, datum en buitentemperatuur Het Color-Info-Display geeft de infor‐
kunnen bij uitgeschakelde ontsteking matie in kleur weer.
door een korte druk op één van beide De getoonde informatie en de weer‐
knoppen onder het display worden gave ervan hangen af van de uitvoe‐
weergegeven. ring van de auto en de geselecteerde
instellingen.
Instrumenten en bedieningsorganen 83

Functies selecteren Selecteer menuopties via de menu’s Om de gemarkeerde menuoptie te


De functies en instellingen van het in‐ en met de toetsen van het infotain‐ selecteren of om commando’s te be‐
fotainment-systeem en van de elek‐ ment-systeem. Met de OK-toets de vestigen, de meerfunctieknop indruk‐
tronische klimaatregeling (ECC) zijn gemarkeerde optie selecteren of een ken.
via het display toegankelijk. commando bevestigen. Om een menu te verlaten, aan de
Selecteren gebeurt aan de hand van Voor het verlaten van een menu op de meerfunctieknop draaien tot Terug of
de menu’s en toetsen, met de meer‐ linker of rechter pijltjestoets drukken Main verschijnt en selecteren.
functieknop van het infotainment-sys‐ om naar Terug of Main te gaan.
Selecteren met het linker stelwiel op
teem of met het linker stelwiel op het Selecteren met de meerfunctieknop het stuurwiel
stuurwiel.
Selecteren met de toetsen van het
infotainment-systeem

Om menuopties of commando’s te Eraan draaien om een menuoptie te


markeren en functiegebieden te se‐ selecteren.
lecteren, aan de meerfunctieknop Om de gemarkeerde menuoptie te
draaien. selecteren of om commando’s te be‐
vestigen, het stelwiel indrukken.
84 Instrumenten en bedieningsorganen

Functiegebieden Systeeminstellingen Tijd en datum instellen

Voor ieder functiegebied bestaat er Main-toets van het infotainment-sys‐ Selecteer de menuoptie Tijd, Datum
een hoofdpagina (Main) die boven‐ teem indrukken. in het menu Instellingen.
aan op het display kan worden gese‐ Settings-toets op het infotainment- Gewenste menuopties selecteren en
lecteerd (niet bij het infotainment-sys‐ systeem indrukken. Bij het infotain‐ de instellingen uitvoeren.
teem CD 30 of een systeem met een ment-systeem CD 30 mag geen
poort voor mobiele telefoon): Automatische tijdsynchronisatie
menu geselecteerd zijn.
■ Audio, Het RDS-signaal van de meeste FM-
zenders stelt automatisch de tijd in.
■ Navigatie,
Sommige zenders zenden geen cor‐
■ Telefoon, rect tijdsignaal uit. Het is dan zinvol de
■ Boordcomputer. automatische tijdsynchronisatie uit te
schakelen.
Instrumenten en bedieningsorganen 85

Bij infotainment-systemen met navi‐ Maateenheden instellen


gatie worden bij ontvangst van een
gps-satellietsignaal ook de tijd en da‐
tum automatisch aangepast.
De functie wordt geactiveerd door het
vakje vóór Autom. tijdsynchronisatie
in het menu Tijd, Datum te markeren.
Taal instellen

De keuze wordt aangeduid door een


6 voor de menuoptie.
Selecteer de menuoptie Units in het
Bij systemen met gesproken aanwij‐ menu Instellingen.
zingen verschijnt na wijziging van de
taalinstelling op het display de vraag De gewenste eenheid selecteren.
of de meldingstaal ook moet worden De keuze wordt aangeduid door een
gewijzigd - zie handleiding bij het in‐ o voor de menuoptie.
fotainment-systeem.

Voor sommige functies kan de taal


worden geselecteerd waarin de dis‐
playmeldingen worden getoond.
Selecteer de menuoptie Taal in het
menu Instellingen.
De gewenste taal selecteren.
86 Instrumenten en bedieningsorganen

Contrast instellen Altijd dag design zwarte of gekleurde Boordinformatie


(Graphic-Info-Display) tekst tegen een lichte achtergrond.
Altijd nacht design witte of gekleurde Meldingen worden via het display op
tekst tegen een donkere achtergrond. het instrumentenpaneel of als waar‐
De keuze wordt aangeduid door een schuwings- en geluidssignalen gege‐
o voor de menuoptie. ven. De Check-Control geeft de mel‐
dingen via het Info-Display. Sommige
Ontstekingslogica daarvan in verkorte vorm. Waarschu‐
Zie handleiding bij het infotainment- wingsmeldingen bevestigen met de
systeem. meerfunctieknop 3 82.

Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Selecteer de menuoptie Contrast in
■ Wanneer de veiligheidsgordel niet
het menu Instellingen.
wordt gedragen.
De gewenste instelling bevestigen.
■ Wanneer bij het wegrijden een van
Displaymodus instellen de portieren of de achterklep niet
De lichtsterkte van het display hangt goed gesloten is.
af van de autoverlichting. Bovendien ■ Bij aangetrokken handrem vanaf
kunnen als volgt aanvullende instel‐ een bepaalde snelheid.
lingen worden verricht: ■ Bij het overschrijden van een af fa‐
Selecteer de menuoptie Dag / Nacht briek geprogrammeerde snelheid.
in het menu Instellingen.
Automatisch aanpassing van de kleu‐
ren afhankelijk van de autoverlichting.
Instrumenten en bedieningsorganen 87

■ Bij auto's met een geautomati‐ Batterijspanning verlichting van de aanhanger be‐
seerde versnellingsbak als het be‐ waakt. Aanhangers met een led-ver‐
Lage batterijspanning in de afstands‐
stuurdersportier bij draaiende lichting moeten een voorziening heb‐
bediening. Bij auto's zonder Check-
motor wordt geopend, terwijl er een ben die de bewaking van de verlich‐
Control verschijnt de melding InSP3
versnelling is ingeschakeld zonder ting net als bij traditionele gloeilam‐
op het display op het instrumenten‐
dat het rempedaal wordt bediend. pen te mogelijk maakt.
paneel. Batterij vervangen 3 18.
■ Het waarschuwingssignaal klinkt
driemaal als het draagsysteem
achter wordt uitgeschoven en de Remlichtschakelaar
achteruitversnelling is ingescha‐ Remlicht brandt niet bij het remmen.
keld. Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Bij het parkeren van de auto en
het openen van het
Dieselbrandstoffilter aftappen
bestuurdersportier
■ Als de contactsleutel nog in het Als er water in het dieselbrandstoffil‐
contactslot steekt. ter zit, verschijnt de melding InSP4 op
het instrumentenpaneel. Bij sommige
■ Bij ingeschakelde buitenverlichting. modellen licht InSP4 op in combinatie
■ Bij een geautomatiseerde versnel‐ met A op het instrument. De hulp Op het Info-Display wordt aangege‐
lingsbak wanneer bij een uitge‐ van een werkplaats inroepen. ven dat de verlichting defect is of de
schakelde motor de handrem niet is melding InSP2 verschijnt op het dis‐
aangetrokken en geen versnelling Verlichting play van het instrumentenpaneel.
is ingeschakeld.
De belangrijkste lampen van de bui‐
tenverlichting worden bewaakt, inclu‐
sief kabels en zekeringen. Bij het rij‐
den met een aanhanger wordt ook de
88 Instrumenten en bedieningsorganen

Tripcomputer Actieradius
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als het brandstofpeil in de tank laag
is, verschijnt er een melding op het
display. De waarschuwingsmelding
U selecteert de functies met behulp bevestigen door 7 op de wisserhen‐
van de toetsen op de wisserhendel. del in te drukken.
De boordcomputer geeft informatie Aan het stelwiel draaien om te selec‐
teren: Momentaan verbruik
over rijgegevens die voortdurend ge‐ Weergave van het actuele verbruik.
registreerd en elektronisch verwerkt ■ Actieradius Bij lage snelheden wordt het verbruik
worden. ■ Momentaan verbruik per uur aangegeven.
■ Afgelegde afstand
Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid Weergave van de afgelegde weg.
■ Absoluut verbruik
Gemiddelde snelheid
■ Gemiddeld verbruik
Weergave van de gemiddelde snel‐
■ Timer heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Instrumenten en bedieningsorganen 89

Absoluut verbruik Om alle functies te resetten, de toets Actieradius


Weergave van de verbruikte hoeveel‐ 7 gedurende meer dan 6 seconden
heid brandstof. ingedrukt houden.

Gemiddeld verbruik Boordcomputer in Graphic-


Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment Info-Display of Color-Info-
opnieuw worden gestart. Display
De hoofdpagina van de boordcompu‐
Timer ter informeert u over de actieradius,
Tijdmeting van activering tot deacti‐ het gemiddelde verbruik en de gemid‐
vering. delde snelheid van BC 1.
Druk op de toets 7 om de meting te Voor weergave van andere gegevens
starten en stoppen. van de boordcomputer BC-toets op
het infotainment-systeem indrukken, De actieradius wordt op basis van de
Boordcomputer resetten
op het display het menu Boordcom‐ aanwezige tankinhoud en het mo‐
De meting of berekening van de vol‐ mentane verbruik berekend. Op het
puter selecteren of het linker stelwiel
gende boordcomputerinformatie kan display verschijnen gemiddelde
op het stuurwiel indrukken.
opnieuw worden gestart: waarden.
In het menu Boordcomputer BC 1 of
■ afgelegde weg, Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
BC 2 selecteren.
■ gemiddelde snelheid, radius na korte tijd automatisch bijge‐
■ absoluut verbruik, werkt.
■ gemiddeld verbruik.
De gewenste functie selecteren. Om
een waarde op nul te zetten, de toets
7 gedurende meer dan drie seconden
ingedrukt houden.
90 Instrumenten en bedieningsorganen

Absoluut verbruik
Weergave van de verbruikte hoeveel‐
heid brandstof. De meting kan op elk
moment opnieuw worden gestart.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Boordcomputer opnieuw starten
De meting of berekening van de vol‐
gende boordcomputerinformatie kan
Als het brandstofpeil laag is, ver‐ Afgelegde weg opnieuw worden gestart:
schijnt de melding Actieradius op het Weergave van de afgelegde weg. De ■ afgelegde weg,
display. meting kan op elk moment opnieuw
■ gemiddelde snelheid,
Als de brandstoftank bijna leeg is, worden gestart.
verschijnt de melding Tanken svp. op ■ absoluut verbruik,
het display. Gemiddelde snelheid ■ gemiddeld verbruik.
Weergave van de gemiddelde snel‐
Momentaan verbruik heid. De meting kan op elk moment Selecteer BC 1 of BC 2 in het menu
opnieuw worden gestart. Boordcomputer.
Weergave van het huidige verbruik.
Bij lage snelheden wordt het verbruik Ritonderbrekingen met uitgescha‐
per uur aangegeven. kelde ontsteking worden niet meege‐
rekend.
Instrumenten en bedieningsorganen 91

Timer

Er zijn twee boordcomputers die on‐ Voor het resetten van alle informatie
afhankelijk van elkaar kunnen worden van een boordcomputer, de menuop‐
gereset. Hierdoor bestaat de moge‐ tie Alle waarde selecteren. Selecteer de menuoptie Stopwatch in
lijkheid om gegevens van verschil‐ het menu Boordcomputer.
lende periodes te analyseren. Om te starten, de menuoptie Start se‐
Gewenste boordcomputerinformatie lecteren. Om te stoppen, de menuop‐
selecteren en bevestigen. tie Stop selecteren.
Voor het resetten de menuoptie
Reset selecteren.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave van de timer worden gese‐
lecteerd:
92 Instrumenten en bedieningsorganen

Rijtijd zonder stops Persoonlijke instellingen


De tijd dat de auto in beweging is,
wordt gemeten. Met stilstandtijden De autospecifieke functies P1 tot P7
wordt geen rekening gehouden. kunnen worden geactiveerd en ge‐
deactiveerd.
Rijtijd met stops
De tijd dat de auto in beweging is, De geselecteerde instelling wordt
wordt gemeten. Ook stilstandtijden naargelang de gebruikte autosleutel
worden meegerekend op voorwaarde automatisch opgeslagen.
dat het contact ingeschakeld is. Voor elke autosleutel worden ver‐
schillende instellingen opgeslagen.
Reisduur Gebruik van een specifieke autosleu‐
Hierbij wordt de tijd gemeten tussen tel zal de daarmee geassocieerde in‐
het handmatig inschakelen met Start ■ Richtingaanwijzer- en wisserhen‐
stellingen activeren.
en het handmatig uitschakelen met del tegelijkertijd naar het stuurwiel
In totaal kunnen tot vijf autosleutels trekken totdat u een bevestigings‐
Reset.
afzonderlijk worden geprogram‐ signaal (ca. 3 seconden) hoort.
meerd.
■ Het kilometerdisplay geeft P1 weer.
Programmeren levert de technische
voorwaarde voor de betreffende func‐
tie. Zie de betreffende hoofdstukken
voor het activeren, deactiveren en in‐
stellen van functies.
Programmeren
■ Contact uitschakelen. De sleutel
moet in het contactslot steken.
Instrumenten en bedieningsorganen 93

■ De wisserhendel (rechts) omhoog- P3: Richtingaanwijzers: driemaal


of omlaagduwen en status On of knipperen bij aantippen van de hen‐
OFF selecteren, of een waarde del. Richtingaanwijzers 3 97.
voor snelheid (P6) of voor volume P4: Automatisch vergrendelen 3 23.
(P7) invoeren.
P5: Selectief ontgrendelen 3 20.
■ Richtingaanwijzerhendel (links) en
wisserhendel (rechts) tegelijkertijd P6: Snelheidswaarschuwing 3 73.
naar het stuurwiel trekken totdat P7: Volume van het akoestische knip‐
u een bevestigingssignaal (ca. persignaal 3 97.
3 seconden) hoort.
De geselecteerde instellingen zijn nu
opgeslagen voor de sleutel die in het
■ Richtingaanwijzerhendel (links) contactslot zit. Zie de betreffende
omhoog- of omlaagduwen en de hoofdstukken voor het activeren,
gewenste functie P1 - P7 selecte‐ deactiveren en instellen van de gese‐
ren. lecteerde functies.
De procedure herhalen om extra
sleutels te programmeren.
Programmeerbare functies
P1: Buitenverlichting met de af‐
standsbediening inschakelen (Instap‐
verlichting). Instapverlichting 3 100.
P2: Automatische achterruitwisser bij
ingeschakelde achteruitversnelling.
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 70.
94 Verlichting

Verlichting Rijverlichting Automatische verlichting


Lichtschakelaar
Rijverlichting ................................ 94
Binnenverlichting ......................... 98
Verlichtingsfuncties .................... 100

Lichtschakelaar op A: Als de motor


loopt, wordt bij ongunstige externe
Lichtschakelaar draaien: lichtomstandigheden het dimlicht in‐
7 = Uit geschakeld.
8 = Parkeerlichten Om veiligheidsredenen moet de licht‐
9 = Dimlicht of grootlicht schakelaar altijd in stand A blijven.
Bij slecht zicht zoals mist of nevel,
Controlelamp 8 3 81.
lichtschakelaar naar 9 draaien.
Als bij ingeschakelde koplampen de
ontsteking wordt uitgeschakeld, blij‐
ven alleen de parkeerlichten branden.
Verlichting 95

Grootlicht Koplampverstelling 2 = Alle zitplaatsen bezet en ba‐


gage in de bagageruimte
Handmatig instellen 3 = Bestuurdersstoel bezet en ba‐
koplampreikwijdte gage in de bagageruimte

Koplampen in het buitenland


Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto's met halogeenkoplampen
Om van dimlicht naar grootlicht om te Koplampen door een werkplaats la‐
schakelen, duwt u tegen de hendel. ten bijstellen.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
Koplampreikwijdte aan de belading Auto's met adaptief rijlicht (AFL)
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
van de auto aanpassen om verblin‐ Dimlichtbundel omschakelen:
eraan.
ding te voorkomen: Toets ∆ of ∇
stapsgewijs indrukken tot de gewen‐ 1. Trek aan de grootlichthendel en
Lichtsignaal ste instelling op het kilometerdisplay houd deze vast tot de controle‐
verschijnt. De melding verschijnt ge‐ lamp f begint te knipperen.
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken. durende 4 seconden samen met het 2. Ontsteking inschakelen.
symbool ? bij het inschakelen van het 3. Na ca. 3 seconden klinkt er een
dimlicht of bij elke wijziging van de geluidssignaal.
koplampreikwijdte.
Controlelamp f 3 81.
0 = Zitplaatsen voorin bezet
1 = Alle zitplaatsen bezet
96 Verlichting

Telkens als de ontsteking wordt inge‐ Bochtverlichting Achteruitrijfunctie


schakeld, knippert f gedurende 4 se‐ Bij ingeschakelde lichten, ingescha‐
conden. kelde achteruitversnelling en inge‐
Voor deactivering volgt u dezelfde schakelde richtingaanwijzer wordt het
procedure als hierboven. f knippert bochtlicht van de desbetreffende
niet wanneer de functie gedeacti‐ zijde ingeschakeld. Het bochtlicht
veerd is. blijft na het uitschakelen van de rich‐
tingaanwijzer gedurende 15 secon‐
den branden.
Dagrijlicht
Controlelamp B 3 81.
Bij ingeschakelde ontsteking en licht‐
schakelaar op 7 of A worden de par‐
keerlichten ingeschakeld. Bij een Alarmknipperlichten
draaiende motor wordt het dimlicht in‐
geschakeld. De lichtbundel draait mee afhankelijk
Bij auto's zonder automatische ver‐ van de stuurwielstand en de rijsnel‐
lichting moet voor een goede verlich‐ heid.
ting van het instrumentenpaneel bij
duisternis 9 worden ingeschakeld. Afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
Bij het uitschakelen van het contact afhankelijk van de stuurhoek of de
wordt ook het dagrijlicht uitgescha‐ richtingaanwijzer, wordt een extra
keld. lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt
Adaptief rijlicht (AFL) geactiveerd tot snelheden van
Adaptief rijlicht (AFL) zorgt voor een 40 km/u.
betere verlichting van bochten, kruis‐ Bediening met toets ¨.
punten en nauwe bochten.
Verlichting 97

De alarmknipperlichten worden auto‐ Als de hendel voorbij het weerstands‐ Mistlampen voor
matisch ingeschakeld wanneer de punt wordt geduwd, blijft de richting‐
airbags in werking treden. aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
draaien van het stuurwiel wordt de
Richtingaanwijzers richtingaanwijzer automatisch uitge‐
schakeld.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten. Afhankelijk van de ge‐
bruikte sleutel kan deze functie wor‐
den in- of uitgeschakeld 3 92.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden. De mistlampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer zowel de ont‐
Richtingaanwijzer handmatig uit‐
steking als de koplampen zijn inge‐
schakelen door aantippen van de
schakeld.
hendel.
Hendel = richtingaanwijzer Bediening met toets >.
omhoog rechts Akoestisch knippersignaal
Hendel = richtingaanwijzer links Het volume van het akoestisch knip‐
omlaag
Mistachterlichten
persignaal kan worden ingesteld. Af‐
hankelijk van de gebruikte sleutel kan Het mistachterlicht kan alleen worden
De hendel keert altijd terug naar de ingeschakeld wanneer zowel de ont‐
deze functie worden geprogram‐
uitgangspositie. steking als de koplampen of de par‐
meerd 3 92.
keerlichten (in combinatie met de
mistlampen voor) zijn ingeschakeld.
Bediening met toets r.
98 Verlichting

Het mistachterlicht van de auto wordt Bevestiging door een geluidssignaal Binnenverlichting
bij het aankoppelen van een aanhan‐ en de bijbehorende controlelamp van
ger uitgeschakeld. de richtingaanwijzer. Regelbare instrumentenver‐
Om uit te schakelen, contact inscha‐ lichting
Parkeerlichten kelen of richtingaanwijzerhendel in de
tegenovergestelde richting bewegen.

Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.

Aangeslagen lampenglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt De lichtsterkte kan bij ingeschakelde
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐ korte tijd beslaan. De condens ver‐ buitenverlichting worden ingesteld:
lichten aan één kant worden inge‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te Lichter = Toets < indrukken
schakeld: versnellen de verlichting inschakelen. Donkerder = Toets ] indrukken
1. Lichtschakelaar op 7 of A,
De toets ingedrukt houden tot de ver‐
2. Contact uit,
eiste lichtsterkte is bereikt.
3. Richtingaanwijzerhendel volledig
omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Verlichting 99

Binnenverlichting Interieurverlichting voorin met Achterste interieurverlichting


De voorste en middelste interieurver‐ leeslampjes
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Voorste interieurverlichting

Bediening met schakelaar.


Bediening met toets c bij gesloten I = Aan
portieren. 0 = Uit
midden = automatisch

Schakelaarstand in het midden: auto‐ Verlichting bagageruimte


matische interieurverlichting. De verlichting gaat bij openen bran‐
Handmatige bediening bij gesloten den.
portieren:
Aan = Schakelaarstand I
Uit = Schakelaarstand 0
100 Verlichting

Leeslampen Verlichtingsfuncties Door inschakelen van de ontsteking


of indrukken van toets p op de af‐
Verlichting middenconsole standsbediening wordt de functie uit‐
geschakeld.
Spot in het binnenspiegelbehuizing.
Automatische, daglichtafhankelijke Afhankelijk van de gebruikte sleutel
regeling van de middenconsolever‐ kan deze functie worden in- en uitge‐
lichting. schakeld. Persoonlijke instellingen
3 92.
Instapverlichting
Uitstapverlichting
Na het ontgrendelen van de auto
branden de instrumentenverlichting, Koplampen gaan na het inschakelen
de voetruimteverlichting voor en ach‐ van het systeem en het sluiten van
ter en de infodisplayverlichting gedu‐ het bestuurdersportier ca. 30 secon‐
Bediening met toetsen a bij ingescha‐ rende enkele seconden. den branden.
kelde ontsteking.
Wegverlichting
Koplampen gaan ca. 30 seconden
branden.
Om in te schakelen, toets q op de af‐
standsbediening bij vergrendelde
auto tweemaal indrukken.
Landspecifieke uitvoering: Om de
functie in te schakelen, toets q op de
afstandsbediening bij vergrendelde
auto eenmaal indrukken.
Verlichting 101

Inschakelen richtingaanwijzerhendel wordt


getrokken bij een geopend bestuur‐
dersportier.

Ontlaadbeveiliging van accu


Om de accu tegen ontlading te bevei‐
ligen wordt bij uitgeschakelde ontste‐
king alle interieurverlichting na 5 mi‐
nuten automatisch uitgeschakeld.

1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar
u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld als de sleutel in het con‐
tactslot wordt gestoken of als aan de
102 Infotainment-systeem

Infotainment- Inleiding Radio


systeem Bediening Radio-ontvangst
Bediening volgens de handleiding bij Tijdens de radio-ontvangst kan gesis,
het infotainment-systeem. geruis of signaalvervorming optreden
Inleiding ..................................... 102 door:
Radio ......................................... 102 ■ wijzigingen in de afstand tot de zen‐
der,
Audiospelers .............................. 103
■ ontvangst van meerdere signalen
Telefoon ..................................... 103
tegelijk door reflecties,
■ obstakels.
Infotainment-systeem 103

Audiospelers Via de AUX-ingang kan een externe Telefoon


audiobron zoals een draagbare cd-
Randapparatuur speler worden aangesloten met een Mobiele telefoons en
3,5-mm-cinch-stekker.
De AUX-ingang bevindt zich in de CB-zendapparatuur
middenconsole vóór de schakelhen‐
del. Montage- en
gebruiksvoorschriften
De AUX-ingang altijd schoon- en
Bij de montage en het gebruik van
drooghouden.
een mobiele telefoon moeten de mo‐
Meer informatie vindt u in de handlei‐ delspecifieke montagehandleiding en
ding bij het infotainment-systeem. de gebruiksvoorschriften van de fa‐
brikant van de telefoon en de hands‐
AUX-ingang
free-carkit in acht genomen worden.
Anders kan de typegoedkeuring van
de auto vervallen (EU-richtlijn
95/54/EG).
Aanbevelingen voor een storingsvrij
gebruik:
■ vakkundig gemonteerde buitenan‐
tenne, waardoor de maximale reik‐
wijdte wordt bereikt,
■ Maximaal zendvermogen van
10 watt,
■ montage van de telefoon op een
geschikte plaats, desbetreffende
informatie in acht nemen 3 40.
104 Infotainment-systeem

Laat u informeren over de voorziene


montageposities voor de buitenan‐ Voorzichtig
tenne of de toestelhouder en de mo‐
gelijkheden tot gebruik van toestellen Mobiele telefoons en zendappara‐
met een zendvermogen van meer tuur kunnen als de voornoemde
dan 10 watt. aanwijzingen niet in acht worden
genomen bij gebruik in het interi‐
Het gebruik van een handsfree-carkit eur zonder buitenantenne aanlei‐
zonder buitenantenne voor mobiele ding geven tot functiestoringen in
telefoons type GSM 900/1800/1900 de voertuigelektronica.
en UMTS is alleen toegestaan wan‐
neer het maximale zendvermogen
van de mobiele telefoon niet groter is
dan 2 watt bij GSM 900 en niet groter
is dan 1 watt bij de andere types.
Uit veiligheidsoverwegingen wordt te‐
lefoneren tijdens het rijden afgera‐
den. Ook bij handsfree telefoneren
kan de aandacht op het verkeer ver‐
slappen.

9 Waarschuwing
Gebruik van zendapparatuur en
mobiele telefoons die niet aan de
bovenstaande normen voor mo‐
biele telefoons voldoen en radio's
is alleen toegestaan met een bui‐
tenantenne op de auto.
Klimaatregeling 105

Klimaatregeling Klimaatregelsystemen De verwarming werkt pas optimaal


als de motor op normale bedrijfstem‐
Verwarmings- en peratuur is gekomen.
ventilatiesysteem Luchtdebiet
Klimaatregelsystemen ............... 105
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
Luchtroosters ............................. 110 torknop in de gewenste stand te zet‐
Onderhoud ................................. 110 ten.
Luchtverdeling
M = naar de hoofdruimte
L = naar de hoofd- en voeten‐
ruimte
K = naar de voetenruimte
J = naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimte
l = naar de voorruit en de voorste
zijruiten.
Bedieningsorganen voor:
Tussenstanden zijn mogelijk.
■ Temperatuur
■ Luchtdebiet Ruiten ontwasemen en ontdooien
■ Draaiknop voor temperatuur in
■ Luchtverdeling
hoogste stand zetten.
Verwarmbare achterruit Ü 3 30.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐
Temperatuur ten.
rood bereik = warm ■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
blauw bereik = koud ten.
106 Klimaatregeling

■ Verwarming achterruit Ü inschake‐ Koeling n


len. 9 Waarschuwing
Wordt bediend met toets n en werkt
■ Zijdelingse ventilatieopeningen alleen wanneer de motor draait en de Als het luchtrecirculatiesysteem is
openen naar wens en op de zijrui‐ aanjager is ingeschakeld. ingeschakeld, vermindert de lucht‐
ten richten. Het airconditioningsysteem koelt en verversing. Bij het gebruik zonder
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf koeling neemt de luchtvochtigheid
voetenruimte, luchtverdeelschake‐ een buitentemperatuur die iets boven toe waardoor de ruiten kunnen be‐
laar op J zetten. het vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐ slaan. De kwaliteit van de binnen‐
dens vormen en onder de auto op de lucht neemt na verloop van tijd af,
grond druppelen. wat tot vermoeidheidsverschijnse‐
Airconditioning
Als geen koeling of droging gewenst len bij de inzittenden kan leiden.
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen. Luchtverdeling op l: luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Luchtrecirculatiesysteem 4
De luchtrecirculatiestand wordt in- of Maximale koeling
uitgeschakeld met de 4-toets. Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling n aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Draaiknop voor temperatuur in
laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
ten.
systeem biedt het airconditionings‐
systeem: ■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
n = Koeling
4 = Luchtrecirculatie ■ Alle ventilatieopeningen openen.
Klimaatregeling 107

Ruiten ontwasemen en ontdooien Elektronisch De ingestelde temperatuur wordt au‐


klimaatregelsysteem tomatisch afgeregeld. In de automa‐
tische modus regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan handmatig worden
bijgesteld met behulp van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.

■ Koeling n aan.
■ Draaiknop voor temperatuur in Bedieningsorganen voor:
hoogste stand zetten. ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ■ Luchtverdeling en menu selecteren
ten.
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
ten. AUTO = Automatische modus
4 = Luchtrecirculatie
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐ V = Ontwasemen en ont‐ De instellingen verschijnen op het
len. dooien Info-Display. Wijzigingen van de in‐
■ Zijdelingse luchtroosters openen stellingen worden op het
naar wens en op de zijruiten rich‐ Verwarmbare achterruit Ü 3 30. Info-Display gedurende korte tijd als
ten. invoeging getoond.
108 Klimaatregeling

De elektronische klimaatregeling Als de maximale temperatuur wordt Handmatige instellingen in het


(ECC) werkt alleen optimaal bij een ingesteld, verschijnt Hi op het display: menu Airco
draaiende motor. de elektronische klimaatregeling Instellingen van de elektronisch gere‐
Voor een juiste werking, de sensor op (ECC) levert maximale verwarming. gelde airconditioning kunnen met de
het instrumentenpaneel niet bedek‐ Luchtdebiet centrale draaiknop, met de toetsen en
ken. via de menu's die op het display wor‐
De geselecteerde aanjagerstand
den getoond, worden gewijzigd.
Automatische modus wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Om de menu's op te roepen, de cen‐
Basisinstelling voor maximaal com‐
trale draaiknop indrukken. Op het dis‐
fort: Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
play verschijnt het menu Klimaat.
■ Toets AUTO indrukken, wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd. U kunt met behulp van de draaiknop
■ Alle ventilatieopeningen openen, op de afzonderlijke menuopties gaan
Automatische modus opnieuw in‐
■ Airco aan, staan en die selecteren door op de
schakelen: Toets AUTO indrukken,
■ Gewenste temperatuur instellen. draaiknop te drukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Om een menu te verlaten, de middel‐
Temperatuur selecteren Toets V indrukken. V verschijnt op ste knop naar Terug of Main draaien
De temperatuur kan naar wens wor‐ het display. en selecteren.
den ingesteld. Temperatuur en luchtverdeling wor‐ Luchtverdeling
Voor maximaal comfort de tempera‐ den automatisch ingesteld, de aanja‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ Aan middelste draaiknop draaien. Het
ger draait met een hoge snelheid.
gen. menu Luchtverdel. wordt geopend,
Om de automatische modus opnieuw de mogelijke luchtverdelingsstanden
Als de minimale temperatuur wordt in te schakelen: toets V of toets worden getoond:
ingesteld, verschijnt Lo op het dis‐ AUTO indrukken,
play: de elektronische klimaatrege‐ Boven = naar de voorruit en de
Verwarming achterruit Ü inschake‐ voorste zijruiten.
ling (ECC) levert maximale koeling. len. Midden = naar de inzittenden.
Onder = naar de voetenruimte.
Klimaatregeling 109

Het menu Luchtverdel. kan ook wor‐ Het airconditioningsysteem koelt en


den opgeroepen via het menu ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf 9 Waarschuwing
Klimaat. een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en Als het luchtrecirculatiesysteem is
Om terug te keren naar de automati‐ ingeschakeld, vermindert de lucht‐
sche luchtverdeling: de desbetref‐ onder de auto op de grond druppelen.
verversing. Bij het gebruik zonder
fende instelling deactiveren of toets Als geen koeling of droging nodig is, koeling neemt de luchtvochtigheid
AUTO indrukken. ter besparing van brandstof de koe‐ toe waardoor de ruiten kunnen be‐
ling uitschakelen. Eco verschijnt op slaan. De kwaliteit van de binnen‐
Koeling het display. lucht neemt na verloop van tijd af,
Regeling aanjager in de wat tot vermoeidheidsverschijnse‐
len bij de inzittenden kan leiden.
automatisch modus
Het regelgedrag van de aanjager in
de automatische modus kan worden Hulpverwarming
aangepast. Luchtverwarming
De menuoptie Auto. Circuleeren se‐ Quickheat is een elektrische hulpver‐
lecteren in het menu Klimaat en de warming die de lucht in de passa‐
gewenste aanjagerregeling instellen. giersruimte sneller opwarmt.
Handmatig bediende Koelvloeistofverwarming
luchtrecirculatie Auto's met een dieselmotor hebben
De handmatige luchtrecirculatiestand een hulpverwarming op brandstof.
In het menu Klimaat de optie AC se‐ wordt in- of uitgeschakeld met de
lecteren en de koeling in- of uitscha‐ 4-toets.
kelen.
110 Klimaatregeling

Luchtroosters Onderhoud
Verstelbare luchtroosters Luchtinlaat
Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐
nimaal één ventilatieopening geo‐
pend zijn om te voorkomen dat de
verdamper door gebrek aan luchtcir‐
culatie bevriest.

Om de ventilatieopeningen te sluiten,
het stelwiel tot aan de aanslag naar
links of rechts draaien.

9 Waarschuwing De luchtinlaat naar de motorruimte


onder aan de voorkant van de voorruit
Geen voorwerpen bevestigen aan moet voor voldoende luchttoevoer
de roosters van de ventilatieope‐ vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
ningen. Kans op schade en letsel of sneeuw verwijderen.
Richting van de luchtstroom instellen in geval van een ongeluk.
door het stelwiel van rechts naar links Pollenfilter
te draaien en de horizontale lamellen Vaste luchtroosters Het microfilter ontdoet de binnenko‐
op- en neer te bewegen. Er bevinden zich bovendien nog ven‐ mende buitenlucht van stof, roet,
tilatieopeningen onder de voorruit en stuifmeel en sporen.
de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.
Klimaatregeling 111

Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.

Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks, te beginnen drie
jaar na aflevering van de nieuwe auto,
op het volgende te laten controleren:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen,
■ afvoer van condensor en verdam‐
per reinigen,
■ prestatietest.
112 Rijden en bediening

Rijden en bediening Rijtips Starten en bediening


Controle over de auto Nieuwe auto inrijden
Nooit met afgezette motor rijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
Rijtips ......................................... 112 hard remmen.
Veel systemen werken dan niet meer
Starten en bediening ................. 112 Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
Uitlaatgassen ............................. 114 tiging). Als u op deze manier rijdt, wikkeling optreden door het verdam‐
Automatische versnellingsbak ... 116 brengt u uzelf en anderen in gevaar. pen van was en olie op het uitlaatsys‐
teem. Na de eerste rit de auto enige
Handgeschakelde Pedalen tijd buiten parkeren en inademen van
versnellingsbak .......................... 119
Om de pedalen ongehinderd te kun‐ de dampen vermijden.
Geautomatiseerde nen bedienen geen matten onder de Tijdens de inrijperiode liggen het
versnellingsbak .......................... 120 pedalen leggen. brandstof- en motorolieverbruik mo‐
Remmen .................................... 124 gelijk iets hoger.
Rijregelsystemen ....................... 126
Cruisecontrol .............................. 127
Obstakeldetectiesystemen ........ 128
Brandstof ................................... 129
Trekken ...................................... 131
Rijden en bediening 113

Contactslotstanden Motor starten Uitrol-brandstofafsluiter


De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling. De uitloopuitscha‐
keling wordt bij een hoge katalysator‐
temperatuur uitgeschakeld.

Parkeren
■ De auto niet op een licht ontvlam‐
bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
0 = Ontsteking uit Koppeling en rem intrappen, automa‐ ratuur van het uitlaatgassysteem
1 = Stuurslot opgeheven, ontste‐ tische versnellingsbak in stand P mogelijk vlam vatten.
king uit of N; ■ Handrem altijd zonder indrukken
2 = Ontsteking aan, bij dieselmotor: Geef geen gas; van de ontgrendelingsknop aan‐
voorgloeien trekken. Op aflopende of oplo‐
3 = Starten Dieselmotor: draai de sleutel in stand pende hellingen zo stevig mogelijk.
2 voor het voorgloeien en wacht tot Tegelijkertijd de rem intrappen om
controlelamp ! dooft; de bedieningskracht te verminde‐
Sleutel kort naar stand 3 draaien en ren.
loslaten. ■ Motor en ontsteking uitschakelen.
Om de motor opnieuw te starten of Stuurwiel verdraaien totdat het
deze af te zetten, sleutel in het con‐ stuurslot vergrendelt.
tactslot eerst terugdraaien naar ■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
stand 0. lopende helling staat, dan voor het
114 Rijden en bediening

uitschakelen van de ontsteking de Uitlaatgassen bepaalde rijomstandigheden automa‐


eerste versnelling inschakelen of tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
de keuzehendel in stand P zetten. ren. Tijdens deze periode kan het
Op een oplopende helling boven‐ 9 Gevaar brandstofverbruik hoger liggen. Enige
dien de voorwielen van de stoep‐ geur- en rookontwikkeling tijdens
rand wegdraaien. Motoruitlaatgassen bevatten het deze procedure is normaal.
Wanneer de auto op een aflopende giftige en bovendien kleur- en
helling staat, dan voor het uitscha‐ geurloze koolmonoxide dat bij in‐
kelen van de ontsteking de achter‐ ademen levensgevaarlijk kan zijn.
uitversnelling inschakelen of de Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
keuzehendel in stand P zetten. Bo‐ sagiersruimte dringen, de ruiten
vendien de voorwielen naar de openen. Oorzaak van de storing
stoeprand toedraaien. door een werkplaats laten verhel‐
■ De auto vergrendelen en de dief‐ pen.
stalbeveiliging en het diefstalalarm‐ Niet met een geopende achterklep
systeem inschakelen. rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
Roetfilter bijv. bij korte ritten, kan het systeem
Het roetfilter verwijdert schadelijke zichzelf niet automatisch reinigen.
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het Wanneer het filter gereinigd moet
systeem heeft een zelfreinigende worden, maar de recente rijomstan‐
functie die tijdens het rijden automa‐ digheden dat niet toelieten, knippert
tisch wordt geactiveerd. Het filter controlelamp !. Blijven rijden en het
wordt gereinigd door achtergebleven motortoerental zo mogelijk niet onder
roetdeeltjes bij een hoge temperatuur
te verbranden. Dit proces vindt onder
Rijden en bediening 115

2000 1/min laten dalen. Indien nodig De reiniging verloopt het snelst bij
terugschakelen. De reiniging van het hoge motortoeren en een zware be‐ Voorzichtig
roetfilter wordt dan gestart. lasting.
Het gebruik van andere brandstof‐
kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 129, 3 191 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Het wordt afgeraden om tijdens de Controlelamp ! dooft zodra de zelf‐
reiniging de rit te beëindigen of de reiniging is afgerond. Bij overslag, een onregelmatige mo‐
motor af te zetten. torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
Katalysator ringen, de oorzaak van de storing
Voorzichtig De katalysator vermindert de hoe‐ meteen door een werkplaats laten
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐ verhelpen. In noodgevallen kan er
Wordt het reinigingsproces meer laatgassen. korte tijd met matige snelheid en laag
dan eens onderbroken, dan is de
motortoerental verder worden gere‐
kans groot dat er zware motor‐
den.
schade ontstaat.
116 Rijden en bediening

Automatische Keuzehendel Om stand P of R te selecteren, de


ontgrendelingsknop op de keuzehen‐
versnellingsbak del indrukken.
Met de automatische versnellingsbak De motor start alleen wanneer de
is automatisch schakelen mogelijk. hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan al‐
Versnellingsbakdisplay vorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
P = parkeerstand, de wielen zijn ge‐ de auto langzaam weg.
blokkeerd, alleen inschakelen Versnellingen 3, 2, 1
wanneer de auto stilstaat en de 3, 2, 1 = Versnellingsbak schakelt
handrem is aangetrokken niet verder op dan de ge‐
R = achteruitversnelling, alleen in‐ selecteerde versnelling.
schakelen wanneer de auto stil‐
staat Om stand 3 of 1 te selecteren, de
De modus of ingeschakelde versnel‐ N = neutrale stand knop op de keuzehendel indrukken.
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ D = automatische modus met alle 3, 2 of 1 alleen selecteren om auto‐
display. versnellingen. matisch opschakelen te vermijden of
De keuzehendel is vergrendeld in P om krachtiger op de motor af te rem‐
en kan alleen worden verzet wanneer men.
u het contact inschakelt en het rem‐
pedaal intrapt.
Rijden en bediening 117

Afremmen op de motor Elektronische rijprogramma's Winterprogramma T


Om bij het afdalen van een helling op ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐
de motor af te remmen, tijdig een la‐ gramma brengt de katalysator na
gere versnelling selecteren. een koude start snel op tempera‐
Auto heen en weer schommelen tuur door het motortoerental te ver‐
hogen.
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is ■ De automatische neutraalschake‐
vastgereden in zand, modder of ling schakelt vanzelf de neutraal‐
sneeuw. Beweeg de keuzehendel stand in wanneer de auto wordt stil‐
meermaals tussen stand D en R heen gezet met een ingeschakelde ver‐
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐ snelling.
ten maken en snel optrekken voorko‐ ■ Het aanpassingprogramma houdt
men. bij het overschakelen rekening met
de rijomstandigheden, bijv. bij het Winterprogramma inschakelen om
Parkeren rijden met een zware lading of bij makkelijker weg te kunnen rijden op
Trek de handrem aan en schakel P in. het oprijden van hellingen. een glad wegdek.
De contactsleutel kan alleen verwij‐
derd worden met de keuzehendel in Inschakelen
stand P. Toets T indrukken, terwijl stand P,
R, N, D of 3 is ingeschakeld. De auto
rijdt weg in de 3e versnelling.
118 Rijden en bediening

Uitschakelen Wanneer het gaspedaal tot voorbij Als de stroomonderbreking niet het
Het winterprogramma wordt uitge‐ het weerstandspunt wordt bediend, gevolg is van een ontladen accu, keu‐
schakeld door: wordt afhankelijk van het zehendel ontgrendelen:
■ het opnieuw indrukken van motortoerental een lagere versnelling 1. Trek de handrem aan.
toets T, ingeschakeld.
■ het handmatig selecteren van
2 of 1, Storing
■ het uitschakelen van de ontsteking, Bij een storing brandt A. De versnel‐
lingsbak schakelt niet langer automa‐
■ of als de temperatuur van de ver‐ tisch. Verder rijden is mogelijk door
snellingsbakolie te hoog is. handmatig te schakelen.
Kickdown De 2e versnelling is niet beschikbaar.
Handmatig schakelen:
1 = 1e versnelling
2 = 3e versnelling
3, D = 4e versnelling
2. Maak de bekleding van de keuze‐
Oorzaak van de storing onmiddellijk hendel aan de voorkant van de
door een werkplaats laten verhelpen. middenconsole los, klap deze om‐
hoog en draai deze naar links.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 170.
Rijden en bediening 119

Handgeschakelde De koppeling niet onnodig laten slip‐


pen.
versnellingsbak
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.

Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand tij‐
dens het rijden op de schakelpook
te laten rusten.

3. Duw de gele blokkeerpen met be‐


hulp van een schroevendraaier
naar voren en haal de keuzehen‐
del uit stand P. Als stand P op‐
nieuw wordt ingeschakeld, zal de Voor het inschakelen van de achter‐
keuzehendel weer worden ver‐ uitversnelling, vanuit stilstand 3 se‐
grendeld. Oorzaak van de conden na het intrappen van de kop‐
stroomonderbreking door een peling de knop op de schakelpook
werkplaats laten verhelpen. omhoogtrekken en de versnelling in‐
4. Breng de kap van de keuzehendel schakelen.
weer op de middenconsole aan. Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
120 Rijden en bediening

Geautomatiseerde De aanduiding knippert enige secon‐ Keuzehendel


den wanneer met draaiende motor en
versnellingsbak niet ingetrapt rempedaal A, M of R is
geselecteerd.
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak Easytronic is zowel handma‐
tig schakelen (handgeschakelde mo‐ Motor starten
dus) als automatisch schakelen (au‐ Bij het starten van de motor het rem‐
tomatische modus) mogelijk, beide pedaal bedienen. Wordt het rempe‐
met automatische bediening van de daal niet bediend, dan brandt j op
koppeling. het instrumentenpaneel, knippert bo‐
vendien "N" op het versnellingsbak‐
Versnellingsbakdisplay display en kan de motor niet worden
gestart.
Als alle remlichten zijn uitgevallen, De keuzehendel altijd zover mogelijk
kan de motor evenmin worden ge‐ in de gewenste richting bewegen. Als
start. de hendel wordt losgelaten, keert hij
Als het rempedaal wordt bediend, altijd vanzelf terug naar de middelste
schakelt de versnellingsbak na het stand.
starten automatisch naar N. Dit ge‐ N = Neutrale stand.
beurt mogelijk met enige vertraging. A = Wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modus.
Op het versnellingsbakdisplay
verschijnt A of M.
R = Achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
Weergave van modus en actuele ver‐ stilstaat.
snelling.
Rijden en bediening 121

+ = Opschakelen naar een hogere Auto stoppen Parkeren


versnelling. Bij het stoppen in stand A wordt de Handrem aantrekken. De laatst gese‐
- = Terugschakelen naar een la‐ eerste versnelling ingeschakeld en de lecteerde versnelling (zie versnel‐
gere versnelling. koppeling gelost. In stand R blijft de lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.
achteruitversnelling ingeschakeld. In stand N is geen versnelling inge‐
Wegrijden schakeld.
Rempedaal bedienen en keuzehen‐ Afremmen op de motor
del naar A, + of - bewegen. De ver‐ Na het uitschakelen van het contact
snellingsbak staat in de automatische Automatische modus reageert de versnellingbak niet meer
modus en de eerste versnelling wordt Bergafwaarts schakelt de geautoma‐ op bewegingen van de keuzehendel.
ingeschakeld. Bij het selecteren van tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
R wordt de achteruitversnelling inge‐ gere toeren op. Bij het remmen wordt Handgeschakelde modus
schakeld. tijdig teruggeschakeld.
Wordt bij te lage toeren een hogere
Na het loslaten van de rem rijdt de Handgeschakelde modus versnelling geselecteerd of een la‐
auto langzaam weg. Om bij het afdalen van een helling op gere versnelling bij te hoge toeren,
Om weg te rijden zonder het rempe‐ de motor af te remmen, tijdig een la‐ dan schakelt de auto niet. Dit om te
daal te bedienen, meteen na het in‐ gere versnelling selecteren. voorkomen dat de motor te lage of te
schakelen van een versnelling gas hoge toeren maakt.
geven.
Auto heen en weer schommelen
Bij een te laag motortoerental scha‐
Het is alleen toegestaan de auto heen kelt de versnellingsbak automatisch
Wordt noch het gaspedaal noch het en weer te schommelen als de auto is
rempedaal ingetrapt, dan is er geen terug.
vastgereden in zand, modder of
versnelling ingeschakeld en knippert sneeuw. Keuzehendel meerdere ma‐ Bij een te hoog motortoerental scha‐
de aanduiding A of R korte tijd op het len tussen stand R en stand A (of kelt de versnellingsbak alleen tijdens
display. + of -) heen en weer halen. Motor niet een kickdown automatisch op.
te hoge toeren laten maken en snel Als in de automatische modus + of -
optrekken voorkomen. wordt geselecteerd, switcht de ver‐
snellingsbak naar de handgescha‐
kelde modus in en schakelt navenant.
122 Rijden en bediening

Elektronische rijprogramma's Bij ingeschakelde SPORT-modus Winterprogramma T


worden de schakeltijden gereduceerd
■ Het bedrijfstemperatuurpro‐
en wordt bij hogere motortoerentallen
gramma brengt de katalysator na
geschakeld, behalve wanneer de
een koude start snel op tempera‐
cruise control geactiveerd is.
tuur door het motortoerental te ver‐
hogen. Inschakelen
■ Het aanpassingprogramma houdt S-toets indrukken.
bij het overschakelen rekening met Controlelamp 1 3 79.
de rijomstandigheden, bijv. bij het
rijden met een zware lading of bij Uitschakelen
het oprijden van hellingen. De SPORT-modus wordt uitgescha‐
keld door:
SPORT-modus
■ het opnieuw indrukken van toets S
■ het uitschakelen van de ontsteking, Winterprogramma inschakelen wan‐
■ het inschakelen van het winterpro‐ neer de auto op een glad wegdek
gramma T. moeilijk wegrijdt.
Inschakelen
T-toets indrukken. De versnellings‐
bak schakelt over op de automatische
modus. De auto rijdt weg in de 2e ver‐
snelling. De Sport-modus wordt uit‐
geschakeld.
Rijden en bediening 123

Uitschakelen Wanneer het gaspedaal tot voorbij Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
Het winterprogramma wordt uitge‐ het weerstandspunt wordt bediend, bruiken 3 170.
schakeld door: wordt afhankelijk van het motortoe‐ Is een lege accu hiervan niet de oor‐
■ het opnieuw indrukken van rental een lagere versnelling inge‐ zaak, dan de hulp van een werkplaats
toets T, schakeld. inroepen.
■ het uitschakelen van de ontsteking,
Storing
■ het overschakelen op de handge‐
schakelde modus (bij terugkeer Om schade aan de geautomatiseerde
naar de automatische modus is het versnellingsbak te voorkomen, grijpt
winterprogramma opnieuw actief), de koppeling bij zeer hoge koppe‐
lingstemperaturen automatisch in.
■ bij een te hoge koppelingstempera‐
tuur. Bij een storing brandt A. Verder rij‐
den is mogelijk. Er kan niet in de
Kickdown handgeschakelde modus worden ge‐
schakeld.
Wanneer F op het versnellingsbak‐
display verschijnt, kan niet meer met
de auto worden gereden. Moet de auto uit de verkeersstroom
Oorzaak van de storing onmiddellijk worden gehaald, dan de koppeling
door een werkplaats laten verhelpen. als volgt lossen:
1. Handrem aantrekken, ontsteking
Stroomonderbreking uitschakelen.
Bij een stroomonderbreking en een 2. Motorkap openen 3 137.
ingeschakelde versnelling kan de
koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
124 Rijden en bediening

3. Versnellingsbak ter hoogte van


Voorzichtig Remmen
het afsluitdeksel schoonmaken,
zodat er na het verwijderen van Het remsysteem omvat twee onaf‐
het deksel geen vuil in de opening Wegslepen van de auto en starten
van de motor is bij een op deze hankelijke remcircuits.
kan komen.
manier geloste koppeling niet Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
4. Afsluitdeksel losdraaien en naar toegestaan. De auto mag echter de auto nog met het andere circuit
boven toe wegtillen. wel over een korte afstand worden worden afgeremd. De remmen wer‐
5. Met een platte schroevendraaier verplaatst. ken dan achter pas goed als het rem‐
de stelschroef onder het deksel pedaal zeer diep wordt ingetrapt.
rechtsom draaien totdat u een dui‐ Onmiddellijk de hulp van een werk‐ Daarvoor is een aanzienlijk grotere
delijke weerstand voelt. De kop‐ plaats inroepen. krachtsinspanning nodig. De remweg
peling is daarmee gelost. wordt langer. Alvorens de reis te ver‐
6. Schoongemaakt afsluitdeksel te‐ volgen, de hulp van een werkplaats
rugplaatsen. Het afsluitdeksel inroepen.
moet nauw op de behuizing aan‐ Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
sluiten. rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
Voorzichtig daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
Niet verder draaien dan de weer‐ meer kracht nodig om het rempedaal
stand, omdat de versnellingsbak te bedienen. Vooral bij het slepen
anders beschadigd kan raken. hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 78.

Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Rijden en bediening 125

Zodra een wiel dreigt te blokkeren, Storing Handrem altijd zonder indrukken van
regelt het ABS de remdruk af op het de ontgrendelingsknop stevig aan‐
desbetreffende wiel. De auto blijft ook 9 Waarschuwing trekken, op op- of aflopende hellingen
bij een noodstop bestuurbaar. altijd zo stevig mogelijk.
De ABS-regeling is merkbaar door Bij een defect aan het ABS kunnen Om de handrem los te zetten, de
het tikken van het rempedaal en door de wielen bij krachtig remmen de handremhendel iets optillen, de ont‐
regelgeluiden. neiging hebben te blokkeren. De grendelingsknop indrukken en de
Voor optimale remwerking het rem‐ voordelen van het ABS vallen dan hendel helemaal omlaagzetten.
pedaal tijdens het hele remproces weg. De auto is bij een noodstop Om minder kracht te hoeven uitoefe‐
volledig intrappen, ongeacht het tik‐ mogelijk niet meer bestuurbaar en nen bij het aantrekken van de hand‐
ken van het pedaal. De druk op het kan uitbreken. rem, tegelijkertijd het rempedaal in‐
rempedaal niet verminderen. trappen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
Controlelamp u 3 79. door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp R 3 78.
Adaptief remlicht
Bij het met volle kracht remmen knip‐ Handrem Remassistentie
peren alle drie de remlichten zolang Bij het snel en krachtig intrappen van
de ABS-regeling actief is. het rempedaal wordt automatisch met
de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐
remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
126 Rijden en bediening

Hellingrem Rijregelsystemen 9 Waarschuwing


Dit systeem helpt u bij het wegrijden
tegen een helling door de auto stil te Elektronisch stabiliteitspro‐ Laat u door dit speciale veilig‐
houden. Nadat u de handrem hebt gramma heidssysteem niet verleiden tot
losgezet en het rempedaal hebt los‐ Het elektronische stabiliteitspro‐ een roekeloze rijstijl.
gelaten, worden de remmen na een gramma (ESP®Plus) verbetert indien Snelheid aan de staat van het
vertraging van 2 seconden gelost. nodig de rijstabiliteit ongeacht de wegdek aanpassen.
staat van het wegdek of de grip van
de banden. Het voorkomt ook dat de Controlelamp v 3 79.
aangedreven wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
Uitschakelen
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
Het ESP®Plus is gebruiksklaar zodra
controlelamp v dooft.
Wanneer ESP®Plus ingrijpt, gaat v
knipperen.

ESP®Plus kan worden uitgeschakeld


door toets v in te drukken.
Rijden en bediening 127

Wanneer ESP®Plus wordt uitgescha‐ Cruisecontrol Bij de automatische versnellingsbak


keld, gaat de controlelamp v bran‐ en de geautomatiseerde versnel‐
den. Bovendien verschijnt ESPoff in De cruisecontrol kan snelheden van lingsbak de cruisecontrol alleen in de
het service-display. ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐ automatische modus inschakelen.
houden. Bij het op- en afrijden van Controlelamp m 3 82.
9 Waarschuwing hellingen kunnen afwijkingen van de
opgeslagen snelheden voorkomen. Inschakelen
Als bij het gebruik van banden met Schakelaar m omhoogdraaien en los‐
noodloopeigenschappen een van Om veiligheidsredenen kan de crui‐ laten: de huidige snelheid wordt op‐
deze banden zijn spanning ver‐ secontrol pas worden ingeschakeld geslagen en aangehouden.
nadat het rempedaal eenmaal werd
liest, het ESP®Plus niet uitschake‐ Het is mogelijk te versnellen door gas
bediend.
len. te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
Het ESP®Plus kan opnieuw worden in‐ snelheid aangehouden.
geschakeld door toets v in te druk‐
De snelheid wordt opgeslagen totdat
ken. Bovendien verschijnt ESPon op
het contact wordt uitgeschakeld.
het servicedisplay. Ook wordt het
ESP®Plus weer geactiveerd als de Om de opgeslagen snelheid te her‐
ontsteking opnieuw wordt ingescha‐ vatten, schakelaar g omlaagdraaien
keld. bij een snelheid van meer dan
30 km/u.
Snelheid verhogen
Bij ingeschakelde cruisecontrol scha‐
kelaar m omhoogdraaien en vasthou‐
De cruisecontrol niet inschakelen den of meerdere malen kort ver‐
wanneer het aanhouden van een draaien: constante of stapsgewijze
constante snelheid onverstandig is. verhoging van de snelheid.
128 Rijden en bediening

Als schakelaar m wordt losgelaten, Obstakeldetectiesyste‐ Let op


wordt de huidige snelheid opgesla‐ Accessoires e.d. die in het detectie‐
gen en aangehouden. men gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
Snelheid verlagen Parkeerhulp systeem veroorzaken.
Bij ingeschakelde cruisecontrol scha‐
kelaar g omlaagdraaien en vasthou‐ Inschakelen
den of meerdere malen kort ver‐
draaien: constante of stapsgewijze
verlaging van de snelheid.
Als schakelaar g wordt losgelaten,
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Uitschakelen
Toets § aantippen: cruisecontrol
wordt uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen:
De parkeerhulp vereenvoudigt het in‐
■ Rijsnelheid onder ca. 30 km/u parkeren door de afstand tussen de
■ Als het rempedaal wordt bediend auto en eventuele obstakels te me‐ Het systeem wordt automatisch ge‐
ten. De bestuurder is en blijft echter activeerd als de achteruitversnelling
■ Als het koppelingspedaal wordt be‐
verantwoordelijk bij het parkeren. wordt ingeschakeld.
diend
Het systeem maakt gebruik van vier Het systeem kan ook worden inge‐
■ Keuzehendel in stand n.
ultrasoonsensoren die in de bumpers schakeld bij lage snelheden door
Om de opgeslagen snelheid te reset‐ zijn gemonteerd. toets r in te drukken.
ten, schakelaar g omlaagdraaien.
Controlelamp r 3 79. Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
Rijden en bediening 129

afstand tot het obstakel afneemt. Is Brandstof Brandstof voor dieselmotoren


de afstand kleiner dan 30 cm, dan
Alleen dieselolie gebruiken die vol‐
klinkt er een ononderbroken geluids‐ Brandstof voor doet aan DIN EN 590. De brandstof
signaal.
benzinemotoren moet zwavelarm zijn (max. 50 ppm).
Alleen loodvrije brandstoffen gebrui‐ Gelijkwaardige standaardbrandstof‐
9 Waarschuwing fen met een biodieselgehalte
ken die voldoen aan DIN EN 228.
(= FAME volgens EN14214) van max.
Reflecterende oppervlakken van Gelijkwaardige standaardbrandstof‐ 7 volumeprocent (zoals DIN 51628 of
voorwerpen of kleding en externe fen met een ethanolgehalte van max. gelijkwaardige standaardbrandstof‐
geluidsbronnen kunnen er in be‐ 10 volumeprocent mogen worden ge‐ fen) mogen worden gebruikt.
paalde omstandigheden toe lei‐ bruikt. In het gegeven geval alleen
den dat het systeem een obstakel brandstof die voldoet aan Scheepsoliën, huisbrandoliën of die‐
niet registreert. DIN 51625. seloliën die geheel of gedeeltelijk van
plantaardige aard zijn, zoals kool‐
Brandstof met het aanbevolen oc‐ zaadolie of biodiesel, Aquazole en
Uitschakelen taangetal gebruiken 3 191. Het ge‐ soortgelijke diesel-wateremulsies
Toets r indrukken om het systeem bruik van brandstof met een te laag mogen niet worden gebruikt. Het is
uit te schakelen. octaangetal resulteert mogelijk in een niet toegestaan om dieseloliën aan te
Het systeem schakelt zichzelf auto‐ lager motorvermogen en motorkop‐ lengen met brandstoffen voor benzi‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐ pel en kan een lichte stijging van het nemotoren.
snelling wordt uitgeschakeld. brandstofverbruik tot gevolg hebben.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
Trekhaak Voorzichtig dieselolie zijn temperatuurafhanke‐
Het systeem neemt automatisch een lijk. Bij lage temperaturen dieselolie
af fabriek gemonteerde trekhaak Het gebruik van brandstof met een met gegarandeerde wintereigen‐
waar. te laag octaangetal kan ongecon‐ schappen tanken.
Bij het rijden met een aanhanger wor‐ troleerde verbranding en daarmee
den de achterste parkeersensoren motorschade tot gevolg hebben.
gedeactiveerd.
130 Rijden en bediening

Tanken 9 Gevaar
Tankdop met de contactsleutel ont‐
grendelen, losdraaien en verwijde‐
ren. Bij het tanken de tankdop in de
Brandstof is brandbaar en explo‐ steun op de tankklep hangen.
sief. Niet roken. Vermijd open vuur
of vonkvorming.
Voorzichtig
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een Gemorste brandstof onmiddellijk
werkplaats laten verhelpen. afwassen.

De tankklep zit achteraan aan de Tankdop


rechterzijde van de auto. Alleen de originele tankdop werkt
Bij centrale portiervergendeling met naar behoren. Auto's met een diesel‐
afstandsbediening wordt de tankklep motor hebben een speciale tankdop.
samen met de portieren ontgrendeld.
9 Gevaar
Tankklep openen. Brandstofverbruik -
Vóór het tanken motor en hulpver‐ CO2‑uitstoot
warmingen met verbrandingska‐ Hoe het brandstofverbruik moet wor‐
mers (herkenbaar aan de sticker den gemeten is vastgelegd in de Eu‐
op de tankklep) afzetten. Mobiele ropese richtlijn 80/1268/EEG
telefoons uitschakelen. (nieuwste versie 2004/3/EG).
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ De richtlijn is afgestemd op het wer‐
ligheidsvoorschriften van het tank‐ kelijke verkeer: Stadsritten tellen voor
station in acht nemen. 1/ en ritten over buitenwegen voor ca.
3
2/ . Er wordt ook rekening gehouden
3
met koude starts en acceleratietijden.
Rijden en bediening 131

Een onderdeel van de richtlijn is bo‐ Trekken Voor aanhangers met een geringe rij‐
vendien de vermelding van de CO2- stabiliteit en aanhangers met een
emissie. Algemene informatie maximaal totaalgewicht van meer
De gespecificeerde waarden kunnen dan 1000 kg mag de snelheid van
Alleen trekhaken gebruiken die voor 80 km/u niet worden overschreden en
afwijken van het werkelijke brandstof‐ uw auto zijn goedgekeurd. Het ach‐
verbruik van een bepaalde auto. Het wordt het gebruik van een trillings‐
teraf monteren van een trekhaak door demper aanbevolen.
brandstofverbruik hangt bovendien af een werkplaats laten uitvoeren. Zo
van de persoonlijke rijstijl, de staat nodig wijzigingen in de auto aanbren‐ Als de aanhanger begint te slingeren,
van het wegdek en de verkeersom‐ gen, zoals in het koelsysteem, de hit‐ langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
standigheden. teschilden of andere uitrusting. ren en zo nodig krachtig remmen.
Alle waarden hebben betrekking op Bij het monteren van een trekhaak Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐
het Europese basismodel met stan‐ wordt mogelijk de opening voor het schakelen als bergopwaarts en onge‐
daarduitrusting. sleepoog afgedekt. Als dat het geval veer dezelfde snelheid aanhouden.
De berekening van het brandstofver‐ is de kogelstang gebruiken om te sle‐ Bandenspanning instellen op de
bruik houdt rekening met het leegge‐ pen. De kogelstang altijd in de auto waarde voor maximale belading
wicht van de auto zoals vastgesteld bewaren. 3 201.
volgens de richtlijnen. Extra uitrusting Inbouwmaten van trekhaken die in de
houdt mogelijk een geringe verhoging fabriek gemonteerd zijn 3 205. Aanhanger trekken
van het brandstofverbruik en de
CO2-emissie in en kan een lagere Trekgewicht
Rijgedrag en aanhangertips Het maximaal toelaatbare trekge‐
maximumsnelheid tot gevolg hebben.
Alvorens een aanhangwagen aan te wicht hangt af van de auto en de mo‐
Brandstofverbruik, CO2-emissie koppelen, de kogel van de trekhaak tor en mag niet worden overschre‐
3 194. smeren. Bij gebruik van een trillings‐ den. Het werkelijke trekgewicht is het
demper die slingerbewegingen verschilt tussen het werkelijke totaal‐
dempt en op de koppelingskogel in‐ gewicht van de aanhanger en het
werkt, mag de kogel niet worden ge‐ werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
smeerd. pelde toestand.
132 Rijden en bediening

Het maximaal toelaatbare trekge‐ Kogeldruk hieronder gespecificeerde motoren


wicht staat in de autopapieren ver‐ De kogeldruk is de kracht waarmee met de volgende hoeveelheden wor‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐ de aanhanger op de koppelingskogel den overschreden:
percentages tot maximaal 12 %. drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐ Z 10 XEP = 30 kg
Het maximaal toelaatbare trekge‐ den van de aanhanger is van invloed Z 12 XEP = 25 kg
wicht geldt tot aan het aangegeven op de kogeldruk. Z 13 DTH, Z 13 DTR = 40 kg
hellingspercentage en tot een hoogte De maximaal toegestane kogeldruk Z 13 DTJ, Z 13 DTI = 35 kg
van 1000 meter boven de zeespiegel. (auto’s met motor Z 12 XEP: 45 kg,
Omdat het motorvermogen bij toene‐ Voor bestelwagens met bandenmaat
overige uitvoeringen: 55 kg) staat ver‐
mende hoogte door de lagere lucht‐ 215/45 R 17 is het rijden met aanhan‐
meld op het typeplaatje van het trek‐
dichtheid daalt en het klimvermogen ger niet toegestaan.
haaksysteem en in de autopapieren.
daardoor afneemt, moet het maxi‐ Altijd de maximale kogeldruk nastre‐ Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐ ven, vooral bij zware aanhangers. ting overschreden, dan geldt een
dere 1000 meter hoogtetoename met Nooit rijden met een kogeldruk lager maximumsnelheid van 100 km/u.
10 % worden verminderd. Bij het rij‐ dan 25 kg. Houd eventueel lagere nationaal
den op wegen met een gering hel‐ voorgeschreven maximumsnelheden
lingspercentage (kleiner dan 8 %, Achterasbelasting bij het rijden met een aanhanger aan.
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal Bij een aangekoppelde aanhanger en
toelaatbare treingewicht niet te wor‐ een maximale belading van de auto, Trekhaak
den verminderd. mag voor personenauto’s de toelaat‐
Het maximaal toelaatbare treinge‐ bare achterasbelasting (zie typepla‐
Voorzichtig
wicht mag niet worden overschreden. tje of autopapieren) met 45 kg en het
Het maximaal toelaatbare treinge‐ toelaatbare totaalgewicht met 50 kg Bij het rijden zonder aanhanger,
wicht staat op het typeplaatje 3 189 worden overschreden. de kogelstang demonteren.
vermeld. Voor bestelwagens mag de toelaat‐
bare achterasbelasting met 25 kg
worden overschreden. De toege‐
stane totale belasting mag voor de
Rijden en bediening 133

Kogelstang opbergen Kogelstang monteren Stekkerdoos ontgrendelen en om‐


De kogelstang wordt opgeborgen in laagklappen. Afsluitplug uit kogel‐
een tas in de reservewielkuip en aan stangopening trekken en opbergen.
de sjorogen in de bagageruimte vast‐ Spanstand kogelstang controleren
gemaakt.

Beide grendels naar binnen drukken


en afdekking op bumper verwijderen.

■ Draaiknop rust op de kogelstang.


Bij het monteren, beschermende af‐
dekking over draaiknop met sleutel ■ Groene markering op de draaiknop
aanbrengen. is niet zichtbaar.
■ Blokkeerpen boven aan de kogel‐
stang is naar binnen getrokken.
■ Sleutel zit in het slot.
Zo niet, eerst de kogelstang opspan‐
nen alvorens deze in het koppelings‐
huis te duwen:
134 Rijden en bediening

■ Sleutel in het slot steken en kogel‐ Groene markering op de draaiknop is


Aangespannen kogelstang in de ko‐
stang ontgrendelen. zichtbaar.
gelstangopening steken en stevig
■ Draaiknop op de kogelstang indruk‐ omhoogduwen totdat deze hoorbaar Kogelstang vergrendelen en sleutel
ken en ingedrukt rechtsom draaien vastklikt. verwijderen.
totdat deze vastklikt. Sleutel blijft in
De draaiknop springt automatisch te‐
het slot zitten.
rug in de uitgangspositie en rust zon‐
der speling tegen de kogelstang.

9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Rijden en bediening 135

Oog voor veiligheidskabel Kogelstang demonteren


Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Correcte montage van de kogelstang
controleren
■ Groene markering op draaiknop is
zichtbaar.
■ Tussen de draaiknop en de kogel‐
stang mag geen speling zitten.
■ De kogelstang moet stevig in de ko‐
gelstangopening vergrendeld zijn,
■ De kogelstang moet zijn en de sleu‐
tel moet verwijderd zijn.
Sleutel in het slot steken en kogel‐
9 Waarschuwing stang ontgrendelen.
Rijden met een aanhanger is al‐ Draaiknop op de kogelstang indruk‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ ken en ingedrukt rechtsom draaien
monteerde kogelstang. Als u de totdat deze vastklikt. Kogelstang naar
kogelstang niet correct gemon‐ onderen toe lostrekken.
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ Afsluitplug in kogelstangopening aan‐
plaats inroepen. brengen. Stekkerdoos inklappen. Af‐
dekking op bumper plaatsen en beide
grendels naar buiten drukken.
136 Verzorging van de auto

Verzorging van de Algemene informatie ■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐


veren.
auto Accessoires en modificaties ■ Motorolie verversen.
van auto ■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐
Wij raden u aan uitsluitend gebruik te ken.
Algemene informatie .................. 136 maken van originele onderdelen, ac‐ ■ Vorst- en corrosiebestendigheid
Controle van de auto ................. 137 cessoires en andere uitdrukkelijk koelvloeistof controleren.
door de fabriek voor uw autotype ■ Bandenspanning instellen op de
Gloeilamp vervangen ................. 142 goedgekeurde onderdelen. Voor an‐ waarde voor maximale belading.
Elektrisch systeem ..................... 154 dere onderdelen kunnen wij – ook als
deze door autoriteiten of anderszins ■ Auto in een droge en goed geven‐
Boordgereedschap .................... 158
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of tileerde ruimte parkeren. Eerste
Velgen en banden ..................... 159 versnelling of achteruitversnelling
deze betrouwbaar zijn en er evenmin
Starthulp gebruiken ................... 170 garant voor staan. inschakelen of keuzehendel in
Trekken ...................................... 172 stand P zetten. Voorkomen dat
Geen aanpassingen in het elektrische auto kan wegrollen.
Verzorging van uiterlijk .............. 174 systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐ ■ Handrem niet aantrekken.
ten (chip-tuning). ■ Motorkap openen, alle portieren
sluiten en auto vergrendelen.
Auto stallen ■ Poolklem van de minpool van de
accu loskoppelen. Erop letten dat
Langdurig stallen geen van de systemen werkt, waar‐
Wordt de auto meerdere maanden onder het diefstalalarmsysteem.
gestald, dan het volgende doen:
■ Auto wassen en conserveren.
■ Conservering van motorruimte en
bodemplaat laten controleren.
Verzorging van de auto 137

Weer in gebruik nemen Controle van de auto 9 Gevaar


Voor het in weer gebruik nemen van
de auto het volgende doen: Werkzaamheden uitvoeren Het ontstekingssysteem en de Xe‐
■ Poolklem op de minpool van de nonkoplampen werken met een
accu aansluiten. Elektronica voor zeer hoge spanning. Niet aanra‐
de elektrische ruitbediening inscha‐ ken.
kelen.
■ Bandenspanning controleren. Om ze beter herkenbaar te maken
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen. zijn de vuldoppen voor het bijvullen
van motorolie, koelvloeistof, sproeier‐
■ Motoroliepeil controleren. vloeistof en de handgreep van de
■ Koelvloeistofpeil controleren. oliepeilstok geel gekleurd.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.
Motorkap
Verwerking van sloopauto Openen
Informatie over autodemontagebe‐ 9 Waarschuwing
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit Controles in de motorruimte alleen
werk uitsluitend over aan een erkend met uitgeschakelde ontsteking uit‐
autodemontagebedrijf. voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
138 Verzorging van de auto

Aan de ontgrendelingshendel trekken Alleen op een vlakke ondergrond


en in de uitgangspositie terugduwen. controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en
het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Motorkapsteun vastzetten.
Sluiten
Windhaak omhoogduwen en de mo‐ Steun vóór het sluiten van de motor‐
torkap openen. kap stevig in de houder duwen.
Luchtinlaat 3 110. Motorkap laten zakken en in het slot
laten vallen. Controleer of de motor‐
kap vergrendeld is.

Motorolie
In auto’s met motoroliepeilcontrole
wordt het motoroliepeil automatisch
gecontroleerd. Boordinformatie 3 81. Afhankelijk van de motor worden er
Het motoroliepeil echter op gezette verschillende oliepeilstokken ge‐
tijden handmatig controleren om bruikt.
schade aan de motor te voorkomen.
Verzorging van de auto 139

Wij raden u aan dezelfde motorolie te Koelvloeistofpeil


gebruiken als al in de motor aanwezig
is. Voorzichtig
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken Een te laag koelvloeistofpeil kan
MAX op de peilstok. motorschade veroorzaken.

Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.

Wanneer het motoroliepeil tot het Inhouden 3 200.


merkteken MIN is gedaald, dan mo‐ Dop recht terugplaatsen en vast‐
torolie bijvullen. draaien.

Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C. Bij een koud koelsysteem moet de
koelvloeistof boven het merkteken
Voorzichtig KALT/COLD staan. Bijvullen als het
peil te laag is.
Alleen goedgekeurde antivries ge‐
bruiken.
140 Verzorging van de auto

Schoon water vermengd met een


9 Waarschuwing passende hoeveelheid sproeiervloei‐
stof en antivries bijvullen.
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐ Remmen
zaam kan ontsnappen. Piepende remmen geven aan dat de
remblokken hun minimumdikte heb‐
Met antivries bijvullen. Als er geen an‐ ben bereikt. Verder rijden is mogelijk
tivries beschikbaar is, schoon leiding‐ maar laat de remblokken zo spoedig
water of gedistilleerd water gebrui‐ mogelijk vervangen.
ken. Dop goed vastdraaien. Antivries‐ Na de montage van nieuwe remblok‐
gehalte laten controleren en oorzaak ken de eerste paar ritten niet onnodig
van het koelvloeistofverlies laten ver‐ hard remmen. De remvloeistof moet tussen de
helpen door een werkplaats. merktekens MIN en MAX staan.
Bij het bijvullen schoon te werk gaan,
Remvloeistof
Sproeiervloeistof omdat verontreinigde remvloeistof
storingen in het remsysteem tot ge‐
9 Waarschuwing volg kan hebben. Oorzaak van het
remvloeistofverlies door een werk‐
Remvloeistof is giftig en bijtend. plaats laten verhelpen.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden. Uitsluitend voor de auto goedge‐
keurde hoogwaardige remvloeistof
gebruiken, Rem- en koppelingsvloei‐
stof 3 186.
Verzorging van de auto 141

Accu Uitsluitend accu's gebruiken waarbij Wisserblad vervangen


de zekeringenkast boven de accu kan
De accu van de auto is onderhouds‐ Onderhoudsstand voor
worden gemonteerd.
vrij.
Wij raden u aan de accu door een voorruitwissers voorruit
Batterijen horen niet in het huisvuil
werkplaats te laten vervangen.
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 4 weken Dieselbrandstofsysteem
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐ ontluchten
laden raken. Poolklem van de min‐ Na het leegrijden van de tank moet
pool van de accu loskoppelen. het dieselbrandstofsysteem worden
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐ ontlucht. Het contact driemaal 15 se‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐ conden per keer inschakelen. Vervol‐
koppelen. gens de motor gedurende max.
40 seconden starten (Bij de motoren
Het diefstalalarm moet als volgt wor‐
A 17 DTR/Z 17 DTR zijn om techni‐
den uitgeschakeld: ontsteking in- en
sche redenen slechts 30 seconden
vervolgens uitschakelen, accu van de
mogelijk). Deze procedure na min‐ Ontsteking uitschakelen maar con‐
auto binnen 15 seconden loskoppe‐
stens 5 seconden herhalen. Slaat de tactsleutel niet verwijderen en be‐
len.
motor niet aan, dan de hulp van een stuurdersportier niet openen.
Accu vervangen werkplaats inroepen. Binnen 4 seconden de ruitenwisser‐
Bij het vervangen van de accu, erop hendel omlaagduwen en loslaten zo‐
letten dat er bij de pluspool geen ven‐ dra de wissers verticaal staan.
tilatieopeningen open zijn. Als er in dit
gebied een ventilatieopening open is,
moet deze met een afdekkap worden
afgesloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
142 Verzorging van de auto

Wisserbladen voorruit Wisserblad achterruit Gloeilamp vervangen


Contact uitschakelen en desbetref‐
fende schakelaar uitschakelen of por‐
tieren sluiten.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting
vastpakken! Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.

Wisserarm optillen, ruitenwisserblad Wisserarm optillen. Wisserblad los‐


90° ten opzichte van de ruitenwisse‐ haken zoals op de afbeelding wordt
rarm zwenken en zijwaarts verwijde‐ getoond en verwijderen.
ren.

Om lampen aan de rechterkant van


de motorruimte te vervangen, de
luchtslang van het luchtfilter losne‐
men.
Verzorging van de auto 143

Bij de OPC wordt geadviseerd de De koplampen hebben afzonderlijke


lampen door een werkplaats te laten systemen voor dimlicht 1 (buitenste
vervangen. gloeilampen) en grootlicht 2
Om de gloeilamp aan de linkerkant te (binnenste gloeilampen).
vervangen, de afdekking van de ze‐ Dimlicht
keringenkast verwijderen 3 156 en
vulpijp voor het reservoir van de voor‐
ruitsproeiers van bovenaf verwijde‐
ren. Er kan sproeiervloeistof weglo‐
pen als het reservoir helemaal vol is.

Halogeenkoplampen
2. Fitting opzij duwen en uit reflector
nemen.

1. Draadborgklem losmaken en af‐


dekking verwijderen 1.

3. Stekker van gloeilamp losnemen.


144 Verzorging van de auto

4. Nieuwe gloeilamp zodanig in re‐ 2. Stekker van gloeilamp losnemen. Parkeerlicht


flector aanbrengen dat het cen‐
treerlipje van de lamphouder op
één lijn ligt met de uitsparing van
de reflector. Lamphouder zodanig
aanzetten dat het centreerlipje
naar boven gericht is.
5. Gloeilamp vastklikken.
6. Stekker op gloeilamp aanbren‐
gen.
7. Afdekking aanbrengen en draad‐
borgklem vastklikken.
Grootlicht 3. Veerklem van houder losmaken 1. Afdekking 2 linksom draaien en
door opzij te draaien. verwijderen.
4. Gloeilamp uit reflectorhuis ne‐
men.
5. Bij het aanbrengen van de nieuwe
gloeilamp de lippen in de uitspa‐
ringen van de reflector steken.
6. Veerklem aanbrengen, stekker op
gloeilamp aanbrengen.
7. Koplampafdekking aanbrengen.

1. Afdekking 2 linksom draaien en


verwijderen.
Verzorging van de auto 145

2. Fitting parkeerlichtlamp uit reflec‐ Adaptief rijlicht (AFL) Dimlicht


tor nemen.

De koplampen hebben afzonderlijke 1. Draadborgklem losmaken en af‐


3. Gloeilamp uit lamphouder nemen dekking verwijderen 1.
en nieuwe gloeilamp plaatsen. systemen voor dimlicht 1 (buitenste
gloeilampen) en grootlicht 2 (binnen‐
4. Lamphouder in reflectorhuis aan‐ ste gloeilampen). Het bochtlicht zit
brengen. Afdekking aanbrengen. ook achter de afdekking voor het
grootlicht.
Vanwege de complexiteit van de pro‐
cedure moet u de lampen door een
werkplaats laten vervangen.
146 Verzorging van de auto

2. Fitting naar boven duwen en uit Grootlicht 2. Stekker van gloeilamp losnemen.
reflector nemen.

1. Afdekking 2 linksom draaien en 3. Veerklem van houder losmaken


3. Stekker van gloeilamp losnemen. verwijderen. door opzij te draaien.
4. Nieuwe gloeilamp zodanig in re‐ 4. Gloeilamp uit reflectorhuis ne‐
flector aanbrengen dat het cen‐ men.
treerlipje van de lamphouder op 5. Bij het aanbrengen van de nieuwe
één lijn ligt met de uitsparing van gloeilamp de lippen in de uitspa‐
de reflector. Lamphouder zodanig ringen van de reflector steken.
aanzetten dat het centreerlipje
opzij zit. 6. Veerklem aanbrengen, stekker op
gloeilamp aanbrengen.
5. Gloeilamp vastklikken.
7. Koplampafdekking aanbrengen.
6. Stekker op gloeilamp aanbren‐
gen.
7. Afdekking aanbrengen en draad‐
borgklem vastklikken.
Verzorging van de auto 147

Bochtlicht 2. Stekker van gloeilamp loshalen. Parkeerlicht

1. Afdekking 2 linksom draaien en 3. Veerklem van houder losmaken 1. Afdekking 2 linksom draaien en
verwijderen. door opzij te draaien. verwijderen.
4. Gloeilamp uit reflectorhuis ne‐
men.
5. Bij het aanbrengen van de nieuwe
gloeilamp de lippen in de uitspa‐
ringen van de reflector steken.
6. Veerklem aanbrengen, stekker op
gloeilamp aanbrengen.
7. Koplampafdekking aanbrengen.
148 Verzorging van de auto

2. Fitting parkeerlichtlamp uit reflec‐ Richtingaanwijzers vooraan 2. Gloeilamp iets in lamphouder du‐
tor nemen. wen, linksom draaien, verwijderen
en nieuwe gloeilamp plaatsen.
3. Lamphouder in reflectorhuis
plaatsen en rechtsom vergrende‐
len.

Achterlichten
5-deurs personenauto

1. Lamphouder linksom losdraaien.


3. Gloeilamp uit lamphouder nemen
en nieuwe gloeilamp plaatsen.
4. Lamphouder in reflectorhuis aan‐
brengen. Afdekking aanbrengen.

Mistlampen
Gloeilampen door een werkplaats la‐
ten vervangen.
1. Zij-afdekking openen.
Verzorging van de auto 149

5. Drie borglipjes aan de buitenkant


van de lamphouder voorzichtig
naar buiten duwen en lamphou‐
der verwijderen.

2. Stekker verwijderen door het lipje 4. Lamphuis naar achteren toe los‐
van de lamphouder in te drukken. nemen.
3. Lamphuis aan de buitenkant vast‐
houden; twee bevestigingsmoe‐
ren losdraaien. 6. Gloeilamp iets in lamphouder du‐
wen, linksom draaien, verwijderen
en nieuwe gloeilamp plaatsen.
Achterlicht (1)
Achteruitrijlicht (2)
Richtingaanwijzer (3)
Achterlicht/remlicht (4)
Mistachterlicht, mogelijk slechts
aan één kant (5)
150 Verzorging van de auto

7. Lamphouder in lamphuis vastklik‐ 3-deurs personenauto,


ken. Ervoor zorgen dat deze goed bestelwagen
vastklikt.

9. Lamphuis in carrosserie aanbren‐


gen, bevestigingsmoeren met de
hand vastzetten. Stekker vastklik‐
ken. Afdekking sluiten. 1. Zij-afdekking openen.
8. Controleren of de afdichting van
de lamphouder geplaatst is zoals Na het vervangen van de gloeilam‐
in de afbeelding wordt getoond. pen, achterlichten op correcte wer‐
king controleren: ontsteking inscha‐
kelen, rem bedienen, parkeerlichten
inschakelen.
Verzorging van de auto 151

2. Stekker verwijderen door het lipje 6. Gloeilamp iets in lamphouder du‐


van de lamphouder in te drukken. wen, linksom draaien, verwijderen
3. Lamphuis aan de buitenkant vast‐ en nieuwe gloeilamp plaatsen.
houden; twee bevestigingsmoe‐ Achteruitrijlicht (rechts), mistach‐
ren losdraaien. terlicht (links) (1)
Achterlicht (2)
Richtingaanwijzer (3)
Achterlicht/remlicht (4)
Achterlicht (5)
7. Lamphouder in lamphuis vastklik‐
ken. Ervoor zorgen dat deze goed
5. Drie borglipjes aan de buitenkant vastklikt.
van de lamphouder voorzichtig
naar buiten duwen en lamphou‐
der verwijderen.

4. Achterlicht-unit verwijderen.
152 Verzorging van de auto

8. Controleren of de afdichting van Kentekenverlichting


de lamphouder geplaatst is zoals
in de afbeelding wordt getoond.
Ronde afdichting op de bevesti‐
gingsbout plaatsen.
9. Lamphuis in carrosserie aanbren‐
gen en bevestigingsmoeren met
de hand vastzetten. Stekker
vastklikken. Afdekking sluiten en
vergrendelen.
Na het vervangen van de gloeilam‐
pen, achterlichten op correcte wer‐
king controleren: ontsteking inscha‐ 2. Lamphuis naar beneden toe ver‐
kelen, rem bedienen, parkeerlichten wijderen, hierbij niet aan de kabel
inschakelen. 1. Schroevendraaier in lamphuis trekken.
steken, opzij duwen en veer ont‐
grendelen. 3. Lipje optillen en stekker uit lamp‐
Zijknipperlichten houder trekken.
Gloeilampen door een werkplaats la‐
ten vervangen.
Verzorging van de auto 153

Binnenverlichting Interieurverlichting voorin,


leeslampjes
Voorste interieurverlichting

4. Lamphouder linksom losdraaien.


5. Gloeilamp uit lamphouder nemen
en nieuwe gloeilamp plaatsen. 1. Lensglas losklikken, iets omlaag‐
6. Lamphouder in lamphuis plaatsen 1. Glas op het op de afbeelding ge‐ duwen en schuin naar achteren
en rechtsom draaien. toonde plaats met een schroeven‐ lostrekken.
7. Stekker op lamphouder aanslui‐ draaier losmaken en verwijderen.
2. Gloeilamp verwijderen en nieuwe
ten. 2. Gloeilamp uit fitting nemen. gloeilamp plaatsen.
8. Lamphuis plaatsen en vergrende‐ 3. Nieuwe gloeilamp plaatsen. 3. Lensglas vastklikken.
len. 4. Glas aanbrengen en vastklikken.
Interieurverlichting en
leeslampjes achterin
Gloeilampen door een werkplaats la‐
ten vervangen.
154 Verzorging van de auto

Verlichting handschoenenkastje 2. Gloeilamp voorzichtig in de rich‐ Elektrisch systeem


ting van de veerklem drukken en
verwijderen. Zekeringen
3. Nieuwe gloeilamp plaatsen. Controleren of het opschrift op de ver‐
4. Lampelement aanbrengen. vangende zekering overeenkomt met
dat op de defecte zekering.
Er zitten drie zekeringenkasten in de
auto:
■ linksvoor in de motorruimte,
■ in het interieur achter de lichtscha‐
kelaar, of bij rechtsgestuurde auto's
achter het handschoenenkastje,
■ achter een deksel aan de linkerkant
1. Lampelement met schroeven‐ van de bagageruimte.
draaier loswerken.
Alvorens een zekering te vervangen,
de desbetreffende schakelaar en de
ontsteking uitschakelen.
Een defecte zekering is te herkennen
aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de
oorzaak van de storing verholpen is.
Sommige functies worden door meer‐
dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Verzorging van de auto 155

Zekeringenkast in motorruimte

De zekeringenkast zit linksvoor in de


motorruimte.
Maak het deksel los, til het op en ver‐
wijder het.
156 Verzorging van de auto

Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring


1 Startmotor 16 Grootlicht (links) 34 –
2 Airconditioningssysteem 17 Hoofdrelais 35 –
3 Verwarming dieselbrandstoffil‐ 18 Motorbesturingsapparaat
ter 19 Airbags Zekeringenkast
4 Claxon 20 Hoofdrelais instrumentenpaneel
5 Geautomatiseerde 21 Hoofdrelais
versnellingsbak, automatische
versnellingsbak 22 Centraal stuurapparaat
6 Motorbesturingsapparaat 23 Bandenreparatieset
7 Mistlampen 24 Brandstofpomp
8 Motorkoeling 25 ABS
9 Motorkoeling 26 Verwarmbare achterruit
10 Geautomatiseerde 27 ABS
versnellingsbak 28 Aanjager
11 Gloeibougies, ontsteking 29 Aansteker
12 Instellen koplampreikwijdte, 30 Airconditioningssysteem De zekeringenkast zit achter de licht‐
Adaptief rijlicht (AFL) schakelaar. Boven aan het paneel
31 Elektrische ruitbediening (links) trekken en naar beneden klappen.
13 Airconditioningssysteem
32 Elektrische ruitbediening
14 Geautomatiseerde (rechts)
versnellingsbak
33 Verwarmbare buitenspiegels
15 Grootlicht (rechts)
Verzorging van de auto 157

Nr. Stroomkring
11 Lichtschakelaar, remlicht
12 ABS, remlicht
13 Verwarmd stuurwiel
14 Parkeerhulp, regensensor,
binnenspiegel

Zekeringenkast in
bagageruimte
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐ Nr. Stroomkring
keringenkast achter een deksel in het
handschoenenkastje. Open het 1 -
handschoenenkastje en verwijder het 2 Instrumenten, info-display
deksel. Om te sluiten, eerst het dek‐ 3 Radio
sel terugplaatsen en vervolgens in
positie vastklikken. 4 Contactslot
5 Voorruitsproeiers
6 Centrale vergrendeling,
achterklep
7 Centrale vergrendeling
8 – De zekeringenkast zit links in de ba‐
gageruimte achter een deksel. Ver‐
9 Interieurverlichting wijder het deksel.
10 Elektrische stuurbekrachtiging
158 Verzorging van de auto

Nr. Stroomkring Boordgereedschap


10 –
Gereedschap
11 –
12 –
13 –
14 –
15 Draagsysteem achteraan,
trekhaak
16 –
Nr. Stroomkring 17 Zonnedak
1 Adaptief rijlicht (AFL)
2 –
Om het vak te openen, de afdekking
3 Stoelverwarming (links) losmaken en openen.
4 Stoelverwarming (rechts)
5 –
6 –
7 –
8 Draagsysteem achteraan,
trekhaak
9 –
Verzorging van de auto 159

Auto's met reservewiel Auto's met bandenreparatieset Velgen en banden


Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden
over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een
werkplaats inroepen.
De krik en het boordgereedschap zit‐ Het boordgereedschap zit samen met
ten in het rechtervak in de bagage‐ de bandenreparatieset in het rechter‐ Banden
ruimte. vak in de bagageruimte.
Banden met de maat 185/60 R 15
mogen uitsluitend als winterbanden
worden gebruikt.
Banden met de maat 185/65 R 15
mogen uitsluitend als winterbanden
worden gebruikt op auto's met een
sportchassis. Wij raden u aan contact
op te nemen met een werkplaats om
te weten te komen of uw auto met een
sportchassis is uitgerust.
160 Verzorging van de auto

Winterbanden Banden met noodloopeigenschap‐ Geen ECO-bandenspanning hante‐


pen zijn alleen toegestaan bij auto’s ren.
Winterbanden zorgen voor meer rij‐
met het elektronische Banden met noodloopeigenschap‐
veiligheid bij temperaturen onder 7 °C
stabiliteitsprogramma en drukverlies‐ pen niet met standaardbanden com‐
en moeten daarom op alle wielen
detectiesysteem. bineren.
worden aangebracht.
Banden met de maten 195/60 R 15, Bij overschakeling op standaardban‐
Voorzichtig den niet vergeten dat er geen reser‐
215/45 R 17 en 225/35 R 18 mogen
niet als winterband worden gebruikt. vewiel of bandenreparatieset in de
Ook bij banden met noodloopei‐
auto aanwezig is.
Winterbanden met noodloopeigen‐ genschappen de bandenspanning
schappen zijn alleen toegestaan op regelmatig controleren. Auto’s met motor Z 10 XEP: banden
door de fabriek goedgekeurde licht‐ met noodloopeigenschappen niet
metalen velgen. Banden met noodloopeigenschap‐ voor alle achterasuitvoeringen toege‐
pen zijn, afhankelijk van de banden‐ staan. Wij raden u aan, contact op te
De sticker met de maximumsnelheid
fabrikant, te herkennen aan een aan‐ nemen met een werkplaats.
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐ duiding op de zijwand van de band.
Rijden met een beschadigde
veld van de bestuurder aanbrengen. Bijv.
band
ROF = RunonFlat voor Goodyear of Verlies van bandenspanning wordt
Banden met noodloopeigen‐ SSR = Self Supporting Runflat Tyre aangegeven door het drukverliesde‐
schappen voor Continental. tectiesysteem.
Banden met noodloopeigenschap‐ Het is mogelijk met een drukloze
Banden met noodloopeigenschap‐ band verder te rijden
pen zijn voorzien van verstevigde, pen zijn alleen toegestaan in combi‐
zelfdragende zijwanden zodat er ook natie met door de fabriek goedge‐ ■ met een maximumsnelheid van
in drukloze toestand nog beperkt mee keurde lichtmetalen velgen. 80 km/u
gereden kan worden. ■ en over een afstand van maximaal
Het gebruik van bandenreparatiesets
is niet toegestaan. 80 km
Verzorging van de auto 161

V = maximaal 240 km/u De voorgeschreven bandenspanning


9 Waarschuwing W = maximaal 270 km/u geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
De auto stuurt dan zwaarder en is banden.
moeilijker te manoeuvreren. De Bandenspanning
remweg neemt toe. De bandenspanning minstens om de Reservewiel altijd oppompen tot de
14 dagen en vóór elke lange rit bij bandenspanning bij maximale bela‐
Rijstijl en snelheid aan de gewij‐ ding.
zigde omstandigheden aanpas‐ koude banden controleren. Het reser‐
sen. vewiel niet vergeten. Dit geldt ook De ECO-bandenspanning dient om
voor auto's met een bandenspan‐ een zo laag mogelijk brandstofver‐
ningscontrolesysteem. bruik te bereiken.
Aanduidingen op banden
Ventielsleutel uit tankklep nemen en Een onjuiste bandenspanning beïn‐
Bijv. 185/65 R 15 88 H vloedt de veiligheid, het weggedrag,
daarmee ventieldop losdraaien.
185 = Bandbreedte in mm het rijcomfort en het brandstofver‐
65 = Hoogte-breedteverhouding bruik negatief en verhoogt de ban‐
(bandhoogte t.o.v. band‐ denslijtage.
breedte) in %
R = Type koordlagen: Radiaal 9 Waarschuwing
RF = Type: RunFlat
15 = Velgdiameter in inch Een te lage bandenspanning kan
88 = Kengetal voor draagvermo‐ aanleiding geven tot oververhitting
gen, 88 komt bijv. overeen van de banden en interne bescha‐
met 567 kg digingen, wat bij hoge snelheden
T = Kenletter voor snelheid loslatende loopvlakken en zelfs
Kenletter voor snelheid: klapbanden kan veroorzaken.
Q = maximaal 160 km/u
Bandenspanning 3 201 en op de
S = maximaal 180 km/u
sticker aan de binnenkant van de
T = maximaal 190 km/u
tankklep.
H = maximaal 210 km/u
162 Verzorging van de auto

Drukverliesdetectiesysteem inschakelen, toets DDS ca. De wettelijk toegestane minimumpro‐


4 seconden ingedrukt houden, con‐ fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer
Het drukverliesdetectiesysteem be‐
trolelamp w knippert driemaal. het profiel tot aan één van de slijtage-
waakt continu het toerental van alle
indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
vier de banden.
Profieldiepte cator) is afgesleten. De positie van de
Wanneer een band aan spanning ver‐ slijtage-indicatoren wordt aangeduid
liest, licht controlelamp w rood op. Regelmatig de profieldiepte controle‐ door merktekens op de zijwand van
Meteen stoppen en bandenspanning ren. de band.
controleren. Om veiligheidsredenen de banden te Is de slijtage voor groter dan achter,
Controlelamp w 3 80. vervangen wanneer een profieldiepte dan de voorbanden omwisselen met
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ de achterbanden. De draairichting
Systeem initialiseren den) is bereikt. van de wielen moet dezelfde als voor‐
heen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden
u aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.

Banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de snel‐
heidsmeter geherprogrammeerd
Na correctie van de bandenspanning worden en moeten er eventueel an‐
of het verwisselen van een wiel, het dere aanpassingen aan de auto wor‐
systeem eerst initialiseren: ontsteking den verricht.
Verzorging van de auto 163

Na montage van banden met een an‐


dere bandenmaat de sticker met de 9 Waarschuwing 9 Waarschuwing
bandenspanning laten vervangen.
Het gebruik van ongeschikte ban‐ Beschadigingen kunnen een klap‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐ band veroorzaken.
9 Waarschuwing
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg. Bij de bandenmaten 195/60 R 15,
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken 215/45 R 17 en 225/35 R 18 is het
leiden en maakt de typegoedkeu‐ Sneeuwkettingen gebruik van sneeuwkettingen niet
ring van het voertuig ongeldig. toegestaan.
Bij auto's met sportchassis zijn snee‐
Wieldoppen uwkettingen alleen op banden met de
maat 185/60 R 15 toegestaan. Wij ra‐
Gebruik wieldoppen en banden die den u aan contact op te nemen met
door de fabriek voor de desbetref‐ een werkplaats om te weten te komen
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ of uw auto met een sportchassis is
mee aan alle eisen voor de desbe‐ uitgerust.
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen. Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
Als de gebruikte wieldoppen en ban‐ gestaan.
den niet door de fabriek zijn goedge‐
keurd, mogen de banden niet voor‐
zien zijn van een velgbeschermrand. Bandenreparatieset
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
Wieldoppen mogen de koeling van de staan op de vooras. Lichte beschadigingen van de loop‐
remmen niet belemmeren. vlakken en de zijwanden van de ban‐
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die den kunnen met de bandenreparatie‐
(inclusief kettingslot) maximaal 10 set worden verholpen.
mm buiten het loopvlak en de binnen‐
kant van de band uitsteken. Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
164 Verzorging van de auto

Beschadigingen die groter zijn dan 1. Fles met afdichtmiddel en houder


4 mm of die in de bandwang dichtbij met luchtslang uit bakje nemen.
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.

9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed. De bandenreparatieset zit in het op‐
bergvak in de bagageruimte.
Bij bandenpech: Om het vak te openen, de afdekking 2. Luchtslang van houder afwikkelen
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ losmaken en openen. en op aansluiting van fles met af‐
ling, achteruitversnelling of P inscha‐ dichtmiddel schroeven.
kelen.
Verzorging van de auto 165

4. Ventieldop van defecte band los‐ 9. Tijdens het leeglopen van de fles
schroeven. met afdichtmiddel (ca. 30 secon‐
5. Bandenvulslang op bandventiel den) toont de compressordrukme‐
schroeven. ter gedurende een korte tijd een
drukwaarde die kan oplopen tot
6. Luchtslang op aansluiting van 6 bar. Daarna daalt de druk weer.
compressor vastschroeven.
10. Al het afdichtmiddel wordt in de
7. Contact inschakelen. band gepompt. Daarna wordt de
Om te voorkomen dat de accu band opgepompt.
leegraakt, is het raadzaam de mo‐ 11. De voorgeschreven bandenspan‐
tor te laten draaien. ning moet binnen 10 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3. Fles met afdichtmiddel op houder 3 201. Compressor bij het berei‐
steken. Ervoor zorgen dat de fles ken van de juiste spanning uit‐
niet omvalt. schakelen door nogmaals op
toets < te drukken.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen 10 minu‐
ten bereikt, dan de bandenrepa‐
ratieset verwijderen. De auto één
wielomwenteling verplaatsen. De
bandenreparatieset weer aanslui‐
ten en het vulproces 10 minuten
8. Toets < op de compressor indruk‐ lang voortzetten. Wordt de voor‐
ken. De band wordt met afdicht‐ geschreven bandenspanning dan
middel gevuld. nog niet bereikt, dan is de band te
166 Verzorging van de auto

ernstig beschadigd. De hulp van bandenspanning controleren. Let op


een werkplaats inroepen. Hiervoor de luchtslang van de De rijeigenschappen van de her‐
Te hoge bandenspanning via compressor rechtstreeks op stelde band worden sterk beïnvloed,
toets ] verlagen. bandventiel en compressor daarom deze band laten vervangen.
schroeven. Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken. Bij een bandenspanning hoger hitting van de compressor, deze mi‐
dan 1,3 bar, de bandenspanning nimaal 30 minuten lang uitschake‐
12. Borglipje op houder indrukken om op de voorgeschreven waarde len.
fles met afdichtmiddel uit houder brengen. Procedure herhalen tot‐
te verwijderen. Bandenvulslang Het ingebouwde veiligheidsventiel
dat de bandenspanning niet meer opent bij een druk van 7 bar.
op vrije aansluiting van fles met afneemt.
afdichtmiddel schroeven. Hier‐ Let op de vervaldatum van de set.
door wordt voorkomen dat er af‐ Bij een bandenspanning lager Na deze datum is niet meer gega‐
dichtmiddel uit de fles stroomt. dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ randeerd dat het middel nog goed
Bandenreparatieset in de baga‐ bruiken. De hulp van een werk‐ afdicht. Let op de bewaarinstructies
geruimte opbergen. plaats inroepen. op de fles met afdichtmiddel.
13. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ 16. Bandenreparatieset in de baga‐ Gebruikte fles met afdichtmiddel
middel met een doek verwijderen. geruimte opbergen. vervangen. Afvoeren volgens de
14. Het op de fles met afdichtmiddel desbetreffende wettelijke voorschrif‐
aanwezige etiket met de maxi‐ ten.
maal toelaatbare snelheid in het De compressor en het afdichtmiddel
gezichtsveld van de bestuurder zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.
aanbrengen. De aanwezige hulpstukken kunnen
15. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐ voor het oppompen van ballen,
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐ luchtbedden en opblaasboten e.d.
matig in de band kan verspreiden. worden gebruikt. Deze zitten aan de
Na ca. 10 km/u rijden (maar uiter‐ onderkant van de compressor. Om
lijk na 10 minuten) stoppen en de
Verzorging van de auto 167

deze te verwijderen, schroeft u de ■ In de op te krikken auto mogen zich Lichtmetalen velgen: Wielbout‐
compressorluchtslang erop en trekt geen personen of dieren bevinden. doppen met een schroeven‐
u de adapter eruit. ■ Nooit onder een opgekrikte auto draaier losklikken en verwijderen.
kruipen. Ter bescherming een zachte doek
Wiel verwisselen tussen de schroevendraaier en de
Sommige auto’s hebben in plaats van ■ Opgekrikte auto niet starten. lichtmetalen velg aanbrengen.
een reservewiel een bandenrepara‐ ■ Voor het indraaien de wielbouten
tieset 3 163. schoonvegen en de buitenkant van
De onderstaande voorbereidingen elke wielbout licht invetten met in
treffen en de instructies opvolgen: de handel verkrijgbaar smeervet.
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Handrem aantrekken, eerste ver‐
snelling, achteruitversnelling of P
inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 169.
■ Nooit meerdere wielen tegelijkertijd 2. Wielsleutel aanbrengen, let er
vervangen. hierbij op dat deze stevig vastzit
■ Gebruik de krik alleen om een wiel en de wielbouten een halve slag
te wisselen in geval van banden‐ losdraaien.
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐ 1. Wieldop verwijderen met de haak.
tage van winter- of zomerbanden. Boordgereedschap 3 158.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐ Bij wieldoppen met zichtbare wiel‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de bouten: Wieldop kan op het wiel
krik leggen. blijven zitten. De borgringen op de
wielbouten niet verwijderen.
168 Verzorging van de auto

Zwengel bevestigen en met de


krik recht onder het kriksteunpunt
aan de zwengel draaien totdat het
wiel van de grond komt.
5. Wielbouten losdraaien.
6. Wiel verwisselen.
7. Wielbouten indraaien.
8. Auto laten zakken.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er
hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielbouten kruislings aan‐
3. Erop letten dat de krik goed onder 4. Krik van tevoren op de vereiste halen. Het aanhaalmoment be‐
het juiste kriksteunpunt staat. hoogte instellen en zo onder het draagt 110 Nm.
Bij uitvoeringen van de Corsa kriksteunpunt zetten dat deze niet 10. Wieldop voor het aanbrengen zo
OPC met drempelbekleding of kan wegglijden. verdraaien dat de ventielopening
achteraf gemonteerde drempel‐ over het bandventiel valt.
bekleding mag geen krik gebruikt Wielboutdoppen aanbrengen.
worden. De auto kan worden be‐
schadigd. 11. Het vervangen wiel 3 163 en het
boordgereedschap 3 158 opber‐
gen.
12. Bandenspanning alsmede het
aanhaalmoment van de wielbou‐
ten van het gemonteerde wiel zo
spoedig mogelijk controleren.
Defecte band laten vervangen of re‐
pareren.
Verzorging van de auto 169

Reservewiel wordt gelegd, dan zal de vloerafdek‐


plaat op het uitstekende wiel rusten.
Sommige auto’s hebben in plaats van
In bestelwagens kan de afstandsring
een reservewiel een bandenrepara‐
zo nodig worden weggelaten of kan
tieset.
het wiel zonder de vloerafdekplaat
Het reservewiel kan afhankelijk van worden vastgeschroefd.
de uitvoering en de landelijke bepa‐
Dubbele laadvloer in dit geval in de
lingen ook als compact reservewiel
hoogste positie aanbrengen 3 63.
(thuiskomer) worden aangemerkt.
Om te verwijderen, reservewiel optil‐
Het reservewiel heeft een stalen velg.
len, verticaal zetten en naar boven er‐
Is het gemonteerde reservewiel klei‐ uit halen.
ner dan de andere wielen of wordt het
gebruik in combinatie met winterban‐ Het reservewiel ligt in de bagage‐ Compact reservewiel
den, dan kunnen de rijeigenschappen ruimte onder de vloerafdekplaat. Het Bij gebruik van het compacte reser‐
negatief worden beïnvloed. Defecte wordt in de kuip vastgezet met een vewiel kunnen de rijeigenschappen
band zo spoedig mogelijk laten ver‐ vleugelmoer. negatief worden beïnvloed. Defecte
vangen. band zo spoedig mogelijk laten ver‐
In de Corsa bestelwagen zit het re‐
vangen of repareren.
servewiel onder aan de vloerafdek‐
plaat vastgeschroefd. Kunststof moer Slechts één compact reservewiel
losdraaien om de afdekking op te til‐ monteren. Niet sneller rijden dan
len. Tussen het reservewiel en de 80 km/u. In bochten langzaam rijden.
vloerafdekplaat zit een afstandsring. Niet langdurig gebruiken.
De kuip van het reservewiel is niet Sneeuwkettingen 3 163.
ontworpen voor alle toegestane ban‐
denmaten. Als na het verwisselen
van een wiel een breder wiel dan de
reserveband in de reservewielkuip
170 Verzorging van de auto

Draairichtingsgebonden banden Starthulp gebruiken ■ Contact met ogen, huid, textiel en


Draairichtingsgebonden banden zo lakwerk vermijden. De vloeistof be‐
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ Niet starten met behulp van een snel‐ vat zwavelzuur, dat bij direct
len. De draairichting is herkenbaar lader. contact persoonlijk letsel en schade
aan een symbool (bijv. een pijl) op de aan de auto kan veroorzaken.
Bij een ontladen accu kan de motor
zijwand van de band. ■ Bij werkzaamheden aan de accu
worden gestart met hulpstartkabels
Voor banden die tegen de draairich‐ en de accu van een andere auto. oogbescherming en bescher‐
ting in gemonteerd zijn geldt: mende kleding dragen.
■ Rijeigenschappen worden mogelijk 9 Waarschuwing ■ Een hulpstartaccu met dezelfde
nadelig beïnvloed. Defecte band zo spanning (12 volt) gebruiken. De
spoedig mogelijk laten vervangen Hulpstartkabels alleen met de ui‐ capaciteit (Ah) mag niet veel min‐
of repareren. terste voorzichtigheid gebruiken. der zijn dan die van de ontladen
Elke afwijking van de onder‐ accu.
■ Niet sneller rijden dan 80 km/u.
staande instructies kan letsel of ■ Hulpstartkabels met geïsoleerde
■ Bij regen en sneeuw bijzonder schade als gevolg van het explo‐ aansluitklemmen en een diameter
voorzichtig rijden. deren van de accu's en schade van minstens 16 mm2 (bij diesel‐
aan de elektrische systemen van motoren 25 mm2) gebruiken.
beide auto's tot gevolg hebben.
■ De ontladen accu niet van het
boordnet loskoppelen.
■ De accu nooit aan vonken of open
vuur blootstellen. ■ Alle onnodige stroomverbruikers
uitschakelen.
■ Een ontladen accu kan al bij tem‐
peraturen van 0 °C bevriezen. Be‐ ■ Tijdens de hulpstart niet over de
vroren accu ontdooien alvorens accu leunen.
hulpstartkabels aan te sluiten. ■ De aansluitklemmen van de ene
kabel mogen die van de andere niet
raken.
Verzorging van de auto 171

■ Ook de auto’s mogen elkaar tijdens 3. Zwarte kabel op de minpool van 2. Na 5 minuten de andere motor
de hulpstart niet raken. de hulpstartaccu aansluiten. starten. Startpogingen niet langer
■ Handrem aantrekken, versnellings‐ 4. Het andere uiteinde van de zwarte dan 15 seconden laten duren met
bak in neutrale stand, automatische kabel op de massa van de auto tussenpozen van 1 minuut.
versnellingsbak in stand P. aansluiten, bijv. op het motorblok 3. Beide motoren met aangesloten
of op een bout van de motorop‐ kabels ca. 3 minuten stationair la‐
hanging. Zo ver mogelijk van de ten draaien.
ontladen accu aansluiten, op min‐ 4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐
stens 60 cm afstand. lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het
verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
6. De afdekking over de pluspool
aanbrengen.

Aansluitvolgorde van de kabels:


1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode De kabels zo leggen dat ze niet door
kabel op de pluspool van de ont‐ de draaiende delen in de motorruimte
laden accu aansluiten. De plus‐ geraakt kunnen worden.
pool zit onder een afdekking. De
afdekking verwijderen om toe‐ Om de motor te starten:
gang te krijgen tot de pluspool. 1. De motor van het stroom leve‐
rende voertuig starten.
172 Verzorging van de auto

Trekken Sleepoog inschroeven en tot aan de


aanslag in horizontale stand vast‐
De auto slepen draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Contact inschakelen om het stuurslot
op te heffen en remlichten, claxon en
voorruitwisser te kunnen bedienen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het Versnellingsbak in neutrale stand.
boordgereedschap 3 158. Het sleep‐
oog zit in een uitsparing. Voorzichtig

Kap aan onderkant losmaken en naar Langzaam wegrijden. Schok‐


onderen toe verwijderen. kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐
nen de auto beschadigen.

Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐


men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Luchtrecirculatiesysteem inschake‐
len en ruiten sluiten, zodat er geen
uitlaatgassen van de slepende auto
kunnen binnendringen.
Verzorging van de auto 173

Auto’s met automatische versnel‐ kap aan onderkant losmaken en naar


lingsbak alleen vooruit, niet sneller onderen toe verwijderen. Voorzichtig
dan 80 km/u en niet verder dan Het sleepoog is opgeborgen bij het
100 km/u verslepen. In alle andere Langzaam wegrijden. Schok‐
boordgereedschap 3 158. kende bewegingen vermijden.
gevallen en bij een defecte versnel‐
lingsbak, de vooras van de grond op‐ Buitensporige trekkrachten kun‐
tillen. nen de auto beschadigen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog los‐
Geautomatiseerde versnellingsbak draaien en afdekkapje terugplaatsen.
3 120.
Na het wegslepen, sleepoog los‐
draaien en afdekkapje terugplaatsen.

Een andere auto slepen

Sleepoog inschroeven en tot aan de


aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
174 Verzorging van de auto

Verzorging van uiterlijk achterruitwisser uitschakelen. An‐ Buitenverlichting


tenne en accessoires op de buiten‐ De afdekking van de koplampen en
Verzorging buitenkant kant van de auto zoals een dakdra‐ de overige verlichting zijn gemaakt
gersysteem verwijderen. van kunststof. Geen schurende, bij‐
Sloten Bij handmatig wassen erop letten dat tende of agressieve middelen of ijs‐
De sloten zijn af fabriek gesmeerd ook de binnenkant van de wielkasten krabbers gebruiken en ze niet droog
met een hoogwaardig slotcilindervet. grondig schoongespoten wordt. reinigen.
Ontdooimiddelen alleen in dringende
Randen en naden van geopende por‐ Polijsten en in de was zetten
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tieren, achterklep en motorkap en de De auto regelmatig met was conser‐
tend werken en de werking van de
gebieden die erdoor bedekt worden veren (uiterlijk wanneer het water
sloten belemmeren. Na gebruik van
reinigen. geen parels meer vormt). Zo niet,
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren. Laat alle portierscharnieren door een droogt de lak uit.
werkplaats smeren. Polijsten is alleen nodig als de laklaag
Wassen Reinig de motorruimte niet met een mat geworden is of aanslag vertoont.
Het lakwerk van de auto staat bloot stoomcleaner of hogedrukreiniger.
aan invloeden van buitenaf. De auto Autopolish met siliconen vormt een
daarom regelmatig wassen en met Daarna de auto grondig afspoelen en vuilwerende laag, waardoor in de was
was conserveren. Bij het bezoek aan afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen. zetten overbodig is.
wasstraten, een programma met een Voor de carrosserie en de ruiten ver‐ Kunststof carrosseriedelen mogen
wasbehandeling selecteren. schillende zeemlappen gebruiken: niet met autowas of polijstmiddelen
wasresten op de ruiten belemmeren worden behandeld.
Vogeluitwerpselen, dode insecten, het zicht.
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐ Ruiten en ruitenwisserbladen
dellijk verwijderen. Hierin zitten Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐ Een zachte, pluisvrije doek of een
agressieve bestanddelen bevatten
vlakken een spray voor het verwijde‐ zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
die lakschade kunnen veroorzaken.
ren van teervlekken gebruiken. sectenverwijderaar gebruiken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de
aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. Voorruitwissers en
Verzorging van de auto 175

Bij het reinigen van de achterruit de Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ Trekhaak
verwarmingsdraden aan de binnen‐ zelfde middelen worden behandeld Kogelstang niet met een stoom- of
kant niet beschadigen. als de carrosserie. hogedrukreiniger reinigen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een Lakschade
ijskrabber met een scherpe rand ge‐ Verzorging interieur
Geringe lakschade voordat er roest‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
vorming optreedt met een lakstift her‐
ruit drukken, zodat er geen vuil onder Interieur en bekleding
stellen. Grotere lakschade of roest‐
de krabber kan komen en er geen Interieur van de auto inclusief instru‐
vorming door een werkplaats laten
krassen op de ruit worden gemaakt. mentenpaneel en bekleding alleen
herstellen.
Wisserbladen die strepen trekken, met een droge doek of interieurreini‐
met een zachte doek en een ruiten‐ Onderstel ger schoonmaken.
reiniger reinigen. Sommige delen van de bodemplaat Glas van instrumentenpaneel alleen
zijn voorzien van een beschermende met een vochtige doek reinigen.
Zonnedak pvc-laag, terwijl er op andere delen
Voor het reinigen nooit oplos- of Stoffen bekleding met een stofzuiger
een duurzame beschermende was‐ en een borstel reinigen. Vlekken met
schuurmiddelen, brandstoffen, laag is aangebracht.
agressieve middelen (bijv. lakreini‐ een bekledingreiniger verwijderen.
De bodemplaat na het schoonspuiten Veiligheidsgordels met lauw water of
gers, acetonhoudende oplossingen
controleren en zo nodig een nieuwe een interieurreiniger schoonmaken.
etc.), zuurhoudende of sterk alka‐
waslaag laten aanbrengen.
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of polijst‐ Bitumineuze/rubber materialen kun‐
middelen op het zonnedak aanbren‐ nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
gen. zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
Wielen en banden De bodemplaat vóór en ná de winter
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐ schoonspuiten en daarna de be‐
nigers. schermende waslaag laten controle‐
Velgen met een pH-neutrale velgen‐ ren.
reiniger reinigen.
176 Verzorging van de auto

Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding
kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐
kerbroeken met metalen accen‐
ten.

Kunststof en rubber onderdelen


Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen wor‐
den gereinigd als de carrosserie. Zo
nodig een interieurreiniger gebruiken.
Geen andere middelen gebruiken.
Vooral geen oplosmiddelen of brand‐
stof. Niet schoonmaken met hoge‐
drukreinigers.
Service en onderhoud 177

Service en Algemene informatie is bij aanspraken op garantie of good‐


will en tevens een pluspunt is bij ver‐
onderhoud Service-informatie koop van de auto.
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ Vast service-interval
veiligheid en voor het behoud van de Wanneer het tijd is voor service, ver‐
Algemene informatie .................. 177 waarde van uw auto belangrijk dat schijnt na het inschakelen van het
alle servicewerkzaamheden met de contact ca. 10 seconden lang InSP op
Periodiek onderhoud ................. 179 voorgeschreven intervallen worden het display van de kilometerteller.
Aanbevolen vloeistoffen, uitgevoerd. Binnen een week of na maximaal
smeermiddelen en onderdelen . . 186 300 miles (afhankelijk van wat het
Europese service-intervallen
eerst bereikt wordt) de servicebeurt
Elke 30.000 miles of elk jaar, afhan‐ door een werkplaats laten uitvoeren.
kelijk van wat het eerst bereikt wordt.
Flexibel service-interval
Internationale service-intervallen
Het service-interval is gebaseerd op
Elke 15.000 miles of elk jaar, afhan‐ meerdere gebruiksparameters en
kelijk van wat het eerst bereikt wordt. wordt aan de hand van deze parame‐
Registraties ters berekend.
Uitgevoerde service wordt geregi‐ Bedraagt het resterende aantal kilo‐
streerd op de daarvoor bestemde meters minder dan 1500 km, dan
plaatsen in het Serviceboekje. De da‐ wordt na het in- en uitschakelen van
tum en afgelezen kilometerstand wor‐ het contact InSP weergegeven met
den bevestigd met stempel en hand‐ een resterende afstand van
tekening van de uitvoerende werk‐ 1000 km. Is dit minder dan 1000 km,
plaats. dan wordt enkele seconden InSP
Zorg ervoor dat het Serviceboekje weergegeven. Binnen een week of na
correct wordt ingevuld, omdat een maximaal 500 km (afhankelijk van
sluitend bewijs van service essentieel
178 Service en onderhoud

wat het eerst bereikt wordt) de


servicebeurt door een werkplaats la‐
ten uitvoeren.
Aanduiding van de resterende af‐
stand:
1. Contact uitschakelen.
2. Resetknop van de dagteller kort
indrukken. Het afgelegde aantal
kilometers verschijnt.
3. Resetknop nogmaals ca. 2 secon‐
den indrukken: InSP en het reste‐
rende aantal kilometers ver‐
schijnt.
Service en onderhoud 179

Periodiek onderhoud
Serviceschema’s
Europees serviceschema
Het Europese schema geldt voor de volgende landen:
Andorra, Oostenrijk, België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland,
Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Groenland, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg,
Macedonië, Malta, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Servië, Slowakije, Slovenië, Spanje,
Zweden, Zwitserland, Groot-Brittannië
Voor alle andere landen geldt het internationale schema.
per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
Visuele inspectie stuurapparaat, verlichtingseenheid en signaleringsuitrusting alsmede X X X X X
airbag uitvoeren, stuur- en contactslot inspecteren
Batterijen in afstandsbediening vervangen (reservesleutel niet vergeten) Elke 2 jaar
Voorruitwissers, voorruitsproeiers en koplampsproeiers controleren X X X X X
Koelvloeistofpeil controleren, antivries (lichtoranje)2), zo nodig corrigeren X X X X X
Remvloeistofpeil controleren, zo nodig corrigeren X X X
Accuklemmen op correcte bevestiging controleren, indicatoroog accu controleren X X X X X
Autosysteem controleren met TECH2 X X X X X

1) Afhankelijk van wat het eerst bereikt wordt.


2) In geval van een te hoog verbruik / lekkage in overleg met klant extra werk uitvoeren.
180 Service en onderhoud

per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
Microfilter of actief koolstoffilter vervangen X X
o Bij sterk verontreinigde lucht, hoge stof-, zand- of stuifmeelconcentraties, onaangename Na goedkeuring klant
geur uit de airconditioning
Luchtfilterelement vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
+ Bougies vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie poly-V-riem uitvoeren X X
Poly-V-riem vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
+ Klepspeling controleren, zo nodig corrigeren Elke 150.000 km
+ Tandriem en spanrol vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
Motorolie en motoroliefilter vervangen X X X X X
+o Water aftappen uit brandstoffilter, diesel (bij hoge luchtvochtigheidsgraad en/of brandstof X X X X X
van minder goede kwaliteit)
Brandstoffilter vervangen en aftappen, diesel (norm EN 590) X X
Brandstoffilter vervangen, extern, benzine (norm EN 228) Elke 4 jaar / 60.000 km
Handrem controleren en afstellen (zonder gewicht op wielen); visuele inspectie X X
wielbevestiging en schokdempers voor en achter, remleidingen, remdrukslangen,
brandstofleidingen en uitlaatsysteem uitvoeren
Corrosiewering buitenkant carrosserie/bodemplaat controleren en vastleggen in Service- X X X X X
en garantieboekje.
Service en onderhoud 181

per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
+o Visuele inspectie voor- en achterwielremmen uitvoeren, geen wielen omwisselen bij X X X X X
aanwezigheid van bandenspanningscontrolesysteem
Motor, versnellingsbak (AT, MT), aircocompressor op lekkage controleren X X X X X
+ Remtrommel verwijderen, reinigen, visueel inspecteren Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie hoezen stuurinrichting, spoorstangen en asaandrijving uitvoeren X X X X X
Visuele inspectie spoorstang en ondersteunende stuurkogel uitvoeren X X X X X
+ Rem- en koppelingsvloeistof vervangen (MTA) Elke 2 jaar
Wielbevestigingen (opletten bij aanwezigheid van een bandenspanningscontrolesysteem) X X X X X
losdraaien en aanhalen tot: 110 Nm.
Buitenkant wielbouten lichtjes smeren of aanoliën tijdens het monteren.
Bandenstaat controleren. Bandenspanning (incl. die van reservewiel) controleren/
corrigeren
Bij bandenreparatieset – compleetheid en houdbaarheidsdatum van set controleren.
Visuele inspectie EHBO-etui (aanwezigheid in desbetreffende opbergvak, compleetheid Elke 2 jaar
en houdbaarheidsdatum), sjorogen en gevarendriehoek uitvoeren
Koplampafstelling (incl. die van verstralers) controleren/corrigeren X X
182 Service en onderhoud

per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
+o Portierscharnieren, portiervangers, slotcilinders, slotvangers, motorkapslot en achterklep‐ X X
scharnieren smeren
OPC: Werking van centrale vergrendeling controleren, portierslot van buiten reinigen en X X X X X
smeren
Proefrit, eindinspectie (stuurslot, contactslot, instrumenten, controlelampen, hele X X X X X
remsysteem, stuurinrichting, airconditioning, motor, carrosserie en aandrijfmechanisme),
service-intervaldisplay resetten met TECH2

+: Aanvullende handelingen.
o: Onder extreme gebruiksomstandigheden en indien vereist door landspecifieke omstandigheden kunnen de intervallen
korter zijn.
Internationaal serviceschema
Het internationale serviceschema geldt voor de landen die niet tot de groep behoren waarvoor het Europese serviceschema
werd opgesteld.
per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Visuele inspectie stuurapparaat, verlichtingseenheid en signaleringsuitrusting alsmede X X X X X
airbag uitvoeren, stuur- en contactslot inspecteren
Batterijen in afstandsbediening vervangen (reservesleutel niet vergeten) Elke 2 jaar
Voorruitwissers, voorruitsproeiers en koplampsproeiers controleren X X X X X
Koelvloeistofpeil controleren, antivries (lichtoranje), zo nodig corrigeren X X X X X
Service en onderhoud 183

per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Remvloeistofpeil controleren, zo nodig corrigeren X X X
Accuklemmen op correcte bevestiging controleren, indicatoroog accu controleren X X X X X
Autosysteem controleren met TECH2 X X X X X
Microfilter of actief koolstoffilter vervangen X X
o Bij sterk verontreinigde lucht, hoge stof-, zand- of stuifmeelconcentraties, onaangename Na goedkeuring klant
geur uit de airconditioning
Luchtfilterelement vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
+ Bougies vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie poly-V-riem uitvoeren X X
Poly-V-riem vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
+ Klepspeling controleren, zo nodig corrigeren Elke 150.000 km
+ Tandriem en spanrol vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
Motorolie en motoroliefilter vervangen X X X X X
+o Water aftappen uit brandstoffilter, diesel (bij hoge luchtvochtigheidsgraad en/of brandstof X X X X X
van minder goede kwaliteit)
Brandstoffilter vervangen en aftappen, diesel (norm EN 590) X X
Brandstoffilter vervangen, extern, benzine (norm EN 228) Elke 4 jaar / 60.000 km
184 Service en onderhoud

per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Handrem controleren en afstellen (zonder gewicht op wielen); visuele inspectie X X
wielbevestiging en schokdempers voor en achter, remleidingen, remdrukslangen,
brandstofleidingen en uitlaatsysteem uitvoeren
Corrosiewering buitenkant carrosserie/bodemplaat controleren en vastleggen in Service- X X X X X
en garantieboekje.
+o Visuele inspectie voor- en achterwielremmen uitvoeren, geen wielen omwisselen bij X X X X X
aanwezigheid van bandenspanningscontrolesysteem
Motor, versnellingsbak (AT, MT), aircocompressor op lekkage controleren X X X X X
+ Remtrommel verwijderen, reinigen, visueel inspecteren Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie hoezen stuurinrichting, spoorstangen en asaandrijving uitvoeren X X X X X
Visuele inspectie spoorstang en ondersteunende stuurkogel uitvoeren X X X X X
+ Rem- en koppelingsvloeistof vervangen (MTA) Elke 2 jaar
Wielbevestigingen (opletten bij aanwezigheid van een bandenspanningscontrolesysteem) X X X X X
losdraaien en aanhalen tot: 110 Nm.
Buitenkant wielbouten lichtjes smeren of aanoliën tijdens het monteren.
Bandenstaat controleren. Bandenspanning (incl. die van reservewiel) controleren/
corrigeren
Bij bandenreparatieset – compleetheid en houdbaarheidsdatum van set controleren.
Visuele inspectie EHBO-etui (aanwezigheid in desbetreffende opbergvak, compleetheid Elke 2 jaar
en houdbaarheidsdatum), sjorogen en gevarendriehoek uitvoeren
Service en onderhoud 185

per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Koplampafstelling (incl. die van verstralers) controleren/corrigeren X X
+o Portierscharnieren, portiervangers, slotcilinders, slotvangers, motorkapslot en achterklep‐ X X
scharnieren smeren
OPC: Werking van centrale vergrendeling controleren, portierslot van buiten reinigen en X X X X X
smeren
Proefrit, eindinspectie (stuurslot, contactslot, instrumenten, controlelampen, hele X X X X X
remsysteem, stuurinrichting, airconditioning, motor, carrosserie en aandrijfmechanisme),
service-intervaldisplay resetten met TECH2

+: Aanvullende handelingen.
o: Onder extreme gebruiksomstandigheden en indien vereist door landspecifieke omstandigheden kunnen de intervallen
korter zijn.
186 Service en onderhoud

Aanvullend onderhoud ■ Zand en stof Aanbevolen vloeistoffen,


Aanvullende handelingen +
■ Extreme temperatuurschommelin‐ smeermiddelen en
gen
Aanvullende handelingen zijn niet bij onderdelen
elke reguliere servicebeurt vereist, Politievoertuigen, taxi's en rijschool‐
maar kunnen in combinatie daarmee auto's worden eveneens gerang‐ Aanbevolen vloeistoffen en
schikt als werkend in zware gebruiks‐
worden uitgevoerd. Standaardtijden
omstandigheden.
smeermiddelen
voor dergelijk werk vallen niet binnen Alleen producten gebruiken die ge‐
de reguliere servicebeurten en wor‐ In zware gebruiksomstandigheden
test en goedgekeurd zijn. Schade als
den afzonderlijk verrekend. Het is moeten bepaalde reguliere service‐
gevolg van het gebruik van niet goed‐
goedkoper dergelijke handelingen te werkzaamheden vaker worden uitge‐
gekeurde materialen valt niet onder
laten uitvoeren als onderdeel van een voerd dan de intervallen voorschrij‐
de garantie.
reguliere servicebeurt, dan ze afzon‐ ven.
derlijk te laten uitvoeren. Technisch advies inwinnen omtrent 9 Waarschuwing
de servicebehoeften op basis van de
Zware bedrijfsomstandigheden o gebruiksomstandigheden van uw
Gebruiksomstandigheden worden als Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
auto. en mogelijk giftig. Voorzichtig han‐
zwaar beschouwd wanneer u vaak te
maken krijgt met een of meer van de teren. Informatie op de verpakking
onderstaande zaken: in acht nemen.
■ Koude starts
Motorolie
■ Filerijden Motorolie wordt ingedeeld op basis
■ Rijden met een aanhanger van kwaliteit en viscositeit. Bij de
■ Hellingen en/of grote hoogten keuze van motorolie is kwaliteit be‐
langrijker dan viscositeit.
■ Slechte wegen
De nieuwe motorolie GM-Dexos 2 is
van de hoogste kwaliteit die op dit
moment verkrijgbaar is. Als u deze
Service en onderhoud 187

oliesoort niet kunt krijgen, dient u een Wanneer geen olie van de vereiste aan bij lage temperatuur en het
motoroliesoort van de andere kwali‐ kwaliteit beschikbaar is, maximaal tweede getal de viscositeit bij hoge
teiten in de lijst gebruiken. 1 liter olie van het type ACEA A3/B4 temperatuur.
of A3/B3 gebruiken (slechts eenmaal
Motoroliekwaliteit voor Europese tussen elke olieverversing). De olie Koelvloeistof en antivries
serviceschema’s moet echter van de juiste viscositeit Alleen silicaatvrije antivries voor long‐
GM-Dexos 2 = Benzine- en diesel‐ zijn. life-koelvloeistof (LLC) gebruiken.
motoren Het systeem wordt af fabriek gevuld
GM-LL-A-025 = Benzinemotoren Gebruik van ACEA A1/B1- en A5/B5-
motorolie is uitdrukkelijk verboden, met koelvloeistof die vorstbestendig
GM-LL-B-025 = Dieselmotoren is tot ca. –28 °C. Deze concentratie
omdat deze onder bepaalde ge‐
Motoroliekwaliteit voor internationale bruiksomstandigheden op de lange het gehele jaar in stand houden.
serviceschema’s termijn motorschade kunnen veroor‐ Koelvloeistofadditieven die bedoeld
GM-Dexos 2 = Benzine- en diesel‐ zaken. zijn om extra corrosiebestendigheid
motoren te bieden of om kleine lekken te dich‐
Motorolieadditieven
GM-LL-A-025 = Benzinemotoren ten kunnen functiestoringen veroor‐
Het gebruik van motorolieadditieven zaken. Aansprakelijkheid voor even‐
GM-LL-B-025 = Dieselmotoren
kan schade tot gevolg hebben en de tuele gevolgen van het gebruik van
ACEA-A3 = Benzinemotoren
garantie ongeldig maken. koelvloeistofadditieven wordt afge‐
ACEA-B4 = Dieselmotor zon‐
der roetfilter (DPF) Motorolieviscositeit wezen.
ACEA-C3 = Dieselmotoren met Alleen motorolie gebruiken met vis‐
DPF Rem- en koppelingsvloeistof
cositeitsindex SAE 0W-30, 0W-40,
Gebruik alleen DOT4-remvloeistof.
Motorolie bijvullen 5W-30 of 5W-40.
Remvloeistof absorbeert na verloop
Motoroliesoorten van verschillende De SAE-viscositeitsindex geeft het
van tijd vocht waardoor de remmen
fabrikanten en merken kunnen wor‐ vloeivermogen van een olie aan.
minder efficiënt werken. De remvloei‐
den gemengd zolang ze voldoen aan Koude olie is dikker dan warme.
stof moet daarom na het aangegeven
de vereiste motoroliecriteria (kwaliteit Multigrade-olie wordt aangeduid met interval worden ververst.
en viscositeit). twee getallen. Het eerste getal, ge‐
volgd door een W, geeft de viscositeit
188 Service en onderhoud

Remvloeistof moet worden opgesla‐


gen in een afgesloten verpakking om
absorptie van vocht tegen te gaan.
Verontreiniging van de remvloeistof
voorkomen.
Technische gegevens 189

Technische Voertuigidentificatie Typeplaatje


gegevens Voertuigidentificatienummer

Voertuigidentificatie ................... 189


Autogegevens ............................ 191

Het typeplaatje is aangebracht in de


portieropening rechtsvoor.
Het voertuigidentificatienummer staat
op het typeplaatje en is bovendien in
de bodemplaat onder de vloerbedek‐
king, onder een afdekking geslagen.
Het voertuigidentificatienummer kan
ook in reliëf op het instrumentenpa‐
neel zijn aangebracht, zichtbaar door
de voorruit.
190 Technische gegevens

Gegevens op het typeplaatje: Deze technische gegevens zijn sa‐


1 = Fabrikant mengesteld volgens EU-normen. Wij‐
2 = Typegoedkeuringsnummer zigingen voorbehouden. Specifica‐
3 = Voertuigidentificatienummer ties in de voertuigdocumenten preva‐
4 = Maximaal totaalgewicht leren altijd boven die in deze
5 = Maximaal toelaatbaar treinge‐ handleiding.
wicht
6 = Maximaal toelaatbare vooras‐
belasting
7 = Maximaal toelaatbare achteras‐
belasting
8 = Gegevens die specifiek zijn
voor de auto of voor het land
waarin de auto wordt gebruikt
De som van de voor- en achterasbe‐
lasting mag niet groter zijn dan het
maximale totaalgewicht van de auto.
Indien bijv. de vooras maximaal wordt
belast, mag de achteras slechts met
een gewicht worden belast dat gelijk
is aan het maximaal toelaatbare to‐
taalgewicht verminderd met de voor‐
asbelasting.
Technische gegevens 191

Autogegevens
Motorgegevens
Verkoopaanduiding 1.0 1.2 1.4 1.6 1.6 OPC
Motoraanduiding Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z16LER
Aantal cilinders 3 4 4 4 4
Cilinderinhoud [cm3] 998 1229 1364 1598 1598
Motorvermogen [kW] 44 59 66 110 141
bij 1/min 5600 5600 5600 5000 5850
Koppel [Nm] 88 110 125 210 230
bij 1/min 3800 4000 4000 1850–5000 1980–5850
Brandstofsoort Benzine Benzine Benzine Benzine Benzine
Octaangetal RON
aanbevolen 95 95 95 95 98
mogelijk 98 98 98 98 95
mogelijk 91 91 91 911) 911)
Olieverbruik [l/1000 km] 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6

1) Alleen mogelijk wanneer een hoge motorbelasting, volgas rijden alsmede bergritten met een caravan/aanhanger of
zware lading worden vermeden.
192 Technische gegevens

Verkoopaanduiding 1.3 CDTI 1.3 CDTI 1.3 CDTI 1.3 CDTI 1.7 CDTI
Motoraanduiding Z13DTJ Z13DTI Z13DTH Z13DTR Z17DTR
Aantal cilinders 4 4 4 4 4
Cilinderinhoud [cm3] 1248 1248 1248 1248 1686
Motorvermogen [kW] 55 55 66 70 92
bij 1/min 4000 4000 4000 4000 4000
Koppel [Nm] 170 170 200 200 280
bij 1/min 1750–2500 1750–2750 1750–2500 1750–3000 2300
Brandstofsoort Diesel Diesel Diesel Diesel Diesel
Olieverbruik [l/1000 km] 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6

Prestaties
5-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z13DTJ
Maximumsnelheid2) [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 150 168 173 210 163
Geautomatiseerde versnellingsbak – 168 – – –
Automatische versnellingsbak – – 166 – –

2) De aangegeven topsnelheid is te bereiken bij leeggewicht (zonder bestuurder) plus 200 kg aan belading. Bij montage
van extra uitrusting en accessoires geldt een lagere topsnelheid dan gespecificeerd.
Technische gegevens 193

Motor Z13DTJ ECO Z13DTI Z13DTR Z13DTH Z17DTR


Maximumsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 168 163 175 172 195
Geautomatiseerde versnellingsbak – – – 172 –
Automatische versnellingsbak – – – – –

3-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z16LER Z13DTJ
Maximumsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 150 168 173 210 225 163
Geautomatiseerde versnellingsbak – 168 – – – –
Automatische versnellingsbak – – 166 – – –

Motor Z13DTJ ECO Z13DTI Z13DTR Z13DTH Z17DTR


Maximumsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 168 163 175 172 195
Geautomatiseerde versnellingsbak – – – 172 –
Automatische versnellingsbak – – – – –
194 Technische gegevens

Bestelwagen
Motor Z10XEP Z12XEP Z13DTJ Z13DTI Z13DTR Z13DTH
Maximumsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 150 168 163 163 175 172
Geautomatiseerde versnellingsbak – 168 – – – 172
Automatische versnellingsbak – – – – – –

Brandstofverbruik - CO2-uitstoot
Conventionele handgeschakelde versnellingsbak / sportversnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische
versnellingsbak.
5-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z13DTJ
stadsverkeer (l/100 km) –/7,3/–/– 7,7/ 8,0/7,6/– 7,7/8,0/–/ 8,6 10,5/–/–/– 5,7–/–/–
buitenweg (l/100 km) –/4,6/–/– 4,7/ 5,0/4,6/– 4,7/5,0/–/ 5,4 6,4/–/–/– 3,8–/–/–
totaal (l/100 km) –/5,6/–/– 5,8/6,1/5,7/– 5,8/6,1/–/ 6,6 7,9–/–/– 4,5–/–/–
CO2 [g/km] –/134 /–/– 139/146/137/– 139/146/–/158 189–/–/– 119–/–/–
Technische gegevens 195

Motor Z13DTJ ECO Z13DTI Z13DTR Z13DTH Z17DTR


stadsverkeer (l/100 km) 5,3/–/–/– 5,5/–/–/– 5,7/–/–/– 6,3/–/6,1/– 6,3/–/–/–/
buitenweg (l/100 km) 3,4/–/–/– 3,7/–/–/– 3,8/–/–/– 4,1/–/4,1/– 4,1/–/–/–/
totaal (l/100 km) 4,1/–/–/– 4,4/–/–/– 4,5/–/–/– 4,9/–/4,8/– 4,9/–/–/–/
CO2 [g/km] 109/–/–/– 115/–/–/– 119/–/–/– 129/–/128/– 132/–/–/–/

3-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LER Z16LEL
stadsverkeer (l/100 km) –/7,3/–/– 7,7/8,0/7,6/– 7,7/8,0/–/ 8,5 10,5/–/–/– 10,5/–/–/–
buitenweg (l/100 km) –/4,6/–/– 4,7/5,0/4,6/– 4,7/5,0/–/ 5,3 6,4/–/–/– 6,4/–/–/–
totaal (l/100 km) –/5,6/–/– 5,8/6,1/5,7/– 5,8/6,1/–/ 6,5 7,9/–/–/– 7,9/–/–/–
CO2 [g/km] –/134 /–/– 139/146/137/– 139/146/–/154 190/–/–/– 189/–/–/–

Motor Z13DTJ Z13DTJ ECO Z13DTI Z13DTR Z13DTH Z17DTR


stadsverkeer (l/100 km) 5,7/–/–/– 5,3/–/–/– 5,5/–/–/– 5,7/–/–/– 6,3/–/6,1/– 6,2/–/–/–/
buitenweg (l/100 km) 3,8/–/–/– 3,4/–/–/– 3,7/–/–/– 3,8/–/–/– 4,1/–/4,1/– 4,0/–/–/–/
totaal (l/100 km) 4,5/–/–/– 4,1/–/–/– 4,4/–/–/– 4,5/–/–/– 4,9/–/4,8/– 4,8/–/–/–/
CO2 [g/km] 119/–/–/– 109/–/–/– 115/–/–/– 119/–/–/– 129/–/128/– 130/–/–/–/
196 Technische gegevens

Bestelwagen
Motor Z10XEP Z12XEP Z13DTJ Z13DTI Z13DTR Z13DTH
stadsverkeer (l/100 km) 7,3/–/–/– 7,7/8,0/7,6/– 5,7/–/–/– 5,5/–/–/– 5,7/–/–/– 6,3/–/6,1/–
buitenweg (l/100 km) 4,6/–/–/– 4,7/5,0/4,6/– 3,8/–/–/– 3,7/–/–/– 3,8/–/–/– 4,1/–/4,1/–
totaal (l/100 km) 5,6/–/–/– 5,8/6,1/5,7/– 4,5/–/–/– 4,4/–/–/– 4,5/–/–/– 4,9/–/4,8/–
CO2 [g/km] 134 /–/–/– 139/146/137/– 119/–/–/– 115/–/–/– 119/–/–/– 129/–/128/–
Technische gegevens 197

Voertuiggewicht
Leeggewicht, 5-deurs auto, basismodel
Corsa Motor Handgeschakelde Geautomatiseerde Automatische
versnellingsbak versnellingsbak versnellingsbak
zonder/met airconditioning/ Z10XEP 1145/1165 – –
klimaatregeling Z12XEP 1160/1180 1160/1180 –
[kg]
Z14XEP 1163/1183 – 1188/1208
Z16LEL 1280/1295 – –
Z13DTI 1230/1240 – –
Z13DTR 1268/1278 – –
Z13DTJ 1235/1255 – –
Z13DTJ 1210/1219 – –
ECO
Z13DTH 1265/1285 1265/1285 –
Z17DTR 1320/1340 – –
198 Technische gegevens

Leeggewicht, 3-deurs auto, basismodel


Corsa Motor Handgeschakelde Geautomatiseerde Automatische
versnellingsbak versnellingsbak versnellingsbak
zonder/met airconditioning/ Z10XEP 1100/1120 – –
klimaatregeling Z12XEP 1130/1150 1130/1150 –
[kg]
Z14XEP 1140/1160 – 1165/1185
Z16LEL 1255/1270 – –
Z13DTI 1200/1210 – –
Z13DTR 1230/1240 – –
Z16LER 1278/1298 – –
OPC
Z13DTJ 1205/1225 – –
Z13DTJ 1163/1172 – –
ECO
Z13DTH 1235/1255 1235/1255 –
Z17DTR 1278/1298 – –
Technische gegevens 199

Leeggewicht, bestelwagen, basismodel


Corsa Motor Handgeschakelde Geautomatiseerde Automatische
versnellingsbak versnellingsbak versnellingsbak
zonder/met airconditioning/ Z10XEP 1125/1145 – –
klimaatregeling Z12XEP 1140/1160 1140/1160 –
[kg]
Z13DTI 1215/1225 – –
Z13DTR 1245/1255 – –
Z13DTJ 1215/1235 – –
Z13DTH 1245/1265 1245/1265 –

Meergewicht
Motor 5-deurs auto, alle motoren 3-deurs auto, alle motoren
Edition/Enjoy [kg] 7 15
Cosmo [kg] 12 21
Sport [kg] 14 14

Zware accessoires
Accessoires Zonnedak Trekhaak Draagsysteem achteraan 17-inch wielen bij bestelwagen
Gewicht [kg] 20 15 23,5 20
200 Technische gegevens

Afmetingen
5-deurs auto 3-deurs auto OPC Bestelwagen
Lengte [mm] 3999 3999 4040 3999
Breedte zonder buitenspiegels [mm] 1737 1713 1713 1713
Breedte met twee buitenspiegels [mm] 1944 1944 1924 1944
Hoogte (zonder antenne) [mm] 1488 1488 1488 1488
Lengte vloer bagageruimte [mm] 703 703 703 1257
Lengte bagageruimte met neergeklapte achterbank [mm] 1348 1348 1348 –
Breedte bagageruimte [mm] 944 944 944 944
Hoogte bagageruimte [mm] 538 538 538 538
Wielbasis [mm] 2511 2511 2511 2511
Diameter draaicirkel [m] 10,2 10,2 10,2 10,2

Inhouden
Motorolie
Z12XEP, Z16LEL, Z13DTJ, Z13DTI,
Motor Z10XEP Z14XEP Z16LER Z13DTH Z13DTR Z13DTJ ECO Z17DTR
inclusief filter [l] 3,0 3,5 4,5 3,2 3,2 3,2 5,4
tussen MIN en MAX [l] 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
Technische gegevens 201

Brandstoftank
Z12XEP, Z16LEL, Z13DTJ, Z13DTI,
Motor Z10XEP Z14XEP Z16LER Z13DTH Z13DTR Z13DTJ ECO Z17DTR
Benzine/diesel, nominale inhoud [l] 45 45 45 45 45 40 45

Bandenspanningen
Comfort bij max. ECO bij max. Bij maximale belading
3 inzittenden 3 inzittenden3)
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
Z10XEP 185/70 R14, 200/2,0 (29) 180/1,8 (26) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
185/65 R 15,
185/60 R 154),
195/60 R 15,
195/55 R16,
195/55 RF 165)

3) Voor een zo gering mogelijk brandstofverbruik. Niet bij het rijden met banden met noodloopeigenschappen.
4) Alleen toegestaan als winterbanden.
5) Alleen voor auto's met bepaalde achterasuitvoering. Wij raden u aan uw werkplaats te raadplegen.
202 Technische gegevens

Comfort bij max. ECO bij max. Bij maximale belading


3 inzittenden 3 inzittenden3)
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
Z12XEP, Z14ZEP 185/70 R14, 200/2,0 (29) 180/1,8 (26) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
185/65 R 15,
185/60 R 154),
195/60 R 15,
195/55 R16,
195/55 RF 16,
215/45 R 17
Z16LEL, Z16LER 195/55 R166), 240/2,4 (34) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
205/50 R 16,
215/45 R 17
225/35 ZR 187) 260/2,6 (38) 240/2,4 (34) – – 280/2,8 (41) 320/3,2 (46)

4) Alleen toegestaan als winterbanden.


6) Alleen als winterbanden toegestaan. Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan.
7) Niet bij auto's met een Z 16 LEL-motor.
Technische gegevens 203

Comfort bij max. ECO bij max. Bij maximale belading


3 inzittenden 3 inzittenden3)
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
Z13DTJ 185/70 R148), 200/2,0 (29) 180/1,8 (26) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
185/65 R 15,
195/60 R 15,
195/55 R16,
195/55 RF 16,
215/45 R 17
185/60 R154) 220/2,2 (32) 180/1,8 (26) – – 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
Z13DTJ ECO 175/70 R14 220/2,2 (32) 200/2,0 (29) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
Z13DTI, Z13DTR, 185/65 R 15, 220/2,2 (32) 200/2,0 (29) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
Z13DTH 195/60 R 15,
195/55 R 16
215/45 R 17
185/60 R 154), 240/2,4 (35) 200/2,0 (29) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)

8) Uitsluitend met 14 inch-rem


4) Alleen toegestaan als winterbanden.
204 Technische gegevens

Comfort bij max. ECO bij max. Bij maximale belading


3 inzittenden 3 inzittenden3)
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
Z17DTR 185/65 R 159), 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
195/60 R 15,
195/55 R16,
195/55 RF 16,
215/45 R 17
185/60 R154) 260/2,6 (38) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39) 320/3,2 (46)
alle Compact reservewiel 420/4,2 (61) 420/4,2 (61) – – 420/4,2 (61) 420/4,2 (61)

9) Sneeuwkettingen niet toegestaan


4) Alleen toegestaan als winterbanden.
Technische gegevens 205

Inbouwmaten van trekhaak


206 Klanteninformatie

Klanteninformatie Autogegevens ingevoerd. De fabrikant zal informatie


over een aanrijding niet lezen, noch
registreren en privacy met anderen delen tenzij
Event data recorders (EDR's) ■ met toestemming van de eigenaar
Autogegevens registreren en van de auto, of als de auto geleaset
privacy ....................................... 206 De auto is uitgerust met een aantal is, met toestemming van de leaser,
complexe systemen die verschillende
autogegevens bewaken en controle‐ ■ op officiële aanvraag van politie of
ren. Sommige gegevens worden tij‐ gelijkwaardige staatsinstantie,
dens de gewone werking opgeslagen ■ als onderdeel van de verdediging
om de reparatie van waargenomen van de fabrikant in geval van juridi‐
storingen te vereenvoudigen. Andere sche procedures,
gegevens worden alleen bij een aan‐ ■ door de wet vereist.
rijding of een bijna-aanrijding opge‐
slagen door systemen die gewoonlijk Bovendien mag de fabrikant de ver‐
met de naam 'event data records' zamelde of ontvangen gegevens ge‐
(EDR's) worden aangeduid. bruiken
Deze systemen slaan gegevens op ■ voor de onderzoeksbehoeften van
over de toestand van de auto en de de fabrikant,
manier waarop ermee werd gereden ■ om deze beschikbaar te stellen
(bijv. motortoerental, rembediening, voor onderzoeksbehoeften waar
gebruik van veiligheidsgordels). Om gepaste vertrouwelijkheid in acht
deze gegevens te kunnen aflezen, is wordt genomen en waar de be‐
speciale uitrusting en toegang tot de hoefte is aangetoond,
auto vereist. Het aflezen vindt plaats ■ om ten behoeve van onderzoek
tijdens het onderhoud van de auto in met andere organisaties samenvat‐
een werkplaats. Sommige gegevens tingsgegevens te delen die niet aan
worden elektronisch in de algemene een bepaalde auto zijn verbonden.
diagnostische systemen van GM
Klanteninformatie 207
208

Trefwoordenlijst A
Aanbevolen vloeistoffen en
Asbakken ..................................... 72
Automatische dimfunctie ............. 28
smeermiddelen ....................... 186 Automatische verlichting .............. 94
Aanduidingen op banden .......... 161 Automatische versnellingsbak ... 116
Aangeslagen lampenglazen ........ 98 Automatisch vergrendelen ........... 23
Aanhanger trekken .................... 131 Auto ontgrendelen ......................... 6
Aansteker .................................... 72 Auto stallen................................. 136
Aanvullend onderhoud .............. 186
Accessoires en modificaties van
B
auto ........................................ 136 Bagageruimte ........................ 24, 61
Accu ........................................... 141 Banden ...................................... 159
Achterlichten .............................. 148 Banden- en velgmaat
Achterruitverwarming ................... 30 veranderen ............................. 162
Achteruitrijlichten ......................... 98 Banden met noodloopeigen‐
Adaptief rijlicht (AFL) ........... 96, 145 schappen ............................... 160
Adaptive Forward Lighting ........... 81 Bandenreparatieset ................... 163
Afdekking opbergvak laadvloer . . . 63 Bandenspanning ....................... 161
Afmetingen ................................ 200 Bandenspanningen ................... 201
Airbag deactiveren ....................... 44 Batterijspanning ........................... 87
Airbag-deactivering ...................... 77 Bediening ................................... 102
Airbag en gordelspanners ........... 77 Bekerhouders .............................. 51
Airbagsysteem ............................. 40 Beladingsinformatie ..................... 66
Airconditioning ........................... 106 Binnenverlichting ................. 99, 153
Airconditioning regelmatig Bolle vorm .................................... 26
aanzetten ............................... 111 Boordcomputer in Graphic-Info-
Alarmknipperlichten ..................... 96 Display of Color-Info-Display .... 89
Algemene informatie .................. 131 Boordinformatie ........................... 86
Antiblokkeersysteem ................. 124 Brandstofmeter ............................ 74
Antiblokkeersysteem (ABS) ......... 79 Brandstofverbruik - CO2‑uitstoot 130
Brandstofverbruik - CO2-uitstoot 194
209

Brandstof voor benzinemotoren 129 Elektrische verstelling .................. 26 H


Brandstof voor dieselmotoren . . . 129 Elektronische rijprogramma's ... Halogeenkoplampen ................. 143
Buitentemperatuur ....................... 70 ........................................ 117, 122 Handbediende ruiten ................... 29
Elektronisch Handgeschakelde modus .......... 121
C klimaatregelsysteem .............. 107 Handgeschakelde
Car Pass ...................................... 18 Elektronisch versnellingsbak ...................... 119
Centrale vergrendeling ................ 20 stabiliteitsprogramma........ 79, 126 Handmatige dimfunctie ................ 28
Claxon ................................... 13, 68 Event data recorders (EDR's)..... 206 Handrem..................................... 125
Contactslotstanden .................... 113 Handschoenenkastje ................... 51
Controlelampen............................ 75 F Handzender ................................. 18
Controle over de auto ................ 112 Frontairbagsysteem ..................... 41 Hellingrem ................................. 126
Cruise control ...................... 82, 127 Hoedenplank ............................... 62
G
D Geautomatiseerde Hoofdsteunen .............................. 33
Dagrijlicht ..................................... 96 versnellingsbak....................... 120 Hoofdsteunverstelling .................... 7
Dagteller ...................................... 74 Gebruik van deze handleiding ....... 3 Hulpverwarming.......................... 109
Dakdrager .................................... 65 Geluidssignalen ........................... 86 I
De auto slepen .......................... 172 Gereedschap ............................. 158 Inbouwmaten van trekhaak ....... 205
Diefstalalarmsysteem .................. 25 Gevaar, Waarschuwing en Inbouwposities kinderveilig‐
Dieselbrandstoffilter aftappen ...... 87 Voorzichtig ................................. 4 heidssystemen ......................... 47
Dieselbrandstofsysteem Gevarendriehoek ......................... 64 Inhouden ................................... 200
ontluchten .............................. 141 Gloeilamp vervangen ................ 142 Inklappen ..................................... 27
Draagsysteem achteraan............. 52 Gordelverklikker ........................... 77 Inleiding ......................................... 3
Driepuntsgordel ........................... 39 Gordijnairbagsysteem .................. 43 Instapverlichting ......................... 100
Drukverliesdetectiesysteem.. 80, 162 Graphic-Info-Display, Color- Instrumentengroep ...................... 73
Info-Display .............................. 82 Isofix-kinderveiligheidssystemen. . 50
E Grootlicht ............................... 81, 95
Easytronic................................... 120 K
Een andere auto slepen ............ 173 Katalysator ................................. 115
Elektrisch bediende ruiten ........... 29 Kentekenverlichting ................... 152
210

Keuzehendel ..................... 116, 120 Motoroliepeil laag ........................ 81 Rem- en koppelingssysteem ....... 78
Kilometerteller .............................. 73 Motor starten ..................... 113, 120 Rem intrappen ............................. 81
Kindersloten ................................. 23 Multifunctionele controlelamp ...... 78 Remlichtschakelaar ..................... 87
Kinderveiligheidssystemen .......... 45 Remmen ............................ 124, 140
Klimaatregeling ............................ 14 N Remvloeistof .............................. 140
Klok .............................................. 71 Nieuwe auto inrijden .................. 112 Reservewiel ............................... 169
Koelvloeistof .............................. 139 O Richtingaanwijzer ........................ 77
Koelvloeistoftemperatuur ............. 79 Ontlaadbeveiliging van accu ..... 101 Richtingaanwijzers ....................... 97
Koplampen in het buitenland ....... 95 Opbergvak onder stoel ................ 52 Richtingaanwijzers vooraan ...... 148
Koplampverstelling ...................... 95 Opgeslagen instellingen............... 20 Roetfilter..................................... 114
Overzicht instrumentenpaneel ..... 11 Rijgedrag en aanhangertips ...... 131
L Rijverlichting .......................... 12, 81
Laadsysteem ............................... 77 P
Leeslampen ............................... 100 Parkeerhulp ............................... 128
S
Lichtschakelaar ............................ 94 Parkeerlichten .............................. 98 Service ............................... 111, 177
Lichtsignaal .................................. 95 Parkeren .............................. 17, 113 Service-display ............................ 74
Luchtinlaat ................................. 110 Persoonlijke instellingen .............. 92 Service-indicatie .......................... 78
Pollenfilter .................................. 110 Service-informatie ...................... 177
M Serviceschema’s........................ 179
Mistachterlicht .............................. 81 Prestaties ................................... 192
Profieldiepte ............................... 162 Sjorogen ...................................... 64
Mistachterlichten .......................... 97 Sleutels ........................................ 18
Mistlamp ...................................... 81 Q Sneeuwkettingen ....................... 163
Mistlampen ................................ 148 Quickheat................................... 109 Snelheidsmeter ............................ 73
Mistlampen voor .......................... 97 Spiegelverstelling .......................... 8
Mobiele telefoons en R SPORT-modus ............................ 79
CB-zendapparatuur................. 103 Radio-ontvangst ........................ 102 Sproeiervloeistof ........................ 140
Motorgegevens .......................... 191 Randapparatuur ........................ 103 Startbeveiliging ............................ 25
Motorkap .................................... 137 Regelbare instrumentenverlich‐ Starthulp gebruiken ................... 170
Motorolie .................................... 138 ting ........................................... 98 Stekkerdozen ............................... 72
Motoroliedruk ............................... 80 Remassistentie .......................... 125 Stoel neerklappen ....................... 36
211

Stoelpositie .................................. 34 V W
Stoelverstelling ........................ 6, 35 Vaste luchtroosters .................... 110 Werkzaamheden uitvoeren ....... 137
Storing ............................... 118, 123 Veiligheidsgordel ........................... 8 Wieldoppen ................................ 163
Stroomonderbreking .......... 118, 123 Veiligheidsgordels ....................... 37 Wiel verwisselen ........................ 167
Stuurbedieningsknoppen ............. 67 Velgen en banden ..................... 159 Winterbanden ............................ 160
Stuurbekrachtiging........................ 79 Ventilatie..................................... 105 Winterprogramma ........................ 79
Stuurwiel instellen .......................... 9 Verbanddoos ............................... 65 Wis-/wasinstallatie ....................... 13
Stuurwielverstelling ...................... 67 Vergrendelingssysteem ............... 24 Wis-/wasinstallatie achterruit ....... 70
Symbolen ....................................... 4 Verlichting .................................... 87 Wis-/wasinstallatie voorruit .......... 69
Verlichting bagageruimte.............. 99 Wisserblad vervangen ............... 141
T Verlichting middenconsole ........ 100
Tanken ....................................... 130 Versnellingsbak ........................... 15 Z
Te laag brandstofpeil ................... 81 Versnellingsbakdisplay ...... 116, 120 Zekeringen ................................. 154
Timer ........................................... 91 Verstelbare luchtroosters ........... 110 Zekeringenkast in
Toerenteller ................................. 74 Verwarmd .................................... 28 bagageruimte ......................... 157
Top-Tether- Verwarmd stuurwiel ..................... 68 Zekeringenkast in motorruimte . . 155
kinderveiligheidssystemen........ 50 Verwarming ................................. 37 Zekeringenkast
Transmissiedisplay ...................... 75 Verwarmings- en instrumentenpaneel ............... 156
Trekhaak .................................... 132 ventilatiesysteem .................... 105 Zonnedak ..................................... 31
Tripcomputer ............................... 88 Verwerking van sloopauto ......... 137 Zonnekleppen .............................. 30
Triple-Info-Display ....................... 82 Verzorging buitenkant ............... 174 Zijairbagsysteem ......................... 42
Typeplaatje ................................ 189 Verzorging interieur ................... 175 Zijknipperlichten ......................... 152
U Voertuiggewicht ......................... 197
Uitlaatgassen ............................. 114 Voertuigidentificatienummer ...... 189
Uitrol-brandstofafsluiter ............. 113 Voorgloeien en dieselpartikelfil‐
Uitstapverlichting ....................... 100 ter ............................................. 80
Ultrasoonparkeerhulp .................. 79 Voor u wegrijdt ............................. 16
Uw autogegevens .......................... 3
212

Potrebbero piacerti anche