2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten ......... 18
Stoelen, veiligheidssystemen ...... 33
Opbergen ..................................... 51
Instrumenten en
bedieningsorganen ...................... 67
Verlichting .................................... 94
Infotainment-systeem ................ 102
Klimaatregeling .......................... 105
Rijden en bediening ................... 112
Verzorging van de auto .............. 136
Service en onderhoud ................ 177
Technische gegevens ................ 189
Klanteninformatie ....................... 206
Trefwoordenlijst ......................... 208
2 Inleiding
Inleiding
Inleiding 3
Basisinformatie
Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ Pompbeweging van de hendel Ontgrendelingsknop indrukken,
len de rugleuning niet belasten. omhoog = stoel hoger hoogte instellen, vastklikken.
Stoelinstelling 3 35, zitpositie omlaag = stoel lager Hoofdsteunen 3 33.
3 34, rugleuning passagiersstoel
neerklappen 3 36. Stoelen 3 35, zitpositie 3 34.
8 Kort en bondig
Luchtverdeling op l.
Draaiknop voor temperatuur in hoog‐
ste stand zetten.
Achteruit: vanuit stilstand 3 seconden
Luchtdebiet op hoogste stand zetten. na het intrappen van het koppelings‐
Koeling n aan. pedaal wachten, vervolgens de knop
Toets V indrukken. op de schakelpook omhoogtrekken
en de versnelling inschakelen.
Verwarming en ventilatie 3 105.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
16 Kort en bondig
Wordt gebruikt voor: ■ Overbelasting van de centrale ver‐ Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
■ Centrale vergrendeling, grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐
■ Diefstalbeveiliging, standsbediening, waardoor de
■ Diefstalalarmsysteem, stroomvoorziening voor korte tijd
■ Elektrische ruitbediening. wordt onderbroken,
De afstandsbediening heeft een be‐ ■ Storing door radiogolven afkomstig
reik van maximaal 5 meter. Het bereik van externe zenders met een hoog
kan variëren door invloeden van bui‐ vermogen.
tenaf. Brandende alarmknipperlich‐ Ontgrendelen 3 20.
ten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
Batterij van de afstandsbediening
delen, vochtvrij houden, beschermen vervangen
tegen hoge temperaturen en onnodig Zodra de reikwijdte merkbaar af‐
gebruik vermijden. neemt de batterij meteen vervangen. Sleutelbaard uitklappen en afstands‐
bediening openen. Batterij vervangen
Batterijen horen niet in het huisvuil
Storing (batterijtype CR 2032), let hierbij op
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
Als de centrale vergrendeling niet met de juiste plaatsing. Afstandsbedie‐
melpunten gerecycled worden.
de afstandsbediening kan worden ning sluiten en synchroniseren.
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit Sleutel met vaste sleutelbaard
het gevolg zijn van het volgende:
Laat de batterij vervangen door een
■ Bereik overschreden, werkplaats.
■ Batterijspanning te laag,
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik
van de afstandsbediening buiten
het bereik, waardoor er opnieuw
gesynchroniseerd moet worden,
20 Sleutels, portieren en ruiten
Kindersloten
Inschakelen met de Bij het ontgrendelen van de auto wor‐ Als er na het inschakelen van het dief‐
afstandsbediening den beide systemen tegelijk uitge‐ stalalarmsysteem 10 seconden zijn
schakeld. verstreken:
Lichtdiode (led) Led = systeem
knippert ingeschakeld.
langzaam
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Alarm
Bij het afgaan geeft het alarm een
akoestisch (claxon) en een visueel
signaal (noodknipperlichten). Het
aantal en de duur ervan zijn door de
wet voorgeschreven.
Uiterlijk 10 seconden na vergrende‐
len, p opnieuw indrukken. Het alarmsignaal kan worden afge‐
broken door het indrukken van een
De eerste 10 seconden na het inscha‐ willekeurige toets op de afstandsbe‐
Diefstalalarmsysteem kelen van het diefstalalarmsysteem: diening of door het inschakelen van
Het diefstalalarmsysteem vormt één Led aan = test, vertraagde de ontsteking. Daarbij wordt ook het
geheel met de diefstalbeveiliging en ontsteking, diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.
wordt als zodanig bediend. Led = portier, achterklep, mo‐
Het bewaakt: knippert torkap open of sys‐ Startbeveiliging
snel teemfout.
■ Portieren, achterklep, motorkap, Het systeem controleert of de auto
■ Ontsteking. met de gebruikte sleutel gestart mag
worden. Wordt de transponder in de
sleutel goedgekeurd, dan kan de mo‐
tor worden gestart.
26 Sleutels, portieren en ruiten
Inklappen Handmatig
veiligheidssystemen Stand
Hoofdsteunen van voorstoelen
9 Waarschuwing
Hoofdsteunen .............................. 33
Voorstoelen .................................. 34 Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
Veiligheidsgordels ....................... 37
Airbagsysteem ............................. 40
Kinderveiligheidssystemen .......... 45
■ Met schouders zo ver mogelijk te‐ Stoelverstelling Aan handgreep trekken, stoel ver‐
gen de rugleuning zitten. De hoek schuiven, handgreep loslaten.
van de rugleuning dusdanig instel‐ 9 Gevaar
len dat u het stuurwiel met licht ge‐ Rugleuning voorstoelen
bogen armen kunt vastpakken. Bij Altijd op minstens 25 cm afstand
het verdraaien van het stuurwiel, van het stuurwiel zitten zodat de
contact blijven houden tussen airbag veilig in werking kan treden.
schouders en rugleuning. De rug‐
leuning niet te ver laten achterover‐
hellen. De aanbevolen maximale 9 Waarschuwing
hellingshoek bedraagt ca. 25°.
■ Stuurwiel instellen 3 67. Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
stellen, omdat ze ongecontroleerd
■ De zithoogte zo instellen, dat kunnen bewegen.
u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐ Zitpositie
zen. Tussen hoofd en dakframe
moet minstens een handbreed tus‐ Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐
senruimte zitten. De dijen moeten len de rugleuning niet belasten.
licht op de zitting rusten, zonder
druk uit te oefenen.
■ Hoofdsteun instellen 3 33.
■ Hoogte veiligheidsgordel instellen
3 39.
36 Stoelen, veiligheidssystemen
Verwarming
De veiligheidsgordels worden bij snel
optrekken of hard remmen geblok‐
keerd om de inzittenden op hun stoel
te houden.
38 Stoelen, veiligheidssystemen
Driepuntsgordel Hoogteverstelling
Vastmaken
9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
Om de gordel los te maken, de rode kunnen de airbagsystemen op ex‐
knop van het gordelslot indrukken. plosieve wijze in werking treden.
Veiligheidsgordels op de
buitenste zitplaatsen van de
achterbank
Veiligheidsgordels bij niet-gebruik of
bij het naar voren klappen van de rug‐
leuningen van de achterbank door de
gordelhouder leiden.
Stoelen, veiligheidssystemen 41
Let op Frontairbagsysteem
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Afdekkingen van airbags niet be‐
plakken of met andere materialen
bedekken.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Bovendien zit er een waarschuwings‐
Geen aanpassingen in het airbag‐ etiket aan de zijkant van het instru‐
Het frontale airbagsysteem bestaat mentenpaneel, dat bij een geopend
systeem aanbrengen, anders ver‐
uit een airbag in het stuurwiel en een passagiersportier voor zichtbaar is.
valt de typegoedkeuring van de
airbag in het instrumentenpaneel aan
auto.
de passagierszijde. Ze zijn te herken‐
Laat het demonteren van stuurwiel, nen aan het opschrift AIRBAG.
instrumentenpaneel, alle bekleding,
portierdichtingen, handgrepen en
stoelen over aan een werkplaats in
geval een airbag is afgegaan.
Controlelamp v voor airbagsystemen
3 77.
42 Stoelen, veiligheidssystemen
Zijairbagsysteem
Gordijnairbagsysteem
Let op
Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐
zen gebruiken die voor de auto zijn
goedgekeurd. De airbags niet afdek‐
ken.
44 Stoelen, veiligheidssystemen
9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
De haken aan de handgrepen van
het dakframe zijn alleen geschikt
om lichte kledingstukken, zonder
kleerhangers, aan op te hangen. Controlelampje v en leds in de toets
Geen voorwerpen in de kleding‐ branden niet:
stukken bewaren.
Stoelen, veiligheidssystemen 45
Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegelaten opties voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem
Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen Op middelste zitplaats
Gewichts- of leeftijdsgroep geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag achterin achterin
Groep 0: tot 10 kg X U1 U2 X
of ca. 10 maanden
Groep 0+: tot 13 kg X U 1, 2 U2 X
of ca. 2 jaar
Groep I: 9 tot 18 kg X U 1, 2 U2 X
of ca. 8 maanden tot 4 jaar
Groep II: 15 tot 25 kg X X U X
of ca. 3 tot 7 jaar
Groep III: 22 tot 36 kg X X U X
of ca. 6 tot 12 jaar
1 = Alleen wanneer airbagsystemen van passagiersstoel voor gedeactiveerd zijn. Wanneer u het kinderveiligheidssys‐
teem met een driepuntsgordel vastzet, moet u de stoelhoogteverstelling in de hoogste stand zetten en de gordel vóór
het bovenste verankeringspunt langs laten lopen.
2 = Stoel verkrijgbaar met ISOFIX en Top-Tether-bevestigingsbeugels (niet verkrijgbaar voor de passagiersstoel voor in
de Corsa OPC).
U = Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.
X = Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
48 Stoelen, veiligheidssystemen
IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX-veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-
universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype.
IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd
voor deze gewichtsklasse.
X = Geen ISOFIX kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.
Stoelen, veiligheidssystemen 49
Isofix- Top-Tether-
kinderveiligheidssystemen kinderveiligheidssystemen
Opbergvak onder stoel Draagsysteem achteraan Als accessoire voor het draagsys‐
teem achteraan wordt een multifunc‐
tionele box aangeboden. Het trans‐
porteren van andere voorwerpen is
niet toegestaan.
Op de fietsen mogen zich geen voor‐
werpen bevinden die tijdens het
transport kunnen loskomen.
Uitschuiven
Achterklep openen.
9 Waarschuwing
Opbergvak aan handgreepuitsparing Het draagsysteem achteraan (Flex- Omstanders uit het uitschuifge‐
optillen en uittrekken. Maximale be‐ Fix-systeem) biedt de mogelijkheid bied van het Flex-Fix draagsys‐
lasting: 1,5 kg. Om te sluiten, de op‐ fietsen op een in de bodemplaat ge‐ teem halen, gevaar voor letsel.
berglade naar achteren duwen en integreerde, uitschuifbare houder te
vergrendelen. bevestigen.
De maximale belasting bedraagt
40 kg.
Het niet-gebruikte draagsysteem kan
terug in de bodemplaat worden ge‐
schoven.
Opbergen 53
9 Waarschuwing
Het is alleen toegestaan voorwer‐
pen op het Flex-Fix draagsysteem
te vervoeren, als het systeem op
Ontgrendelingshendel omhoogtrek‐ de juiste manier uitgeschoven is.
ken. Het systeem komt los en ver‐ Als het Flex-Fix draagsysteem niet
plaatst zich snel uit de bumper. goed uitgeschoven kan worden, Eerst het achterste (1), vervolgens
breng dan geen voorwerpen op het voorste (2) achterlicht uit de uit‐
het systeem aan en schuif het sparingen nemen.
weer in. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
54 Opbergen
9 Waarschuwing
Gevaar voor beknelling.
60 Opbergen
Om aan te brengen: de laadvloer naar Bij modellen met een bandenrepara‐ Gevarendriehoek
voren duwen in de betreffende gelei‐ tieset kan de uitsparing voor het re‐
der en laten zakken. servewiel als extra opbergvak worden
gebruikt.
Sjorogen
Gevarendriehoek in de achterwand
van de bagageruimte opbergen: ge‐
Bij plaatsing in de hoogste positie kan varendriehoek eerst links in de uit‐
de ruimte tussen de laadvloer en de sparing aanbrengen en vervolgens
afdekking van de reservewielkuip als rechts in de geleider steken.
opbergvak worden gebruikt. De sjorogen dienen om voorwerpen Om de gevarendriehoek te verwijde‐
Wanneer de rugleuningen van de vast te zetten, bijv. met spanbanden ren: aan rechterkant optillen en naar
achterbank naar voren geklapt zijn, of een bagagenet. rechts eruit trekken.
ontstaat in deze positie een bijna vol‐
ledig vlakke laadvloer.
De dubbele laadvloer mag met maxi‐
maal 100 kg worden belast.
Opbergen 65
Beladingsinformatie ■ Bij het vervoeren van voorwerpen Het EU-leeggewicht omvat ook het
in de bagageruimte mogen de rug‐ gewicht van de bestuurder (68 kg),
leuningen van de achterbank niet de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
schuin naar voren geklapt zijn. fen (tank voor 90 % gevuld).
■ Bagage niet boven de rugleuningen Extra uitrusting en accessoires ver‐
laten uitsteken. hogen het leeggewicht.
■ Niets op de hoedenplank of op het ■ Rijden met daklading verhoogt de
instrumentenpaneel leggen en de zijwindgevoeligheid van de auto en
sensor boven op het instrumenten‐ verslechtert het rijgedrag door het
paneel niet afdekken. hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
■ De bagage mag de bediening van matig verdelen en goed met span‐
pedalen, handrem, schakelhendel banden vastzetten. Bandenspan‐
en de bewegingsvrijheid van de be‐ ning en rijsnelheid aan de bela‐
stuurder niet belemmeren. Geen dingstoestand aanpassen. Span‐
losse voorwerpen in het interieur banden regelmatig controleren en
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ bijspannen.
ruimte tegen de rugleuningen leg‐ leggen.
gen. Controleren of de rugleunin‐ ■ Niet met een geopende achterklep De toegestane daklast is 75 kg. De
gen naar behoren zijn vergrendeld. rijden. dakbelasting is de som van het ge‐
Bij stapelbare voorwerpen de wicht van het dakdragersysteem en
■ Het nuttig draagvermogen is het de lading.
zwaarste voorwerpen onderaan verschil tussen het maximaal toe‐
leggen. laatbare totaalgewicht van de auto
■ Voorwerpen met spanbanden aan (zie typeplaatje 3 189) en het EU-
de sjorogen vastzetten. leeggewicht van de auto.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ Vul de gegevens voor uw auto in de
ruimte vastzetten om glijden tegen gewichtstabel op pagina 3 3 in om
te gaan. het EU-leeggewicht te berekenen.
Instrumenten en bedieningsorganen 67
Bedieningsorganen ...................... 67
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen ....................... 73
Informatiedisplays ........................ 82
Boordinformatie ........................... 86
Tripcomputer ................................ 88
Persoonlijke instellingen .............. 92
Het infotainment-systeem en het
Info-Display kunnen met behulp van
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel de knoppen op het stuurwiel worden
instellen, hendel omhoogbewegen en bediend.
vergrendelen. Meer informatie vindt u in de handlei‐
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande ding bij het infotainment-systeem.
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐
len.
68 Instrumenten en bedieningsorganen
Buitentemperatuur
Stekkerdozen bedragen dan 120 watt. Geen acces‐ Aansteker induwen. Zodra de spiraal
soires aansluiten die stroom leveren, gloeit, wordt de aansteker automa‐
zoals laadtoestellen of accu's. tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐
Aangesloten elektrische accessoires trekken.
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de Asbakken
DIN-norm VDE 40 839.
Bij gebruik van de bandenreparatie‐ Voorzichtig
set mag op de hulpstekkerdoos geen
andere verbruiker aangesloten zijn. Alleen voor as en niet voor brand‐
baar afval.
Aansteker
Verplaatsbare asbak
Er zit een stekkerdoos in de midden‐
console.
Voorzichtig
Aansluitbus niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.
Dagteller Voorzichtig
Tank nooit leegrijden.
Op de bovenste regel ziet u de afge‐ Door brandstofresten in de tank kan
legde weg sinds de laatste reset. Als de naald in het rode gebied de hoeveelheid brandstof die kan
komt, betekent dit dat het maxi‐ worden bijgetankt kleiner zijn dan de
Op nul zetten door, bij ingeschakelde
maal toegestane toerental wordt gespecificeerde tankinhoud.
ontsteking, de resetknop enkele se‐
conden in te drukken. overschreden. Gevaar voor de
motor. Service-display
Toerenteller
Brandstofmeter
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Bij het inschakelen van
de ontsteking lichten de meeste con‐
De modus of ingeschakelde versnel‐ trolelampen korte tijd op bij wijze van
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ functietest.
display.
Betekenis kleuren controlelampen:
P = Parkeerstand bij automati‐
sche versnellingsbak Rood = gevaar, belangrijke
R = Achteruitversnelling bereik herinnering
N = Neutrale stand Geel = waarschuwing, aanwij‐
A = Automatische modus bij zing, storing
geautomatiseerde ver‐ Groen = inschakelbevestiging
snellingsbak Blauw = inschakelbevestiging
D = Rijstand bereik
76 Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in de instrumentengroep
Instrumenten en bedieningsorganen 77
Knippert tijdens of na het starten Brandt bij een draaiende motor Brandt
van de motor Storing in de motor- of versnellings‐ Brandt als de handrem wordt gelost
Batterijspanning te laag. Elektrisch bakelektronica. Elektronica schakelt en als het rem- en koppelingsvloei‐
systeem door een werkplaats laten over op een noodloopprogramma. stofpeil te laag is 3 140.
testen. Het brandstofverbruik neemt mogelijk
toe en het rijgedrag van de auto kan 9 Waarschuwing
verslechteren.
Multifunctionele controlelamp
Kan de storing niet worden verholpen Stoppen. De auto meteen stilzet‐
Z brandt of knippert geel. ten. De hulp van een werkplaats
door opnieuw te starten, dan de hulp
Brandt na het inschakelen van de ont‐ van een werkplaats inroepen. inroepen.
steking en dooft kort na het starten
van de motor. Brandt in combinatie met InSP4 Brandt nadat de ontsteking is inge‐
op servicedisplay schakeld en de handrem is aange‐
Brandt bij een draaiende motor Water in het dieselbrandstoffilter door trokken 3 125.
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ een werkplaats laten aftappen.
teem. De toegestane emissiewaar‐ Knippert
den worden mogelijk overschreden. Knippert bij ingeschakelde Bij auto's met een geautomatiseerde
Onmiddellijk de hulp van een werk‐ ontsteking versnellingsbak knippert R gedu‐
plaats inroepen. Storing in de elektronische startbe‐ rende enkele seconden na het uit‐
veiliging. De motor kan niet worden schakelen van de ontsteking wanneer
Knippert bij een draaiende motor de handrem niet is aangetrokken.
gestart 3 25.
Storing die schade aan de katalysator
kan veroorzaken. Gas terugnemen Bij auto's met een geautomatiseerde
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ Rem- en koppelingssysteem versnellingsbak knippert R wanneer
middellijk de hulp van een werkplaats bij het openen van het bestuurders‐
R brandt of knippert rood. portier geen versnelling is ingescha‐
inroepen.
keld en de handrem niet is aangetrok‐
ken.
Service-indicatie
A brandt of knippert geel.
Instrumenten en bedieningsorganen 79
Voor ieder functiegebied bestaat er Main-toets van het infotainment-sys‐ Selecteer de menuoptie Tijd, Datum
een hoofdpagina (Main) die boven‐ teem indrukken. in het menu Instellingen.
aan op het display kan worden gese‐ Settings-toets op het infotainment- Gewenste menuopties selecteren en
lecteerd (niet bij het infotainment-sys‐ systeem indrukken. Bij het infotain‐ de instellingen uitvoeren.
teem CD 30 of een systeem met een ment-systeem CD 30 mag geen
poort voor mobiele telefoon): Automatische tijdsynchronisatie
menu geselecteerd zijn.
■ Audio, Het RDS-signaal van de meeste FM-
zenders stelt automatisch de tijd in.
■ Navigatie,
Sommige zenders zenden geen cor‐
■ Telefoon, rect tijdsignaal uit. Het is dan zinvol de
■ Boordcomputer. automatische tijdsynchronisatie uit te
schakelen.
Instrumenten en bedieningsorganen 85
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Selecteer de menuoptie Contrast in
■ Wanneer de veiligheidsgordel niet
het menu Instellingen.
wordt gedragen.
De gewenste instelling bevestigen.
■ Wanneer bij het wegrijden een van
Displaymodus instellen de portieren of de achterklep niet
De lichtsterkte van het display hangt goed gesloten is.
af van de autoverlichting. Bovendien ■ Bij aangetrokken handrem vanaf
kunnen als volgt aanvullende instel‐ een bepaalde snelheid.
lingen worden verricht: ■ Bij het overschrijden van een af fa‐
Selecteer de menuoptie Dag / Nacht briek geprogrammeerde snelheid.
in het menu Instellingen.
Automatisch aanpassing van de kleu‐
ren afhankelijk van de autoverlichting.
Instrumenten en bedieningsorganen 87
■ Bij auto's met een geautomati‐ Batterijspanning verlichting van de aanhanger be‐
seerde versnellingsbak als het be‐ waakt. Aanhangers met een led-ver‐
Lage batterijspanning in de afstands‐
stuurdersportier bij draaiende lichting moeten een voorziening heb‐
bediening. Bij auto's zonder Check-
motor wordt geopend, terwijl er een ben die de bewaking van de verlich‐
Control verschijnt de melding InSP3
versnelling is ingeschakeld zonder ting net als bij traditionele gloeilam‐
op het display op het instrumenten‐
dat het rempedaal wordt bediend. pen te mogelijk maakt.
paneel. Batterij vervangen 3 18.
■ Het waarschuwingssignaal klinkt
driemaal als het draagsysteem
achter wordt uitgeschoven en de Remlichtschakelaar
achteruitversnelling is ingescha‐ Remlicht brandt niet bij het remmen.
keld. Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Bij het parkeren van de auto en
het openen van het
Dieselbrandstoffilter aftappen
bestuurdersportier
■ Als de contactsleutel nog in het Als er water in het dieselbrandstoffil‐
contactslot steekt. ter zit, verschijnt de melding InSP4 op
het instrumentenpaneel. Bij sommige
■ Bij ingeschakelde buitenverlichting. modellen licht InSP4 op in combinatie
■ Bij een geautomatiseerde versnel‐ met A op het instrument. De hulp Op het Info-Display wordt aangege‐
lingsbak wanneer bij een uitge‐ van een werkplaats inroepen. ven dat de verlichting defect is of de
schakelde motor de handrem niet is melding InSP2 verschijnt op het dis‐
aangetrokken en geen versnelling Verlichting play van het instrumentenpaneel.
is ingeschakeld.
De belangrijkste lampen van de bui‐
tenverlichting worden bewaakt, inclu‐
sief kabels en zekeringen. Bij het rij‐
den met een aanhanger wordt ook de
88 Instrumenten en bedieningsorganen
Tripcomputer Actieradius
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als het brandstofpeil in de tank laag
is, verschijnt er een melding op het
display. De waarschuwingsmelding
U selecteert de functies met behulp bevestigen door 7 op de wisserhen‐
van de toetsen op de wisserhendel. del in te drukken.
De boordcomputer geeft informatie Aan het stelwiel draaien om te selec‐
teren: Momentaan verbruik
over rijgegevens die voortdurend ge‐ Weergave van het actuele verbruik.
registreerd en elektronisch verwerkt ■ Actieradius Bij lage snelheden wordt het verbruik
worden. ■ Momentaan verbruik per uur aangegeven.
■ Afgelegde afstand
Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid Weergave van de afgelegde weg.
■ Absoluut verbruik
Gemiddelde snelheid
■ Gemiddeld verbruik
Weergave van de gemiddelde snel‐
■ Timer heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Instrumenten en bedieningsorganen 89
Absoluut verbruik
Weergave van de verbruikte hoeveel‐
heid brandstof. De meting kan op elk
moment opnieuw worden gestart.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Boordcomputer opnieuw starten
De meting of berekening van de vol‐
gende boordcomputerinformatie kan
Als het brandstofpeil laag is, ver‐ Afgelegde weg opnieuw worden gestart:
schijnt de melding Actieradius op het Weergave van de afgelegde weg. De ■ afgelegde weg,
display. meting kan op elk moment opnieuw
■ gemiddelde snelheid,
Als de brandstoftank bijna leeg is, worden gestart.
verschijnt de melding Tanken svp. op ■ absoluut verbruik,
het display. Gemiddelde snelheid ■ gemiddeld verbruik.
Weergave van de gemiddelde snel‐
Momentaan verbruik heid. De meting kan op elk moment Selecteer BC 1 of BC 2 in het menu
opnieuw worden gestart. Boordcomputer.
Weergave van het huidige verbruik.
Bij lage snelheden wordt het verbruik Ritonderbrekingen met uitgescha‐
per uur aangegeven. kelde ontsteking worden niet meege‐
rekend.
Instrumenten en bedieningsorganen 91
Timer
Er zijn twee boordcomputers die on‐ Voor het resetten van alle informatie
afhankelijk van elkaar kunnen worden van een boordcomputer, de menuop‐
gereset. Hierdoor bestaat de moge‐ tie Alle waarde selecteren. Selecteer de menuoptie Stopwatch in
lijkheid om gegevens van verschil‐ het menu Boordcomputer.
lende periodes te analyseren. Om te starten, de menuoptie Start se‐
Gewenste boordcomputerinformatie lecteren. Om te stoppen, de menuop‐
selecteren en bevestigen. tie Stop selecteren.
Voor het resetten de menuoptie
Reset selecteren.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave van de timer worden gese‐
lecteerd:
92 Instrumenten en bedieningsorganen
De alarmknipperlichten worden auto‐ Als de hendel voorbij het weerstands‐ Mistlampen voor
matisch ingeschakeld wanneer de punt wordt geduwd, blijft de richting‐
airbags in werking treden. aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
draaien van het stuurwiel wordt de
Richtingaanwijzers richtingaanwijzer automatisch uitge‐
schakeld.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten. Afhankelijk van de ge‐
bruikte sleutel kan deze functie wor‐
den in- of uitgeschakeld 3 92.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden. De mistlampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer zowel de ont‐
Richtingaanwijzer handmatig uit‐
steking als de koplampen zijn inge‐
schakelen door aantippen van de
schakeld.
hendel.
Hendel = richtingaanwijzer Bediening met toets >.
omhoog rechts Akoestisch knippersignaal
Hendel = richtingaanwijzer links Het volume van het akoestisch knip‐
omlaag
Mistachterlichten
persignaal kan worden ingesteld. Af‐
hankelijk van de gebruikte sleutel kan Het mistachterlicht kan alleen worden
De hendel keert altijd terug naar de ingeschakeld wanneer zowel de ont‐
deze functie worden geprogram‐
uitgangspositie. steking als de koplampen of de par‐
meerd 3 92.
keerlichten (in combinatie met de
mistlampen voor) zijn ingeschakeld.
Bediening met toets r.
98 Verlichting
Het mistachterlicht van de auto wordt Bevestiging door een geluidssignaal Binnenverlichting
bij het aankoppelen van een aanhan‐ en de bijbehorende controlelamp van
ger uitgeschakeld. de richtingaanwijzer. Regelbare instrumentenver‐
Om uit te schakelen, contact inscha‐ lichting
Parkeerlichten kelen of richtingaanwijzerhendel in de
tegenovergestelde richting bewegen.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Aangeslagen lampenglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt De lichtsterkte kan bij ingeschakelde
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐ korte tijd beslaan. De condens ver‐ buitenverlichting worden ingesteld:
lichten aan één kant worden inge‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te Lichter = Toets < indrukken
schakeld: versnellen de verlichting inschakelen. Donkerder = Toets ] indrukken
1. Lichtschakelaar op 7 of A,
De toets ingedrukt houden tot de ver‐
2. Contact uit,
eiste lichtsterkte is bereikt.
3. Richtingaanwijzerhendel volledig
omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Verlichting 99
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar
u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld als de sleutel in het con‐
tactslot wordt gestoken of als aan de
102 Infotainment-systeem
9 Waarschuwing
Gebruik van zendapparatuur en
mobiele telefoons die niet aan de
bovenstaande normen voor mo‐
biele telefoons voldoen en radio's
is alleen toegestaan met een bui‐
tenantenne op de auto.
Klimaatregeling 105
■ Koeling n aan.
■ Draaiknop voor temperatuur in Bedieningsorganen voor:
hoogste stand zetten. ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ■ Luchtverdeling en menu selecteren
ten.
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
ten. AUTO = Automatische modus
4 = Luchtrecirculatie
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐ V = Ontwasemen en ont‐ De instellingen verschijnen op het
len. dooien Info-Display. Wijzigingen van de in‐
■ Zijdelingse luchtroosters openen stellingen worden op het
naar wens en op de zijruiten rich‐ Verwarmbare achterruit Ü 3 30. Info-Display gedurende korte tijd als
ten. invoeging getoond.
108 Klimaatregeling
Luchtroosters Onderhoud
Verstelbare luchtroosters Luchtinlaat
Bij ingeschakelde koeling moet er mi‐
nimaal één ventilatieopening geo‐
pend zijn om te voorkomen dat de
verdamper door gebrek aan luchtcir‐
culatie bevriest.
Om de ventilatieopeningen te sluiten,
het stelwiel tot aan de aanslag naar
links of rechts draaien.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks, te beginnen drie
jaar na aflevering van de nieuwe auto,
op het volgende te laten controleren:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen,
■ afvoer van condensor en verdam‐
per reinigen,
■ prestatietest.
112 Rijden en bediening
Parkeren
■ De auto niet op een licht ontvlam‐
bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
0 = Ontsteking uit Koppeling en rem intrappen, automa‐ ratuur van het uitlaatgassysteem
1 = Stuurslot opgeheven, ontste‐ tische versnellingsbak in stand P mogelijk vlam vatten.
king uit of N; ■ Handrem altijd zonder indrukken
2 = Ontsteking aan, bij dieselmotor: Geef geen gas; van de ontgrendelingsknop aan‐
voorgloeien trekken. Op aflopende of oplo‐
3 = Starten Dieselmotor: draai de sleutel in stand pende hellingen zo stevig mogelijk.
2 voor het voorgloeien en wacht tot Tegelijkertijd de rem intrappen om
controlelamp ! dooft; de bedieningskracht te verminde‐
Sleutel kort naar stand 3 draaien en ren.
loslaten. ■ Motor en ontsteking uitschakelen.
Om de motor opnieuw te starten of Stuurwiel verdraaien totdat het
deze af te zetten, sleutel in het con‐ stuurslot vergrendelt.
tactslot eerst terugdraaien naar ■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
stand 0. lopende helling staat, dan voor het
114 Rijden en bediening
2000 1/min laten dalen. Indien nodig De reiniging verloopt het snelst bij
terugschakelen. De reiniging van het hoge motortoeren en een zware be‐ Voorzichtig
roetfilter wordt dan gestart. lasting.
Het gebruik van andere brandstof‐
kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 129, 3 191 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Het wordt afgeraden om tijdens de Controlelamp ! dooft zodra de zelf‐
reiniging de rit te beëindigen of de reiniging is afgerond. Bij overslag, een onregelmatige mo‐
motor af te zetten. torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
Katalysator ringen, de oorzaak van de storing
Voorzichtig De katalysator vermindert de hoe‐ meteen door een werkplaats laten
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐ verhelpen. In noodgevallen kan er
Wordt het reinigingsproces meer laatgassen. korte tijd met matige snelheid en laag
dan eens onderbroken, dan is de
motortoerental verder worden gere‐
kans groot dat er zware motor‐
den.
schade ontstaat.
116 Rijden en bediening
Uitschakelen Wanneer het gaspedaal tot voorbij Als de stroomonderbreking niet het
Het winterprogramma wordt uitge‐ het weerstandspunt wordt bediend, gevolg is van een ontladen accu, keu‐
schakeld door: wordt afhankelijk van het zehendel ontgrendelen:
■ het opnieuw indrukken van motortoerental een lagere versnelling 1. Trek de handrem aan.
toets T, ingeschakeld.
■ het handmatig selecteren van
2 of 1, Storing
■ het uitschakelen van de ontsteking, Bij een storing brandt A. De versnel‐
lingsbak schakelt niet langer automa‐
■ of als de temperatuur van de ver‐ tisch. Verder rijden is mogelijk door
snellingsbakolie te hoog is. handmatig te schakelen.
Kickdown De 2e versnelling is niet beschikbaar.
Handmatig schakelen:
1 = 1e versnelling
2 = 3e versnelling
3, D = 4e versnelling
2. Maak de bekleding van de keuze‐
Oorzaak van de storing onmiddellijk hendel aan de voorkant van de
door een werkplaats laten verhelpen. middenconsole los, klap deze om‐
hoog en draai deze naar links.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 170.
Rijden en bediening 119
Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand tij‐
dens het rijden op de schakelpook
te laten rusten.
Uitschakelen Wanneer het gaspedaal tot voorbij Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
Het winterprogramma wordt uitge‐ het weerstandspunt wordt bediend, bruiken 3 170.
schakeld door: wordt afhankelijk van het motortoe‐ Is een lege accu hiervan niet de oor‐
■ het opnieuw indrukken van rental een lagere versnelling inge‐ zaak, dan de hulp van een werkplaats
toets T, schakeld. inroepen.
■ het uitschakelen van de ontsteking,
Storing
■ het overschakelen op de handge‐
schakelde modus (bij terugkeer Om schade aan de geautomatiseerde
naar de automatische modus is het versnellingsbak te voorkomen, grijpt
winterprogramma opnieuw actief), de koppeling bij zeer hoge koppe‐
lingstemperaturen automatisch in.
■ bij een te hoge koppelingstempera‐
tuur. Bij een storing brandt A. Verder rij‐
den is mogelijk. Er kan niet in de
Kickdown handgeschakelde modus worden ge‐
schakeld.
Wanneer F op het versnellingsbak‐
display verschijnt, kan niet meer met
de auto worden gereden. Moet de auto uit de verkeersstroom
Oorzaak van de storing onmiddellijk worden gehaald, dan de koppeling
door een werkplaats laten verhelpen. als volgt lossen:
1. Handrem aantrekken, ontsteking
Stroomonderbreking uitschakelen.
Bij een stroomonderbreking en een 2. Motorkap openen 3 137.
ingeschakelde versnelling kan de
koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
124 Rijden en bediening
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Rijden en bediening 125
Zodra een wiel dreigt te blokkeren, Storing Handrem altijd zonder indrukken van
regelt het ABS de remdruk af op het de ontgrendelingsknop stevig aan‐
desbetreffende wiel. De auto blijft ook 9 Waarschuwing trekken, op op- of aflopende hellingen
bij een noodstop bestuurbaar. altijd zo stevig mogelijk.
De ABS-regeling is merkbaar door Bij een defect aan het ABS kunnen Om de handrem los te zetten, de
het tikken van het rempedaal en door de wielen bij krachtig remmen de handremhendel iets optillen, de ont‐
regelgeluiden. neiging hebben te blokkeren. De grendelingsknop indrukken en de
Voor optimale remwerking het rem‐ voordelen van het ABS vallen dan hendel helemaal omlaagzetten.
pedaal tijdens het hele remproces weg. De auto is bij een noodstop Om minder kracht te hoeven uitoefe‐
volledig intrappen, ongeacht het tik‐ mogelijk niet meer bestuurbaar en nen bij het aantrekken van de hand‐
ken van het pedaal. De druk op het kan uitbreken. rem, tegelijkertijd het rempedaal in‐
rempedaal niet verminderen. trappen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
Controlelamp u 3 79. door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp R 3 78.
Adaptief remlicht
Bij het met volle kracht remmen knip‐ Handrem Remassistentie
peren alle drie de remlichten zolang Bij het snel en krachtig intrappen van
de ABS-regeling actief is. het rempedaal wordt automatisch met
de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐
remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
126 Rijden en bediening
Tanken 9 Gevaar
Tankdop met de contactsleutel ont‐
grendelen, losdraaien en verwijde‐
ren. Bij het tanken de tankdop in de
Brandstof is brandbaar en explo‐ steun op de tankklep hangen.
sief. Niet roken. Vermijd open vuur
of vonkvorming.
Voorzichtig
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een Gemorste brandstof onmiddellijk
werkplaats laten verhelpen. afwassen.
Een onderdeel van de richtlijn is bo‐ Trekken Voor aanhangers met een geringe rij‐
vendien de vermelding van de CO2- stabiliteit en aanhangers met een
emissie. Algemene informatie maximaal totaalgewicht van meer
De gespecificeerde waarden kunnen dan 1000 kg mag de snelheid van
Alleen trekhaken gebruiken die voor 80 km/u niet worden overschreden en
afwijken van het werkelijke brandstof‐ uw auto zijn goedgekeurd. Het ach‐
verbruik van een bepaalde auto. Het wordt het gebruik van een trillings‐
teraf monteren van een trekhaak door demper aanbevolen.
brandstofverbruik hangt bovendien af een werkplaats laten uitvoeren. Zo
van de persoonlijke rijstijl, de staat nodig wijzigingen in de auto aanbren‐ Als de aanhanger begint te slingeren,
van het wegdek en de verkeersom‐ gen, zoals in het koelsysteem, de hit‐ langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
standigheden. teschilden of andere uitrusting. ren en zo nodig krachtig remmen.
Alle waarden hebben betrekking op Bij het monteren van een trekhaak Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐
het Europese basismodel met stan‐ wordt mogelijk de opening voor het schakelen als bergopwaarts en onge‐
daarduitrusting. sleepoog afgedekt. Als dat het geval veer dezelfde snelheid aanhouden.
De berekening van het brandstofver‐ is de kogelstang gebruiken om te sle‐ Bandenspanning instellen op de
bruik houdt rekening met het leegge‐ pen. De kogelstang altijd in de auto waarde voor maximale belading
wicht van de auto zoals vastgesteld bewaren. 3 201.
volgens de richtlijnen. Extra uitrusting Inbouwmaten van trekhaken die in de
houdt mogelijk een geringe verhoging fabriek gemonteerd zijn 3 205. Aanhanger trekken
van het brandstofverbruik en de
CO2-emissie in en kan een lagere Trekgewicht
Rijgedrag en aanhangertips Het maximaal toelaatbare trekge‐
maximumsnelheid tot gevolg hebben.
Alvorens een aanhangwagen aan te wicht hangt af van de auto en de mo‐
Brandstofverbruik, CO2-emissie koppelen, de kogel van de trekhaak tor en mag niet worden overschre‐
3 194. smeren. Bij gebruik van een trillings‐ den. Het werkelijke trekgewicht is het
demper die slingerbewegingen verschilt tussen het werkelijke totaal‐
dempt en op de koppelingskogel in‐ gewicht van de aanhanger en het
werkt, mag de kogel niet worden ge‐ werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
smeerd. pelde toestand.
132 Rijden en bediening
9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Rijden en bediening 135
Motorolie
In auto’s met motoroliepeilcontrole
wordt het motoroliepeil automatisch
gecontroleerd. Boordinformatie 3 81. Afhankelijk van de motor worden er
Het motoroliepeil echter op gezette verschillende oliepeilstokken ge‐
tijden handmatig controleren om bruikt.
schade aan de motor te voorkomen.
Verzorging van de auto 139
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C. Bij een koud koelsysteem moet de
koelvloeistof boven het merkteken
Voorzichtig KALT/COLD staan. Bijvullen als het
peil te laag is.
Alleen goedgekeurde antivries ge‐
bruiken.
140 Verzorging van de auto
Halogeenkoplampen
2. Fitting opzij duwen en uit reflector
nemen.
2. Fitting naar boven duwen en uit Grootlicht 2. Stekker van gloeilamp losnemen.
reflector nemen.
1. Afdekking 2 linksom draaien en 3. Veerklem van houder losmaken 1. Afdekking 2 linksom draaien en
verwijderen. door opzij te draaien. verwijderen.
4. Gloeilamp uit reflectorhuis ne‐
men.
5. Bij het aanbrengen van de nieuwe
gloeilamp de lippen in de uitspa‐
ringen van de reflector steken.
6. Veerklem aanbrengen, stekker op
gloeilamp aanbrengen.
7. Koplampafdekking aanbrengen.
148 Verzorging van de auto
2. Fitting parkeerlichtlamp uit reflec‐ Richtingaanwijzers vooraan 2. Gloeilamp iets in lamphouder du‐
tor nemen. wen, linksom draaien, verwijderen
en nieuwe gloeilamp plaatsen.
3. Lamphouder in reflectorhuis
plaatsen en rechtsom vergrende‐
len.
Achterlichten
5-deurs personenauto
Mistlampen
Gloeilampen door een werkplaats la‐
ten vervangen.
1. Zij-afdekking openen.
Verzorging van de auto 149
2. Stekker verwijderen door het lipje 4. Lamphuis naar achteren toe los‐
van de lamphouder in te drukken. nemen.
3. Lamphuis aan de buitenkant vast‐
houden; twee bevestigingsmoe‐
ren losdraaien. 6. Gloeilamp iets in lamphouder du‐
wen, linksom draaien, verwijderen
en nieuwe gloeilamp plaatsen.
Achterlicht (1)
Achteruitrijlicht (2)
Richtingaanwijzer (3)
Achterlicht/remlicht (4)
Mistachterlicht, mogelijk slechts
aan één kant (5)
150 Verzorging van de auto
4. Achterlicht-unit verwijderen.
152 Verzorging van de auto
Zekeringenkast in motorruimte
Nr. Stroomkring
11 Lichtschakelaar, remlicht
12 ABS, remlicht
13 Verwarmd stuurwiel
14 Parkeerhulp, regensensor,
binnenspiegel
Zekeringenkast in
bagageruimte
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐ Nr. Stroomkring
keringenkast achter een deksel in het
handschoenenkastje. Open het 1 -
handschoenenkastje en verwijder het 2 Instrumenten, info-display
deksel. Om te sluiten, eerst het dek‐ 3 Radio
sel terugplaatsen en vervolgens in
positie vastklikken. 4 Contactslot
5 Voorruitsproeiers
6 Centrale vergrendeling,
achterklep
7 Centrale vergrendeling
8 – De zekeringenkast zit links in de ba‐
gageruimte achter een deksel. Ver‐
9 Interieurverlichting wijder het deksel.
10 Elektrische stuurbekrachtiging
158 Verzorging van de auto
Banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de snel‐
heidsmeter geherprogrammeerd
Na correctie van de bandenspanning worden en moeten er eventueel an‐
of het verwisselen van een wiel, het dere aanpassingen aan de auto wor‐
systeem eerst initialiseren: ontsteking den verricht.
Verzorging van de auto 163
9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed. De bandenreparatieset zit in het op‐
bergvak in de bagageruimte.
Bij bandenpech: Om het vak te openen, de afdekking 2. Luchtslang van houder afwikkelen
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ losmaken en openen. en op aansluiting van fles met af‐
ling, achteruitversnelling of P inscha‐ dichtmiddel schroeven.
kelen.
Verzorging van de auto 165
4. Ventieldop van defecte band los‐ 9. Tijdens het leeglopen van de fles
schroeven. met afdichtmiddel (ca. 30 secon‐
5. Bandenvulslang op bandventiel den) toont de compressordrukme‐
schroeven. ter gedurende een korte tijd een
drukwaarde die kan oplopen tot
6. Luchtslang op aansluiting van 6 bar. Daarna daalt de druk weer.
compressor vastschroeven.
10. Al het afdichtmiddel wordt in de
7. Contact inschakelen. band gepompt. Daarna wordt de
Om te voorkomen dat de accu band opgepompt.
leegraakt, is het raadzaam de mo‐ 11. De voorgeschreven bandenspan‐
tor te laten draaien. ning moet binnen 10 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3. Fles met afdichtmiddel op houder 3 201. Compressor bij het berei‐
steken. Ervoor zorgen dat de fles ken van de juiste spanning uit‐
niet omvalt. schakelen door nogmaals op
toets < te drukken.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen 10 minu‐
ten bereikt, dan de bandenrepa‐
ratieset verwijderen. De auto één
wielomwenteling verplaatsen. De
bandenreparatieset weer aanslui‐
ten en het vulproces 10 minuten
8. Toets < op de compressor indruk‐ lang voortzetten. Wordt de voor‐
ken. De band wordt met afdicht‐ geschreven bandenspanning dan
middel gevuld. nog niet bereikt, dan is de band te
166 Verzorging van de auto
deze te verwijderen, schroeft u de ■ In de op te krikken auto mogen zich Lichtmetalen velgen: Wielbout‐
compressorluchtslang erop en trekt geen personen of dieren bevinden. doppen met een schroeven‐
u de adapter eruit. ■ Nooit onder een opgekrikte auto draaier losklikken en verwijderen.
kruipen. Ter bescherming een zachte doek
Wiel verwisselen tussen de schroevendraaier en de
Sommige auto’s hebben in plaats van ■ Opgekrikte auto niet starten. lichtmetalen velg aanbrengen.
een reservewiel een bandenrepara‐ ■ Voor het indraaien de wielbouten
tieset 3 163. schoonvegen en de buitenkant van
De onderstaande voorbereidingen elke wielbout licht invetten met in
treffen en de instructies opvolgen: de handel verkrijgbaar smeervet.
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Handrem aantrekken, eerste ver‐
snelling, achteruitversnelling of P
inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 169.
■ Nooit meerdere wielen tegelijkertijd 2. Wielsleutel aanbrengen, let er
vervangen. hierbij op dat deze stevig vastzit
■ Gebruik de krik alleen om een wiel en de wielbouten een halve slag
te wisselen in geval van banden‐ losdraaien.
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐ 1. Wieldop verwijderen met de haak.
tage van winter- of zomerbanden. Boordgereedschap 3 158.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐ Bij wieldoppen met zichtbare wiel‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de bouten: Wieldop kan op het wiel
krik leggen. blijven zitten. De borgringen op de
wielbouten niet verwijderen.
168 Verzorging van de auto
■ Ook de auto’s mogen elkaar tijdens 3. Zwarte kabel op de minpool van 2. Na 5 minuten de andere motor
de hulpstart niet raken. de hulpstartaccu aansluiten. starten. Startpogingen niet langer
■ Handrem aantrekken, versnellings‐ 4. Het andere uiteinde van de zwarte dan 15 seconden laten duren met
bak in neutrale stand, automatische kabel op de massa van de auto tussenpozen van 1 minuut.
versnellingsbak in stand P. aansluiten, bijv. op het motorblok 3. Beide motoren met aangesloten
of op een bout van de motorop‐ kabels ca. 3 minuten stationair la‐
hanging. Zo ver mogelijk van de ten draaien.
ontladen accu aansluiten, op min‐ 4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐
stens 60 cm afstand. lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het
verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
6. De afdekking over de pluspool
aanbrengen.
Bij het reinigen van de achterruit de Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ Trekhaak
verwarmingsdraden aan de binnen‐ zelfde middelen worden behandeld Kogelstang niet met een stoom- of
kant niet beschadigen. als de carrosserie. hogedrukreiniger reinigen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een Lakschade
ijskrabber met een scherpe rand ge‐ Verzorging interieur
Geringe lakschade voordat er roest‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
vorming optreedt met een lakstift her‐
ruit drukken, zodat er geen vuil onder Interieur en bekleding
stellen. Grotere lakschade of roest‐
de krabber kan komen en er geen Interieur van de auto inclusief instru‐
vorming door een werkplaats laten
krassen op de ruit worden gemaakt. mentenpaneel en bekleding alleen
herstellen.
Wisserbladen die strepen trekken, met een droge doek of interieurreini‐
met een zachte doek en een ruiten‐ Onderstel ger schoonmaken.
reiniger reinigen. Sommige delen van de bodemplaat Glas van instrumentenpaneel alleen
zijn voorzien van een beschermende met een vochtige doek reinigen.
Zonnedak pvc-laag, terwijl er op andere delen
Voor het reinigen nooit oplos- of Stoffen bekleding met een stofzuiger
een duurzame beschermende was‐ en een borstel reinigen. Vlekken met
schuurmiddelen, brandstoffen, laag is aangebracht.
agressieve middelen (bijv. lakreini‐ een bekledingreiniger verwijderen.
De bodemplaat na het schoonspuiten Veiligheidsgordels met lauw water of
gers, acetonhoudende oplossingen
controleren en zo nodig een nieuwe een interieurreiniger schoonmaken.
etc.), zuurhoudende of sterk alka‐
waslaag laten aanbrengen.
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of polijst‐ Bitumineuze/rubber materialen kun‐
middelen op het zonnedak aanbren‐ nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
gen. zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
Wielen en banden De bodemplaat vóór en ná de winter
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐ schoonspuiten en daarna de be‐
nigers. schermende waslaag laten controle‐
Velgen met een pH-neutrale velgen‐ ren.
reiniger reinigen.
176 Verzorging van de auto
Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding
kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐
kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Periodiek onderhoud
Serviceschema’s
Europees serviceschema
Het Europese schema geldt voor de volgende landen:
Andorra, Oostenrijk, België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland,
Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Groenland, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg,
Macedonië, Malta, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Servië, Slowakije, Slovenië, Spanje,
Zweden, Zwitserland, Groot-Brittannië
Voor alle andere landen geldt het internationale schema.
per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
Visuele inspectie stuurapparaat, verlichtingseenheid en signaleringsuitrusting alsmede X X X X X
airbag uitvoeren, stuur- en contactslot inspecteren
Batterijen in afstandsbediening vervangen (reservesleutel niet vergeten) Elke 2 jaar
Voorruitwissers, voorruitsproeiers en koplampsproeiers controleren X X X X X
Koelvloeistofpeil controleren, antivries (lichtoranje)2), zo nodig corrigeren X X X X X
Remvloeistofpeil controleren, zo nodig corrigeren X X X
Accuklemmen op correcte bevestiging controleren, indicatoroog accu controleren X X X X X
Autosysteem controleren met TECH2 X X X X X
per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
Microfilter of actief koolstoffilter vervangen X X
o Bij sterk verontreinigde lucht, hoge stof-, zand- of stuifmeelconcentraties, onaangename Na goedkeuring klant
geur uit de airconditioning
Luchtfilterelement vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
+ Bougies vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie poly-V-riem uitvoeren X X
Poly-V-riem vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
+ Klepspeling controleren, zo nodig corrigeren Elke 150.000 km
+ Tandriem en spanrol vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
Motorolie en motoroliefilter vervangen X X X X X
+o Water aftappen uit brandstoffilter, diesel (bij hoge luchtvochtigheidsgraad en/of brandstof X X X X X
van minder goede kwaliteit)
Brandstoffilter vervangen en aftappen, diesel (norm EN 590) X X
Brandstoffilter vervangen, extern, benzine (norm EN 228) Elke 4 jaar / 60.000 km
Handrem controleren en afstellen (zonder gewicht op wielen); visuele inspectie X X
wielbevestiging en schokdempers voor en achter, remleidingen, remdrukslangen,
brandstofleidingen en uitlaatsysteem uitvoeren
Corrosiewering buitenkant carrosserie/bodemplaat controleren en vastleggen in Service- X X X X X
en garantieboekje.
Service en onderhoud 181
per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
+o Visuele inspectie voor- en achterwielremmen uitvoeren, geen wielen omwisselen bij X X X X X
aanwezigheid van bandenspanningscontrolesysteem
Motor, versnellingsbak (AT, MT), aircocompressor op lekkage controleren X X X X X
+ Remtrommel verwijderen, reinigen, visueel inspecteren Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie hoezen stuurinrichting, spoorstangen en asaandrijving uitvoeren X X X X X
Visuele inspectie spoorstang en ondersteunende stuurkogel uitvoeren X X X X X
+ Rem- en koppelingsvloeistof vervangen (MTA) Elke 2 jaar
Wielbevestigingen (opletten bij aanwezigheid van een bandenspanningscontrolesysteem) X X X X X
losdraaien en aanhalen tot: 110 Nm.
Buitenkant wielbouten lichtjes smeren of aanoliën tijdens het monteren.
Bandenstaat controleren. Bandenspanning (incl. die van reservewiel) controleren/
corrigeren
Bij bandenreparatieset – compleetheid en houdbaarheidsdatum van set controleren.
Visuele inspectie EHBO-etui (aanwezigheid in desbetreffende opbergvak, compleetheid Elke 2 jaar
en houdbaarheidsdatum), sjorogen en gevarendriehoek uitvoeren
Koplampafstelling (incl. die van verstralers) controleren/corrigeren X X
182 Service en onderhoud
per jaar1) 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 30 60 90 120 150
+o Portierscharnieren, portiervangers, slotcilinders, slotvangers, motorkapslot en achterklep‐ X X
scharnieren smeren
OPC: Werking van centrale vergrendeling controleren, portierslot van buiten reinigen en X X X X X
smeren
Proefrit, eindinspectie (stuurslot, contactslot, instrumenten, controlelampen, hele X X X X X
remsysteem, stuurinrichting, airconditioning, motor, carrosserie en aandrijfmechanisme),
service-intervaldisplay resetten met TECH2
+: Aanvullende handelingen.
o: Onder extreme gebruiksomstandigheden en indien vereist door landspecifieke omstandigheden kunnen de intervallen
korter zijn.
Internationaal serviceschema
Het internationale serviceschema geldt voor de landen die niet tot de groep behoren waarvoor het Europese serviceschema
werd opgesteld.
per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Visuele inspectie stuurapparaat, verlichtingseenheid en signaleringsuitrusting alsmede X X X X X
airbag uitvoeren, stuur- en contactslot inspecteren
Batterijen in afstandsbediening vervangen (reservesleutel niet vergeten) Elke 2 jaar
Voorruitwissers, voorruitsproeiers en koplampsproeiers controleren X X X X X
Koelvloeistofpeil controleren, antivries (lichtoranje), zo nodig corrigeren X X X X X
Service en onderhoud 183
per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Remvloeistofpeil controleren, zo nodig corrigeren X X X
Accuklemmen op correcte bevestiging controleren, indicatoroog accu controleren X X X X X
Autosysteem controleren met TECH2 X X X X X
Microfilter of actief koolstoffilter vervangen X X
o Bij sterk verontreinigde lucht, hoge stof-, zand- of stuifmeelconcentraties, onaangename Na goedkeuring klant
geur uit de airconditioning
Luchtfilterelement vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
+ Bougies vervangen Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie poly-V-riem uitvoeren X X
Poly-V-riem vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
+ Klepspeling controleren, zo nodig corrigeren Elke 150.000 km
+ Tandriem en spanrol vervangen, Elke 10 jaar / 150.000 km
Motorolie en motoroliefilter vervangen X X X X X
+o Water aftappen uit brandstoffilter, diesel (bij hoge luchtvochtigheidsgraad en/of brandstof X X X X X
van minder goede kwaliteit)
Brandstoffilter vervangen en aftappen, diesel (norm EN 590) X X
Brandstoffilter vervangen, extern, benzine (norm EN 228) Elke 4 jaar / 60.000 km
184 Service en onderhoud
per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Handrem controleren en afstellen (zonder gewicht op wielen); visuele inspectie X X
wielbevestiging en schokdempers voor en achter, remleidingen, remdrukslangen,
brandstofleidingen en uitlaatsysteem uitvoeren
Corrosiewering buitenkant carrosserie/bodemplaat controleren en vastleggen in Service- X X X X X
en garantieboekje.
+o Visuele inspectie voor- en achterwielremmen uitvoeren, geen wielen omwisselen bij X X X X X
aanwezigheid van bandenspanningscontrolesysteem
Motor, versnellingsbak (AT, MT), aircocompressor op lekkage controleren X X X X X
+ Remtrommel verwijderen, reinigen, visueel inspecteren Elke 4 jaar / 60.000 km
Visuele inspectie hoezen stuurinrichting, spoorstangen en asaandrijving uitvoeren X X X X X
Visuele inspectie spoorstang en ondersteunende stuurkogel uitvoeren X X X X X
+ Rem- en koppelingsvloeistof vervangen (MTA) Elke 2 jaar
Wielbevestigingen (opletten bij aanwezigheid van een bandenspanningscontrolesysteem) X X X X X
losdraaien en aanhalen tot: 110 Nm.
Buitenkant wielbouten lichtjes smeren of aanoliën tijdens het monteren.
Bandenstaat controleren. Bandenspanning (incl. die van reservewiel) controleren/
corrigeren
Bij bandenreparatieset – compleetheid en houdbaarheidsdatum van set controleren.
Visuele inspectie EHBO-etui (aanwezigheid in desbetreffende opbergvak, compleetheid Elke 2 jaar
en houdbaarheidsdatum), sjorogen en gevarendriehoek uitvoeren
Service en onderhoud 185
per jaar 1 2 3 4 5
Servicewerkzaamheden km (x 1000) 15 30 45 60 75
Koplampafstelling (incl. die van verstralers) controleren/corrigeren X X
+o Portierscharnieren, portiervangers, slotcilinders, slotvangers, motorkapslot en achterklep‐ X X
scharnieren smeren
OPC: Werking van centrale vergrendeling controleren, portierslot van buiten reinigen en X X X X X
smeren
Proefrit, eindinspectie (stuurslot, contactslot, instrumenten, controlelampen, hele X X X X X
remsysteem, stuurinrichting, airconditioning, motor, carrosserie en aandrijfmechanisme),
service-intervaldisplay resetten met TECH2
+: Aanvullende handelingen.
o: Onder extreme gebruiksomstandigheden en indien vereist door landspecifieke omstandigheden kunnen de intervallen
korter zijn.
186 Service en onderhoud
oliesoort niet kunt krijgen, dient u een Wanneer geen olie van de vereiste aan bij lage temperatuur en het
motoroliesoort van de andere kwali‐ kwaliteit beschikbaar is, maximaal tweede getal de viscositeit bij hoge
teiten in de lijst gebruiken. 1 liter olie van het type ACEA A3/B4 temperatuur.
of A3/B3 gebruiken (slechts eenmaal
Motoroliekwaliteit voor Europese tussen elke olieverversing). De olie Koelvloeistof en antivries
serviceschema’s moet echter van de juiste viscositeit Alleen silicaatvrije antivries voor long‐
GM-Dexos 2 = Benzine- en diesel‐ zijn. life-koelvloeistof (LLC) gebruiken.
motoren Het systeem wordt af fabriek gevuld
GM-LL-A-025 = Benzinemotoren Gebruik van ACEA A1/B1- en A5/B5-
motorolie is uitdrukkelijk verboden, met koelvloeistof die vorstbestendig
GM-LL-B-025 = Dieselmotoren is tot ca. –28 °C. Deze concentratie
omdat deze onder bepaalde ge‐
Motoroliekwaliteit voor internationale bruiksomstandigheden op de lange het gehele jaar in stand houden.
serviceschema’s termijn motorschade kunnen veroor‐ Koelvloeistofadditieven die bedoeld
GM-Dexos 2 = Benzine- en diesel‐ zaken. zijn om extra corrosiebestendigheid
motoren te bieden of om kleine lekken te dich‐
Motorolieadditieven
GM-LL-A-025 = Benzinemotoren ten kunnen functiestoringen veroor‐
Het gebruik van motorolieadditieven zaken. Aansprakelijkheid voor even‐
GM-LL-B-025 = Dieselmotoren
kan schade tot gevolg hebben en de tuele gevolgen van het gebruik van
ACEA-A3 = Benzinemotoren
garantie ongeldig maken. koelvloeistofadditieven wordt afge‐
ACEA-B4 = Dieselmotor zon‐
der roetfilter (DPF) Motorolieviscositeit wezen.
ACEA-C3 = Dieselmotoren met Alleen motorolie gebruiken met vis‐
DPF Rem- en koppelingsvloeistof
cositeitsindex SAE 0W-30, 0W-40,
Gebruik alleen DOT4-remvloeistof.
Motorolie bijvullen 5W-30 of 5W-40.
Remvloeistof absorbeert na verloop
Motoroliesoorten van verschillende De SAE-viscositeitsindex geeft het
van tijd vocht waardoor de remmen
fabrikanten en merken kunnen wor‐ vloeivermogen van een olie aan.
minder efficiënt werken. De remvloei‐
den gemengd zolang ze voldoen aan Koude olie is dikker dan warme.
stof moet daarom na het aangegeven
de vereiste motoroliecriteria (kwaliteit Multigrade-olie wordt aangeduid met interval worden ververst.
en viscositeit). twee getallen. Het eerste getal, ge‐
volgd door een W, geeft de viscositeit
188 Service en onderhoud
Autogegevens
Motorgegevens
Verkoopaanduiding 1.0 1.2 1.4 1.6 1.6 OPC
Motoraanduiding Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z16LER
Aantal cilinders 3 4 4 4 4
Cilinderinhoud [cm3] 998 1229 1364 1598 1598
Motorvermogen [kW] 44 59 66 110 141
bij 1/min 5600 5600 5600 5000 5850
Koppel [Nm] 88 110 125 210 230
bij 1/min 3800 4000 4000 1850–5000 1980–5850
Brandstofsoort Benzine Benzine Benzine Benzine Benzine
Octaangetal RON
aanbevolen 95 95 95 95 98
mogelijk 98 98 98 98 95
mogelijk 91 91 91 911) 911)
Olieverbruik [l/1000 km] 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6
1) Alleen mogelijk wanneer een hoge motorbelasting, volgas rijden alsmede bergritten met een caravan/aanhanger of
zware lading worden vermeden.
192 Technische gegevens
Verkoopaanduiding 1.3 CDTI 1.3 CDTI 1.3 CDTI 1.3 CDTI 1.7 CDTI
Motoraanduiding Z13DTJ Z13DTI Z13DTH Z13DTR Z17DTR
Aantal cilinders 4 4 4 4 4
Cilinderinhoud [cm3] 1248 1248 1248 1248 1686
Motorvermogen [kW] 55 55 66 70 92
bij 1/min 4000 4000 4000 4000 4000
Koppel [Nm] 170 170 200 200 280
bij 1/min 1750–2500 1750–2750 1750–2500 1750–3000 2300
Brandstofsoort Diesel Diesel Diesel Diesel Diesel
Olieverbruik [l/1000 km] 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6
Prestaties
5-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z13DTJ
Maximumsnelheid2) [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 150 168 173 210 163
Geautomatiseerde versnellingsbak – 168 – – –
Automatische versnellingsbak – – 166 – –
2) De aangegeven topsnelheid is te bereiken bij leeggewicht (zonder bestuurder) plus 200 kg aan belading. Bij montage
van extra uitrusting en accessoires geldt een lagere topsnelheid dan gespecificeerd.
Technische gegevens 193
3-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z16LER Z13DTJ
Maximumsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 150 168 173 210 225 163
Geautomatiseerde versnellingsbak – 168 – – – –
Automatische versnellingsbak – – 166 – – –
Bestelwagen
Motor Z10XEP Z12XEP Z13DTJ Z13DTI Z13DTR Z13DTH
Maximumsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 150 168 163 163 175 172
Geautomatiseerde versnellingsbak – 168 – – – 172
Automatische versnellingsbak – – – – – –
Brandstofverbruik - CO2-uitstoot
Conventionele handgeschakelde versnellingsbak / sportversnellingsbak / geautomatiseerde versnellingsbak / automatische
versnellingsbak.
5-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LEL Z13DTJ
stadsverkeer (l/100 km) –/7,3/–/– 7,7/ 8,0/7,6/– 7,7/8,0/–/ 8,6 10,5/–/–/– 5,7–/–/–
buitenweg (l/100 km) –/4,6/–/– 4,7/ 5,0/4,6/– 4,7/5,0/–/ 5,4 6,4/–/–/– 3,8–/–/–
totaal (l/100 km) –/5,6/–/– 5,8/6,1/5,7/– 5,8/6,1/–/ 6,6 7,9–/–/– 4,5–/–/–
CO2 [g/km] –/134 /–/– 139/146/137/– 139/146/–/158 189–/–/– 119–/–/–
Technische gegevens 195
3-deurs auto
Motor Z10XEP Z12XEP Z14XEP Z16LER Z16LEL
stadsverkeer (l/100 km) –/7,3/–/– 7,7/8,0/7,6/– 7,7/8,0/–/ 8,5 10,5/–/–/– 10,5/–/–/–
buitenweg (l/100 km) –/4,6/–/– 4,7/5,0/4,6/– 4,7/5,0/–/ 5,3 6,4/–/–/– 6,4/–/–/–
totaal (l/100 km) –/5,6/–/– 5,8/6,1/5,7/– 5,8/6,1/–/ 6,5 7,9/–/–/– 7,9/–/–/–
CO2 [g/km] –/134 /–/– 139/146/137/– 139/146/–/154 190/–/–/– 189/–/–/–
Bestelwagen
Motor Z10XEP Z12XEP Z13DTJ Z13DTI Z13DTR Z13DTH
stadsverkeer (l/100 km) 7,3/–/–/– 7,7/8,0/7,6/– 5,7/–/–/– 5,5/–/–/– 5,7/–/–/– 6,3/–/6,1/–
buitenweg (l/100 km) 4,6/–/–/– 4,7/5,0/4,6/– 3,8/–/–/– 3,7/–/–/– 3,8/–/–/– 4,1/–/4,1/–
totaal (l/100 km) 5,6/–/–/– 5,8/6,1/5,7/– 4,5/–/–/– 4,4/–/–/– 4,5/–/–/– 4,9/–/4,8/–
CO2 [g/km] 134 /–/–/– 139/146/137/– 119/–/–/– 115/–/–/– 119/–/–/– 129/–/128/–
Technische gegevens 197
Voertuiggewicht
Leeggewicht, 5-deurs auto, basismodel
Corsa Motor Handgeschakelde Geautomatiseerde Automatische
versnellingsbak versnellingsbak versnellingsbak
zonder/met airconditioning/ Z10XEP 1145/1165 – –
klimaatregeling Z12XEP 1160/1180 1160/1180 –
[kg]
Z14XEP 1163/1183 – 1188/1208
Z16LEL 1280/1295 – –
Z13DTI 1230/1240 – –
Z13DTR 1268/1278 – –
Z13DTJ 1235/1255 – –
Z13DTJ 1210/1219 – –
ECO
Z13DTH 1265/1285 1265/1285 –
Z17DTR 1320/1340 – –
198 Technische gegevens
Meergewicht
Motor 5-deurs auto, alle motoren 3-deurs auto, alle motoren
Edition/Enjoy [kg] 7 15
Cosmo [kg] 12 21
Sport [kg] 14 14
Zware accessoires
Accessoires Zonnedak Trekhaak Draagsysteem achteraan 17-inch wielen bij bestelwagen
Gewicht [kg] 20 15 23,5 20
200 Technische gegevens
Afmetingen
5-deurs auto 3-deurs auto OPC Bestelwagen
Lengte [mm] 3999 3999 4040 3999
Breedte zonder buitenspiegels [mm] 1737 1713 1713 1713
Breedte met twee buitenspiegels [mm] 1944 1944 1924 1944
Hoogte (zonder antenne) [mm] 1488 1488 1488 1488
Lengte vloer bagageruimte [mm] 703 703 703 1257
Lengte bagageruimte met neergeklapte achterbank [mm] 1348 1348 1348 –
Breedte bagageruimte [mm] 944 944 944 944
Hoogte bagageruimte [mm] 538 538 538 538
Wielbasis [mm] 2511 2511 2511 2511
Diameter draaicirkel [m] 10,2 10,2 10,2 10,2
Inhouden
Motorolie
Z12XEP, Z16LEL, Z13DTJ, Z13DTI,
Motor Z10XEP Z14XEP Z16LER Z13DTH Z13DTR Z13DTJ ECO Z17DTR
inclusief filter [l] 3,0 3,5 4,5 3,2 3,2 3,2 5,4
tussen MIN en MAX [l] 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
Technische gegevens 201
Brandstoftank
Z12XEP, Z16LEL, Z13DTJ, Z13DTI,
Motor Z10XEP Z14XEP Z16LER Z13DTH Z13DTR Z13DTJ ECO Z17DTR
Benzine/diesel, nominale inhoud [l] 45 45 45 45 45 40 45
Bandenspanningen
Comfort bij max. ECO bij max. Bij maximale belading
3 inzittenden 3 inzittenden3)
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
Z10XEP 185/70 R14, 200/2,0 (29) 180/1,8 (26) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 260/2,6 (38) 320/3,2 (46)
185/65 R 15,
185/60 R 154),
195/60 R 15,
195/55 R16,
195/55 RF 165)
3) Voor een zo gering mogelijk brandstofverbruik. Niet bij het rijden met banden met noodloopeigenschappen.
4) Alleen toegestaan als winterbanden.
5) Alleen voor auto's met bepaalde achterasuitvoering. Wij raden u aan uw werkplaats te raadplegen.
202 Technische gegevens
Trefwoordenlijst A
Aanbevolen vloeistoffen en
Asbakken ..................................... 72
Automatische dimfunctie ............. 28
smeermiddelen ....................... 186 Automatische verlichting .............. 94
Aanduidingen op banden .......... 161 Automatische versnellingsbak ... 116
Aangeslagen lampenglazen ........ 98 Automatisch vergrendelen ........... 23
Aanhanger trekken .................... 131 Auto ontgrendelen ......................... 6
Aansteker .................................... 72 Auto stallen................................. 136
Aanvullend onderhoud .............. 186
Accessoires en modificaties van
B
auto ........................................ 136 Bagageruimte ........................ 24, 61
Accu ........................................... 141 Banden ...................................... 159
Achterlichten .............................. 148 Banden- en velgmaat
Achterruitverwarming ................... 30 veranderen ............................. 162
Achteruitrijlichten ......................... 98 Banden met noodloopeigen‐
Adaptief rijlicht (AFL) ........... 96, 145 schappen ............................... 160
Adaptive Forward Lighting ........... 81 Bandenreparatieset ................... 163
Afdekking opbergvak laadvloer . . . 63 Bandenspanning ....................... 161
Afmetingen ................................ 200 Bandenspanningen ................... 201
Airbag deactiveren ....................... 44 Batterijspanning ........................... 87
Airbag-deactivering ...................... 77 Bediening ................................... 102
Airbag en gordelspanners ........... 77 Bekerhouders .............................. 51
Airbagsysteem ............................. 40 Beladingsinformatie ..................... 66
Airconditioning ........................... 106 Binnenverlichting ................. 99, 153
Airconditioning regelmatig Bolle vorm .................................... 26
aanzetten ............................... 111 Boordcomputer in Graphic-Info-
Alarmknipperlichten ..................... 96 Display of Color-Info-Display .... 89
Algemene informatie .................. 131 Boordinformatie ........................... 86
Antiblokkeersysteem ................. 124 Brandstofmeter ............................ 74
Antiblokkeersysteem (ABS) ......... 79 Brandstofverbruik - CO2‑uitstoot 130
Brandstofverbruik - CO2-uitstoot 194
209
Keuzehendel ..................... 116, 120 Motoroliepeil laag ........................ 81 Rem- en koppelingssysteem ....... 78
Kilometerteller .............................. 73 Motor starten ..................... 113, 120 Rem intrappen ............................. 81
Kindersloten ................................. 23 Multifunctionele controlelamp ...... 78 Remlichtschakelaar ..................... 87
Kinderveiligheidssystemen .......... 45 Remmen ............................ 124, 140
Klimaatregeling ............................ 14 N Remvloeistof .............................. 140
Klok .............................................. 71 Nieuwe auto inrijden .................. 112 Reservewiel ............................... 169
Koelvloeistof .............................. 139 O Richtingaanwijzer ........................ 77
Koelvloeistoftemperatuur ............. 79 Ontlaadbeveiliging van accu ..... 101 Richtingaanwijzers ....................... 97
Koplampen in het buitenland ....... 95 Opbergvak onder stoel ................ 52 Richtingaanwijzers vooraan ...... 148
Koplampverstelling ...................... 95 Opgeslagen instellingen............... 20 Roetfilter..................................... 114
Overzicht instrumentenpaneel ..... 11 Rijgedrag en aanhangertips ...... 131
L Rijverlichting .......................... 12, 81
Laadsysteem ............................... 77 P
Leeslampen ............................... 100 Parkeerhulp ............................... 128
S
Lichtschakelaar ............................ 94 Parkeerlichten .............................. 98 Service ............................... 111, 177
Lichtsignaal .................................. 95 Parkeren .............................. 17, 113 Service-display ............................ 74
Luchtinlaat ................................. 110 Persoonlijke instellingen .............. 92 Service-indicatie .......................... 78
Pollenfilter .................................. 110 Service-informatie ...................... 177
M Serviceschema’s........................ 179
Mistachterlicht .............................. 81 Prestaties ................................... 192
Profieldiepte ............................... 162 Sjorogen ...................................... 64
Mistachterlichten .......................... 97 Sleutels ........................................ 18
Mistlamp ...................................... 81 Q Sneeuwkettingen ....................... 163
Mistlampen ................................ 148 Quickheat................................... 109 Snelheidsmeter ............................ 73
Mistlampen voor .......................... 97 Spiegelverstelling .......................... 8
Mobiele telefoons en R SPORT-modus ............................ 79
CB-zendapparatuur................. 103 Radio-ontvangst ........................ 102 Sproeiervloeistof ........................ 140
Motorgegevens .......................... 191 Randapparatuur ........................ 103 Startbeveiliging ............................ 25
Motorkap .................................... 137 Regelbare instrumentenverlich‐ Starthulp gebruiken ................... 170
Motorolie .................................... 138 ting ........................................... 98 Stekkerdozen ............................... 72
Motoroliedruk ............................... 80 Remassistentie .......................... 125 Stoel neerklappen ....................... 36
211
Stoelpositie .................................. 34 V W
Stoelverstelling ........................ 6, 35 Vaste luchtroosters .................... 110 Werkzaamheden uitvoeren ....... 137
Storing ............................... 118, 123 Veiligheidsgordel ........................... 8 Wieldoppen ................................ 163
Stroomonderbreking .......... 118, 123 Veiligheidsgordels ....................... 37 Wiel verwisselen ........................ 167
Stuurbedieningsknoppen ............. 67 Velgen en banden ..................... 159 Winterbanden ............................ 160
Stuurbekrachtiging........................ 79 Ventilatie..................................... 105 Winterprogramma ........................ 79
Stuurwiel instellen .......................... 9 Verbanddoos ............................... 65 Wis-/wasinstallatie ....................... 13
Stuurwielverstelling ...................... 67 Vergrendelingssysteem ............... 24 Wis-/wasinstallatie achterruit ....... 70
Symbolen ....................................... 4 Verlichting .................................... 87 Wis-/wasinstallatie voorruit .......... 69
Verlichting bagageruimte.............. 99 Wisserblad vervangen ............... 141
T Verlichting middenconsole ........ 100
Tanken ....................................... 130 Versnellingsbak ........................... 15 Z
Te laag brandstofpeil ................... 81 Versnellingsbakdisplay ...... 116, 120 Zekeringen ................................. 154
Timer ........................................... 91 Verstelbare luchtroosters ........... 110 Zekeringenkast in
Toerenteller ................................. 74 Verwarmd .................................... 28 bagageruimte ......................... 157
Top-Tether- Verwarmd stuurwiel ..................... 68 Zekeringenkast in motorruimte . . 155
kinderveiligheidssystemen........ 50 Verwarming ................................. 37 Zekeringenkast
Transmissiedisplay ...................... 75 Verwarmings- en instrumentenpaneel ............... 156
Trekhaak .................................... 132 ventilatiesysteem .................... 105 Zonnedak ..................................... 31
Tripcomputer ............................... 88 Verwerking van sloopauto ......... 137 Zonnekleppen .............................. 30
Triple-Info-Display ....................... 82 Verzorging buitenkant ............... 174 Zijairbagsysteem ......................... 42
Typeplaatje ................................ 189 Verzorging interieur ................... 175 Zijknipperlichten ......................... 152
U Voertuiggewicht ......................... 197
Uitlaatgassen ............................. 114 Voertuigidentificatienummer ...... 189
Uitrol-brandstofafsluiter ............. 113 Voorgloeien en dieselpartikelfil‐
Uitstapverlichting ....................... 100 ter ............................................. 80
Ultrasoonparkeerhulp .................. 79 Voor u wegrijdt ............................. 16
Uw autogegevens .......................... 3
212