Sei sulla pagina 1di 89

MUNT-KABINET WAN 'S RIJKS MUNT

TE UTRECHT

CATAL O G US
DER

CUIDEN IIIWEREN EN KEERENSTEIN


VAN

EU R OP EESCH EN

OORSPRONG

VOOR

NEDERLANDSCH INDIE GESLAGEN,


Sedert de oprichting der 0. I. Compagnie,
tot heden.

Voorafgegaan door eenige Aanteekeningen


omtrent de Geschiedenis van den muntslag in dien tijd,

GESCHIEDKUNDIGE AANTEEKENINGEN

BETREFFENDE

DEN MUNTSLAG VOOR NEDERLANDSCH INDIE

De verzameling munten der Nederlandsch-Oost-Indische Bezit

tingen, door het Munt-College bijeengebracht en beheerd, bepaalt


zich in hoofdzaak tot de stukken van Europeeschen oorsprong,
met uitsluiting derhalve van de inheemsche Indische specin. Zij
is, naar het voorbeeld in 1863 gegeven door de Heeren NETSCHER
en vAN DER CHIJs in hun werk ,, De Munten van AWederlandsch
Indie, verdeeld in de munten van de Compagnie van Verre,
van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, van de Bataafsche
Republiek, van het Koninkrijk Holland, van het Britsch Bestuur
(met inbegrip van de specin door dat Bestuur en door particu

lieren voor Sumatra enz. geslagen), van het Koninkrijk der


Nederlanden. Het Kabinet is geenszins volledig, wat evenwel
geen verwondering kan baren indien men weet, dat eerst sedert
kort pogingen tot aanvulling zijn gedaan met de geringe middelen,
die tot dat doel zijn toegestaan, en dat zelfs het Bataviaasch
Genootschap van Kunsten en Wetenschappen nog eenige zeldzame
stukken in zijne verzameling mist.
Eene vluchtige herinnering aan de voornaamste feiten der ge
schiedenis van het muntwezen in Indi sedert de opkomst onzer
macht op Java, waarvan de treurige bijzonderheden in genoemd

werk van de Heeren NETSCHER en VAN DER CHIJs, en reeds in

1851 door den Heer Mr. W. C. MEEs in ,, Het Muntwezen van


AWederlandsch Indi, zijn vermeld, moge dienen als toelichting
op den Catalogus van het Kabinet van 's Rijks Munt.
De geschiedenis van dat muntwezen kenmerkt zich, tot op de
Wet van 1 Mei 1854, Staatsblad n". 75, regelende het thans in onze
Oost-Indische Bezittingen bestaande muntstelsel, door verwarring,
onzekerheid en gebrek aan deugdelijke circulatie-middelen, alles
een gevolg van ondoelmatige en dikwijls tegenstrijdige maatregelen
en voorschriften van de machthebbenden, hetzij ter beteugeling

van namaak en van uitvoer, hetzij zelfs ter bevordering van


onrechtmatige winsten, met name voor de Vereenigde Oost-Indi
sche Compagnie.
Bij de vestiging van dat lichaam in het begin der 17e eeuw,
was op Java, even als elders in Oost-Azi, de Spaansche reaal
van achten of Spaansche mat als rekenmunt in gebruik; deze
was zelfs in de 18e eeuw nog in omloop. Buitendien vond men
er zilveren stukken van verschillende vormen (reaal batoe) ter
nauwernood van een stempel voorzien, uit Amerika door Portu
geezen en Spanjaarden ingevoerd, en waarop bijzondere merken
tot aanduiding van het gewicht werden ingeslagen. Maar ook
de Compagnie van Verre heeft, met toestemming der Staten van
Holland, gegeven bij resolutie van 1 Maart 16o1, stukken van
achten en onderdeelen daarvan uit Nederland aangevoerd, en
deze waren de eerste bepaaldelijk voor Nederlandsch-Indi ge
slagen munten. Daarvan is echter slechts eene geringe hoeveelheid
gemunt, indien men althans geloof mag hechten aan ,,beroemde
schrijvers deser landen, die blijkens eene missive van Raden en
Generaal-Meesteren der Munt aan de Staten-Generaal, voorkomende

in het Archief van 's Rijks Munt !), verhalen, dat die ,,muntslach
,,van 16o1 maar eenige weinige uyren geduyrt zoude hebben.
Dit verhaal wordt intusschen weersproken door de Bewindhebbers
der Oost-Indische Compagnie in eene missive aan de Staten

1) Generaal Register van de Generaliteits Muntkamer no. 19 fo. 22.

Generaal, eveneens in dat Archief aanwezig ), waarin zij ver


gunning vragen om dukatons met een kenmerkend teeken voor
de Oost te munten. In deze missive beweren zij, dat de stukken
van achten ,,naderhand wel zijn komen te cesseren, maar geen
,,sints omdat Hoogst gedagte Heeren Staten haar eigen doen
,,souden hebben geimprobeert, gelyck sommigen willen, die
,,sustineren dat deselve maar weinige uyren geduyrt sou hebben.
,,Maar omdat kort daaraan alle de bysondere Compagnien van
,,Koopluyden in deese en geene steden van Holland en Zeeland
,,op Oost-Indien handelende, tot n ligchaam wierden gebragt,
,,en de Generale Compagnie opgerigt, als wanneer na het toe
,,schijnt het wapen van Amsterdam op het geld voor alle deese
,,geassocieerde steeden wat oneigen wierde gevonden. Om den
zeer korten duur van den muntslag nog verder te weerspreken,
wordt in dezelfde missive gezegd, dat op 23 Maart, dus drie
weken na de vergunning tot aanmunting, nog eene verandering
in het gehalte en het gewicht der muntstukken is gebracht, maar
hiertegenover staat, dat de aanmunting eerst daarna een aan
vang heeft genomen, daar toch de instructie voor den Munt
meester is vastgesteld op 4 April daaraanvolgende. Nog later
schijnt de inscriptie in zooverre gewijzigd te zijn, dat zij niet
moest luiden ,,Insignia Hollandiae et Civitatis Amstelodamensis,
maar ,,Hollandia en ,,Amstelodamum; met deze gewijzigde
stempels is echter, naar het schijnt, in het geheel niet gemunt,
daarvan zijn althans geen afslagen bekend. Men mag dus aan
nemen, dat de aanmunting van deze stukken van achten in elk
geval gering is geweest.
Toch liet de Oost-Indische Compagnie in den eersten tijd geen
eigen muntstukken slaan, maar voerde Nederlandsch zilvergeld
aan, leeuwendaalders, rijksdaalders, schellingen, dubbele en enkele
stuivers, later ook dukatons, die tegen een vast tarief werden in
omloop gebracht. Doch al spoedig vond men zich genoodzaakt
dat tarief, althans voor sommige specin, te verhoogen, meenende

1) Generaal Register no. 19 fo. 17.

alzoo den uitvoer te voorkomen. Deze muntverzwakking kon


natuurlijk niet alleen den blijvenden omloop niet verzekeren,
maar stichtte bovendien eene schromelijke verwarring in de
onderlinge waardeverhouding der specin, en had al spoedig
namaak en invoer van valsche en te lichte stukken ten gevolge.
Wel had de Compagnie in 1645 reeds hare toevlucht genomen
tot den muntslag van eigen specin, namelijk Bataviasche kroonen
van 48 stuivers, met halven en kwarten als onderdeelen 1), maar
zonder gunstig gevolg, zoodat de aanmunting spoedig gestaakt
werd. Eindelijk besloot de Compagnie, op verlangen van de
Bewindhebbers in Nederland, dat alleen wichtige en door haar
zelve aangevoerde specin in den omloop zouden geduld worden,
welke verschillende specin in 1656 werden getarifeerd als volgt:
de rijksdaalders, Spaansche realen van achten, kruisdaalders,

allen op 6o stuiver, de leeuwendaalders op 48 stuiver, terwijl


eene denkbeeldige munt, de reaal van 48 stuiver, de rekenmunt
bleef. Men vergat echter de koerswaarde der pasmuntstukken
tevens te verhoogen, hetgeen eerst twee jaren later plaats vond
bij plakkaat van 4 November 1658, waarbij de schellingen werden
gebracht op 7 1/2 stuiver, de dubbele en enkele stuivers op 2',

en 1 l/, stuiver, terwijl de reaal van 48 stuiver door den rijks


daalder van 6o stuiver als standaardpenning werd vervangen.
Maar hiermede was het kwaad niet overwonnen, de verwarring
veeleer vermeerderd. Immers met de schatting der pasmunt op
71/2, 2 '/2 en 1 |, stuiver, had men lichte stuivers op het oog;
dezelfde stukken golden 6, 2 en 1 zwaren stuiver; daarentegen
waren met de stuivers, waarin de bovengenoemde grove specin
geschat waren, zware stuivers bedoeld, zoodat de rijksdaalder
enz. van 6o stuiver tevens 75 (lichte) stuivers gold. De ver
warring werd niet geringer, toen in 1682 ook de dukaton op
6o zware of 75 lichte stuivers getarifeerd, en dus, ofschoon van
grootere innerlijke waarde, toch met den rijksdaalder gelijk

1) De vervaardiging werd opgedragen aan den Goudsmid JAN FERMAN. Zie


NETSCHER en VAN DER CHIJs.

,,De Munten van Ned.-Indi bladz. 24.

gesteld werd. Het gevolg was natuurlijk alweder uitvoer op


groote schaal, en eindelijk verhooging der dukatons op 9o zware
stuivers, mits behoorlijk als wichtig stuk gestempeld met een
links rijdenden ruiter. Toen het evenwel bleek dat de namaak
en de omloop van valsche stukken des te meer toenamen, werden
de gestempelde dukatons in 1692 weder ingetrokken.
Intusschen hadden deze moeielijkheden in 1673 aanleiding
gegeven tot den invoer van gouden specin, en wel van Japansche
kobangs, en in 1687 tot dien van gouden itseboes, welke specin
gangbaar werden verklaard, respectievelijk tegen 9 (later Io)
rijksdaalders per kobang, en 2o Schellingen per itseboe. Ook
werden in 1686 voor het eerst Nederlandsche gouden dukaten
officieel in omloop gebracht tegen 21/, rijksdaalder van 6o stuiver,
na eerst, ten getale van 2oooo stuks, met een B te zijn gestem
peld ter voorkoming van invoer van meerdere stukken door par
ticulieren. Maar ook ten opzichte van het goud werd met dezelfde
stelselloosheid gehandeld als waaronder de zilvercirculatie geleden
had; reeds na vier jaren, dus in 169o, en nadat in het begin
van dit jaar nogmaals 5oooo stuks met een B waren geklopt,
werden de gestempelde dukaten ingetrokken, omdat ze op groote
schaal gesnoeid en nagemaakt werden. Toen werden weder
enkel ongeklopte wichtige Europeesche stukken in den omloop
geduld.

Ook zilveren Aziatische specien werden, ter vervanging der


uitgevoerde eigen zilveren munten, in circulatie gebracht, namelijk
Soeratsche ropijen, gestempeld met een links rijdenden ruiter.
Maar, voor slechts 28 zware stuivers gangbaar verklaard, ver
dwenen zij spoedig, en moest in 17oo weer de toevlucht genomen
worden tot de in 1692 ingetrokken dukatons, die nu tegen 13

schellingen het stuk werden uitgegeven.

Deze maatregel was

natuurlijk geheel onvoldoende, en toen de omstandigheden zich


verzetten tegen een plan, om, ter aanvulling der verarmde circu
latie, zilveren standpenningen met een inlandschen beeldenaar
tegen hoog tarief in omloop te brengen, besloot de Oost-Indische
Compagnie in 1726 tot de aanmunting in Nederland en voor
eigen rekening van dukatons, die, door een kenmerkend teeken

onderscheiden, enkel in Indi zouden kunnen circuleeren ). De


naaste aanleiding hiertoe was gelegen in de groote verliezen,
welke de Compagnieskas leed tengevolge van den invoer van
dukatons uit Nederland door particulieren. Deze maakten groote
winsten door die specin rechtstreeks tegen 13 schellingen het
stuk in de Compagnieskas te storten, welke onmogelijk alle
weder in circulatie kon brengen, maar ze met verlies in Bengalen
en elders ter versmelting moest afgeven *). Alzoo was ditmaal
overvloed van specin in de kas, gepaard aan schaarschheid in de
circulatie, de reden dat een nieuwe maatregel werd genomen.
Ongelukkigerwijze gaven de Bewindhebbers den last tot de aan
munting zonder vooraf de vergunning der Staten-Generaal te
vragen, en het College van Raden en Generaal-Meesteren verzette
zich niet zonder reden tegen de aanmunting van Nederlandsche
specin, die in den stempel iets anders vertoonden dan den
officieelen beeldenaar. Na veel getob, immers de Muntmeesters
in Holland en Zeeland hadden op last van de Staten dier Ge

westen met den aanmaak een begin gemaakt, sloegen de Bewind


hebbers der Compagnie eindelijk den goeden weg in, door aan
de Staten-Generaal de noodige vergunning te vragen, welke zij
dan ook onder zekere voorwaarden verkregen, en waarvoor zij,
naar het schijnt, aan Raden en Generaal-Meesteren een geschenk
in specerijen hebben vereerd *).
Maar ook deze maatregel was niet geschikt om op den duur
eene voldoende munt-circulatie te behouden, en gretig werd
daarom door de Compagnie in 1744 gebruik gemaakt van de
gelegenheid om voor eigen rekening te Batavia munt te slaan,
welke gelegenheid de Soesoehoenan van Soerakarta haar gaf, door
afstand te doen van zijn muntrecht. Eerst werden dientengevolge

1) Het onderscheid bestond in een gewijzigd omschrift en in het merk der


Compagnie,

S.

2) Zie Gen. Register n". 19 bladz. 13 in het Archief van 's Rijks Munt; missive
van Bewindhebbers der O. I. Comp. aan de Staten-Generaal, geteekend A. WEs
TERVEEN.

3) Zie Gen. Register n". 19 bladz. 31.

Javasche dukaten !) geslagen, gangbaar tegen 2 1/2 rijksdaalder, in


het volgende jaar dubbele Javasche dukaten. Beide stukken
voerden onbegrijpelijker wijze het woord ,,derham, hetwelk
zilveren munt beteekent. In 1747, bij gelegenheid dat besloten
werd ook zilveren specin (ropijen) in de eigen muntinrichting
der Compagnie te doen slaan, werd tevens bepaald dat voortaan
de gouden munt zou gestempeld worden met het woord ,,dinar
in plaats van ,,derham. Hieraan schijnt echter geen gevolg
gegeven te zijn, althans goudstukken met dat woord schijnen niet
bekend te zijn. Ook de muntslag van genoemde zilveren ropijen,
die denzelfden beeldenaar voerden als voor de gouden dukaten
was vastgesteld, heeft niet lang geduurd; hij werd reeds in 1751
gestaakt op grond van namaak en vervalsching. Daarentegen
werden weder Hollandsche dukaten ingevoerd, welke, gemerkt
met ,,Djawa in Arabische letters, tegen f 6 : 12 in omloop
kwamen. Maar reeds in 1761 werd die stempeling achterwege
gelaten, en verklaarde men ook de ongestempelde mits gekartelde
dukaten tegen 2", rijksdaalder gangbaar, met verbod evenwel om
dukaten uit het Vaderland aan te voeren.

Intusschen wisten de houders van gouden muntmateriaal geen


raad om dit rentegevend te maken, totdat hun eindelijk in 1765
werd vergund om het te doen vermunten in tweedubbele, dubbele
en enkele ropijen, die wel eene andere middellijn, maar den
zelfden beeldenaar zouden hebben als de inlandsche dukaten, en

gangbaar zouden wezen tegen 1o, 5 en 2 1/2 rijksdaalder. Ook


nu weder gaf, reeds in 1768, namaak daarvan, aanleiding tot
intrekking van die vergunning en van de gemunte stuk

1) Het is opmerkelijk, dat de gouden ropijen, welker muntslag in 1765 vergund


werd, denzelfden beeldenaar kregen, die ook voor deze dukaten bestemd was
geweest, en in verband hiermede, dat in eene verhandeling over munten, maten
en gewichten, voorkomende in de ,,Verhandelingen van het Bataviasche Genootschap

van Kunsten en Wetenschappen dl. IV bl. 397, geen Javasche dukaten genoemd
worden, terwijl eindelijk ook het besluit van 18 Juni 1751, waarbij de muntslag
werd gestaakt, alleen van ropijen spreekt. (Zie Realia, Register op de generale
resolutin van het Kasteel Batavia, uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen p. 244.

IO

ken !). Maar met dezelfde inconsequentie, welke alle voor


schriften op het Indische muntwezen gedurende bijna twee eeuwen
had gekenmerkt, werd in 1782 de gelegenheid tot aanmunting
nogmaals geopend, evenwel met slechts gering gevolg *), zoodat
verschillende vreemde gouden specin tegen een vastgesteld tarief
moesten gangbaar verklaard worden.
Als een natuurlijk gevolg van het mislukken van alle maat
regelen om door aanmunting van gouden en zilveren specin op
Java een voldoend circulatiemiddel te behouden, ontwikkelde zich
in de tweede helft der 18e eeuw een groote toevoer van de
sedert 1753 in het Vaderland geslagen nieuwe dukatons, die in
grootte, beeldenaar en innerlijke waarde van de vroeger gemunte
afweken. Zij werden tegen 8o stuiver het stuk in omloop gebracht.
Hieruit werd de zonderlinge omstandigheid geboren, dat gelijk
namige specin, beide gekarteld en van onderling slechts weinig
onderscheiden stempeling, tegen verschillende waarden werden
uitgegeven en aangenomen. Behalve deze tegenstrijdigheid bestond
nog een ander bezwaar in het in omloop blijven van de niets
waardige inlandsche ropijen, tegen een koers van 3o stuivers,
zooals, behalve de reeds genoemde Soeratsche, ook Perzische,
Bengaalsche en Arkotsche, die alle inderdaad hoogstens 24 stuiver
waarde hadden *). Bovendien werden, voor en na, weder Bataviasche
ropijen aangemunt, en zilveren Spaansche matten tegen 6o stuiver
het stuk uitgegeven, en zelfs tegen 64 stuiver aangenomen, welke
hoogere waarde de Regeering meermalen bij besluit handhaafde.
En alsof de verwarring nog niet groot genoeg was, besloot de
Oost-Indische Compagnie, ook nog tot den aanvoer van drie
guldens, guldens en halve guldens, voor hare rekening, doch

1) De stempels werden vernietigd ingevolge besluit van 12 Februari 1768. Zie


Realia bladz. 247 in voce munt- en muntspecint.
2) Er bestaan evenwel ropijen van 1785, 1797 en 1798.

3) De Bengaalsche ropijen werden gedurende het leven van den Vorst, onder
wiens regeering zij geslagen waren, in het eerste jaar Sicca ropijen genoemd,
daarna Sonnewat ropijen, en na zijn dood Hersenna ropijen. Zie Verhandelingen

van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen , dl. IV bladz. 441.

II

zonder het teeken der Compagnie, in de Nederlandsche Munten


geslagen. Toen het College van Raden en Generaal-Meesteren
hiervan kennis kreeg, heeft het zich terecht met klem daartegen
verzet. Wel beweerde de Compagnie, dat het algemeen verbod
van uitvoer van standpenningen niet van toepassing was op hare
verzendingen naar Indi, omdat deze bestonden uit specin
expresselijk voor haar uit zilveren baren vervaardigd, zoodat de
uitvoer daarvan de circulatie in het Vaderland niet alleen niet

verarmde, maar ook de aanleiding tot verzending van circuleerende


specin wegnam, maar deze gezochte bewering vond grondige
bestrijding bij Raden en Generaal-Meesteren, en geen ingang bij
de Staten-Generaal. Een tweede argument van de Compagnie
kon evenmin haar goed recht bewijzen. Zij betoogde namelijk,
dat van het verbod van uitvoer, naar de bewoordingen der be
trekkelijke resolutie waren uitgezonderd ,,'s Lands penningen van
,,negotie, en die welke ten dienste der Oost-Indische Compagnie
,,werden geslagen, waaraan zij deze uitlegging gaf, dat met het
woord ,,die werden bedoeld alle 's Lands penningen, zoodat zij
alle soorten van specin mocht laten slaan en uitvoeren. Dan de
Staten-Generaal, ingelicht door Raden en Generaal-Meesteren,

begrepen dit anders, namelijk in dezen zin, dat het woord ,,die
beteekende ,,die penningen van negotie, en zij verklaarden
derhalve, dat het verbod van uitvoer algemeen, en ook tegen
over de Compagnie van kracht was, zoodat de aangehaalde
woorden alleen den uitvoer van negotie-penningen veroorloofden,
zoowel 's Lands negotie-penningen als die welke voor Indi werden
geslagen. Een besluit der Staten-Generaal van 21 December 1785
had dan ook die strekking; daarbij werd echter ook de uitvoer
van pijlstuivers aan de Compagnie toegestaan ).

1) Zie Archief van 's Rijks Munt, Gen. Register van de Generaliteits muntkamer
n9.

26 f. 283 en volg. In 1794 liet de Compagnie ook West-Indische drie guldens,


guldens, halve en kwart guldens, en 2-stuiverstukken slaan, in allooi en gewicht
geheel gelijk aan de Nederlandsche, waartoe zij gemachtigd werd ingevolge resolutie
der Staten-Generaal van 31 December 1793 (Ibidem f". 359); die stukken voerden
dus de voorstelling der Pallas met speer en hoed, en aan de keerzijde het
gekroonde Generaliteits-wapen met een W daaronder.

I2

De geschiedenis der koper-circulatie in Indi is even treurig


als die van de gouden en zilveren munt. Het gebrek aan klein
geld, tot groot ongerief van den kleinen man ontstaan en steeds
gevoed door den uitvoer, waarmede de Chineezen hun voordeel
deden, had in 1644 geleid tot de opdracht aan den Chinees
CONJOCK, om halve- en kwartstuivers in koper te maken, gestem
peld met het wapen van Batavia en met het merk der Com
pagnie &# 1). Aan die opdracht schijnt slechts een beperkt gevolg
gegeven te zijn, althans in 1658 was het gebrek aan specie
weder zoo groot, dat men, toen ook eene belofte tot uitzending
van halve stuivers uit het moederland onvervuld bleef, zich ge
noodzaakt zag stukjes getrokken koper (zoogenaamde tangen),
zoo als er reeds bestonden op Ceylon en Coromandel, tegen vier
op een stuiver in omloop te brengen *). De vervaardiging daar
van werd opgedragen aan den zwaardveger in het Kasteel te
Batavia, maar bij gebrek aan goed koper werd al spoedig be
sloten tot het gebruik van tin. Ter zelfder tijd werden ook
Japansche pities gangbaar verklaard, en zelfs te Batavia aan

gemaakt *), terwijl in 1666 eene toevallig voorhanden hoeveelheid

1) Dit merk is in den loop der tijden een bij den Inlander goed bekende en
daarom doelmatige figuur voor den beeldenaar der inzonderheid voor hem belang

rijke koperen munt geworden. Het pleit echter niet voor het goede inzicht der
Compagnie, dat zij niet terstond bij den aanvang harer aanmuntingen een bij de
bevolking verstaanbaren beeldenaar heeft ingevoerd. Ook de uitvoering van den
muntslag der koperen specin is, zelfs op den duur en nog tijdens de Bataafsche
Republiek en het Britsch Bestuur, steeds slecht geweest; eene slordige stempeling
op slechte plaatjes (cf. MILLIEs. De munten der Engelschen voor den O. 1. Archipel,
bladz. 112).

2) Zie Realia bladz. 431, waar men op het woord geldspecin eerst vindt aange
teekend dat er tangen waren ter waarde van een oortje, en later het volgende:
,,Koperen tangen ofte omgebogen koperdraat te doen toestellen, welke 5 maal de
,,waarde van een stuyver zullen halen tot gerief van de burgers en tot voorkoming
,,van brabbelingen (9 November 1658).
3) Voor het eerst in 164o. (Zie Realia bladz. 43o).
Pities zijn geelkoperen muntjes met een middellijn van + 2 cm., een breeden
platten rand, een vierkant gat in het midden, vertoonende aan de voorzijde vier
Chineesche karakters, de tegenzijde in den eersten tijd vlak, later ook wel voorzien
van karakters. Deze en dergelijke stukken van Chineeschen oorsprong waren door
den geheelen Archipel verspreid en gedurende tal van jaren de eenige munt op Java.

13

inlandsche muntstukken (Pegusche kasjes), eenigzins zwaarder


dan de duiten maar van slecht metaal, tegen 1o op een zwaren
stuiver in omloop werden gebracht. Met dergelijke maatregelen
ging men voort tot in het begin der 18e eeuw, toen de Indische

Regeering eindelijk met de Bewindhebbers der Compagnie in


ernstig

overleg trad, om de kopercirculatie te verbeteren,


zonder spoedig gevolg, en in 1713 was Batavia
zoozeer overladen met slechte en valsche pities, ingevoerd in
ruil tegen goede zilveren specin, dat zij voor billioen moesten
verklaard worden. Alleen goede Javasche pities mochten in omloop
blijven. Nog in 1723 bestond de wettige circulatie van pasmunt
in de geheele uitgestrektheid der Kolonin uitsluitend uit een
gering bedrag aan enkele en dubbele stuivers en verder uit koperen
Japansche en Javasche pities, welke echter door de speculatie
der Chineezen overal werden opgewisseld en uitgevoerd ).
Eindelijk en op herhaalden aandrang der Indische Regeering,
gingen, in 1723, de Bewindhebbers in Nederland er toe over, om
eene hoeveelheid duiten van goed rood koper, geslagen in de
II13.3T

. . . . . .

Provinciale Munt van Holland, naar de

Kolonin, uit te zenden,

die daar tegen vier per stuiver gangbaar gesteld werden. Maar
ook dit bleek ondoelmatig te zijn; dit zag de Regeering zelve in,
toen zij, uit vrees voor clandestienen invoer van deze munt in
groote menigte, reeds in 1725 zich gedwongen zag dien maat
regel weer in te trekken. Het volgende jaar liet zij daarom in
de Hollandsche Munt voor Indi bestemde duiten slaan, voorzien

van het teeken Sg, waarvan geen meerdere mochten gemaakt


worden dan enkel ten haren behoeve; ook deze werden tegen

vier per stuiver getarifeerd en bleven tot in 1859 in omloop,


vermeerderd met groote hoeveelheden, voor en na, in andere Pro
vinciale Munten geslagen *).

Kasjes of Cashes zijn een dergelijke koperen munt (zie MILLIES Recherches sur
les Monnaies des Indignes de l'archipel Indien bl. 38) Maleisch cas, Javaansch pitis.
1) Zelfs in 1793 nog werd aan den kapitein ter zee JURGENs vergund zekere

hoeveelheid Japansche pities in te voeren (Realia bladz. 248).


2) Het schijnt dat reeds in 1624 de Oost-Indische Compagnie van de Staten
van Holland en West-Friesland vergunning heeft verkregen om duiten te doen

14

Desniettemin bleef de onvermogende inlandsche bevolking be


hoefte gevoelen aan kleine pasmuntstukken van geringere waarde
dan die duiten. Wel was men in haar belang overgegaan tot
den aanmaak van looden pities, maar de weekheid van het
metaal maakte die muntstukken aan afbrokkelen onderhevig,
zoodat ze verloren gingen. Om aan dit bezwaar te gemoet te
komen besloot de Regeering in 1743 tot het slaan van rood
koperen pities ter waarde van 16 in een stuiver; op deze stuk
ken zou de waarde in het Nederlandsch en in het Maleisch worden

uitgedrukt. Maar aan dat besluit schijnt weinig of geen gevolg te


zijn gegeven, althans reeds in 1748 werden de Bewindhebbers der
Compagnie verzocht halve duiten in het moederland te doen slaan.
De aanvoer van heele duiten uit de Provinciale Munten bleef

intusschen voortduren, maar in onvoldoende mate '), zoo als


blijkt uit de herhaalde besluiten der Indische Regeering, eerst
in 1764, later in 1783, in 1796 en in 1799 om in de munt
inrichting te Batavia koperen duiten te doen vervaardigen. In
1764 en 1783 waren het duiten met het opschrift ,, Duyt Java's,

in het Nederlandsch en in het Maleisch, gangbaar tegen 4 op


een stuiver. Deze werden gemaakt van Japansch staafkoper door
den baas van de Wapenkamer te Batavia en zijn meesterknecht,
aan wie ,,als douceur werd toegelegd 2 % van het inkoops
bedrag van het koper *). De muntslag, waartoe in 1783 besloten
werd, opgedragen aan den Essaieur vAN WAREM, schijnt niet tot
uitvoering gekomen te zijn. In 1796 waren het geen eigenlijke duiten
of muntstukken, maar gekapte stukken Japansch koper (bonken)
ter zwaarte van 1 1/2 en van 3 lood *), gestempeld met de waarde

munten, die aan de eene zijde den Hollandschen leeuw zouden vertoonen, en aan
de andere het wapen van Batavia met het omschrift Batavia Colonia Belgica,"
(zie Generaal Register no. 19 bladz. 16). Waarschijnlijk is van deze vergunning
nooit gebruik gemaakt.

1) Toch was de aanvoer niet gering, bijv. van 1771 tot 178o werden jaarlijks
1o,4oo.ooo stuks uitgezonden. (Zie MEES bladz. 19).
2) Zie Realia bladz. 372 in voce duyten.

3) Zie NETsCHER en v. D. CHIJs bladz. 67. De Hr. MEEs. Het muntwezen


van Wed. Indie bladz. 2o noemt '/e oud Holl. once op den stuiver als het gewicht
dezer bonken, d. i. '/, en i, lood, en grondt op de geringe kosten, door dit

15

aanduiding I: S: en II: S:, en met het jaartal. In hetzelfde jaar


werd tot tweemalen toe besloten tot den muntslag van tinnen duiten,
gestempeld met het teeken S en aan de keerzijde met het woord
,,Duyt; deze werden in het midden van eene opening voorzien om
aan draden geregen te kunnen worden, maar telkenmale moesten
zij binnen een jaar tijds wegens namaak op groote schaal weder
ingetrokken worden. In 1799 betrof het den muntslag van koperen
stuivers, ter waarde van vier duiten, gestempeld met het woord

Java en het jaartal, en op de keerzijde met I: ST. Dergelijke


stukken van 2 stuiver waren ook in 1783 reeds geslagen.
Toen, na de ontbinding der Oost-Indische Compagnie, het
bestuur der Kolonin overgegaan was in handen van de Regeering
van het moederland, eerst van de Bataafsche Republiek en ver
volgens van het Koninkrijk Holland, gaven de maatregelen in
het belang der Indische geldcirculatie genomen niet het bewijs
dat de machthebbenden wijzer inzicht hadden dan de Compagnie,
noch hadden zij een duurzame verbetering van den toestand
ten gevolge.
Tijdens de Bataafsche Republiek werden nog dergelijke gouden
ropijen op Java geslagen, en wel in de Munt te Soerabaya, als
reeds vroeger geschiedde, voerende wel niet het merk der Oost
Indische Compagnie maar toch nog haren naam. Niettemin werd

ook, in 18o2, een nieuwe zilveren standpenning uit het moederland


uitgezonden, namelijk de gulden met zijne onderdeelen ), voerende

gewicht veroorzaakt, de overvloedige circulatie van deze stukken. Ik vermoed dat


hier eene vergissing bestaat, althans de bonken in het Kabinet der Munt, en andere

mij bekend, wegen + 23.5 en 46.5 gram of 1'/2 en 3 lood (oud Holl.).

Deze

stukken zijn derhalve zwaarder dan 1 en 2 stuiver in duiten; het wettige gewicht
der duiten was 16o op 1 Amst. pond, d. i. '/, oud Holl. lood per stuk of % lood

per Ind. stuiver van 4 duiten. Het schijnt dus dat alleen de vermijding der zeer
hooge muntkosten voor duiten aan deze bonken de voorkeur deed geven.
1) Alle zijn, ingevolge resolutie van Thesaurier-Generaal en Raden van Financin
van 26 April 18o2 en besluit van het Wetgevend Lichaam van 4 Mei d. v. n". 7o ,
geslagen op de West-Friesche Munt te Enkhuizen, welke sedert 1776 was verklaard
tot munt van Holland. Bij genoemde resolutie, (zie Archief van het Muntbestuur
18oI , 18o2) is deze muntslag opgedragen aan den Muntmeester SLIJPER, en wel

16

op de voorzijde een zeilend schip met het omschrift Indiae


Batavorum 18o2, en op de keerzijde het gekroonde Nederlandsche
wapen, ter weerszijden de waarde-aanduiding, en het omschrift
mo: arg: ord: foed: belg: hol:, boven het wapen eene ster.

Dit muntstuk was aanvankelijk gangbaar tegen 24 stuiver


Indisch, en de onderdeelen naar evenredigheid, maar reeds in
18o3 werd de waarde gesteld op 3o, 15, 8, 4 en 2 stuiver Indisch.
Even als er gouden ropijen werden geslagen op stempels der
Oost-Indische Compagnie, ging men op Java ook voort, niet
alleen onder het bestuur der Bataafsche Republiek, maar ook

nog in 1808, met den muntslag van zilveren heele en halve


ropijen op de oude stempels, vermeldende den naam der Com
pagnie; ja zelfs werden in 1806 nog koperen specin met het
merk S3 uit het moederland aangevoerd. Dit laatste geschiedde
echter niet ingevolge een daartoe strekkend voorschrift van de
gestelde macht, maar was eene eenigzins willekeurige handeling
van den aannemer der levering. De Aziatische Raad namelijk,
van wien tijdens de Bataafsche Republiek de muntslag voor de
Indische Bezittingen uitging, en die, nevens den reeds vermelden
zilveren standpenning, ook heele en halve duiten als onderdeelen
daarvan verlangde, gebruikte als tusschenpersoon den fabrikant
H. DE HEUs te Amsterdam, die met de Muntmeesters der ver

schillende muntinrichtingen over de aanmunting onderhandelde

voor een bedrag van hoogstens f 1ooooo.- met inbegrip van de door den Raad
der Aziatische Bezittingen ook verlangde heele en halve duiten. Deze Muntmeester
had een anderen beeldenaar voorgesteld, welke echter niet werd goedgekeurd. De

stempels zijn gesneden door den graveur GERRIT KONS, aan wien hiervoor eene
, douceur" van tien dukaten is verleend, (zie Resolutie van Thesaurier-Gen. en
Raden van Financin van 29 Juli 18o2, in het Archief van het Muntbestuur 18o1/2).
Gelijke muntstukken zijn ook geslagen voor de Kaap de Goede Hoop, ingevolge
besluit van het Staatsbewind van 6 Mei 18o2, waarbij het Nederlandsche wapen
voor de eene zijde is voorgeschreven en het zeilende schip voor de andere, ter
vervanging van het bij resolutie van Hunne Hoogmogenden van 31 December 1793
bepaalde gewone merk der Compagnie. Toen was deze namelijk gemachtigd tot
de aanmunting ook van '/2 , '/, en '/a guldens voor genoemde Kolonie, evenals in
1785 tot het slaan van heele guldens, mits voorzien van dat merk en onder
voorwaarde dat de vervaardiging der stempels werd opgedragen aan Raden en
Generaal-Meesteren, tot wier werkkring zulks behoorde.

17

en contracteerde. Deze muntslag heeft tot vele onaangenaam


heden aanleiding gegeven. Het werk geschiedde aan de Munten
te Enkhuizen en te Kampen 1), de plaatjes werden geleverd door
den Heer DE HEUs en lieten veel te wenschen over, zij waren

slordig afgewerkt. Maar nog vreemder was de handelwijze ten


opzichte van de stempels. Terwijl bij vorige aanmuntingen de
Aziatische Raad, overeenkomstig de bestaande voorschriften, zelf
met de Muntmeesters in overleg trad omtrent het snijden en
bezorgen der benoodigde stempels en de uitvoering van het
muntwerk, werd nu de levering der duiten geheel aan de zorg
van den fabrikant DE HEUs overgelaten, die zelfs voorschriften
gaf omtrent den beeldenaar en het snijden der stempels, terwijl
hij den muntslag opdroeg aan de minsteischende Muntmeesters,
en hierdoor aanleiding gaf tot het leveren van slecht werk. De
beambten toch der muntinrichtingen, die voor alle ander werk
gesloten waren, misgunden elkander de aanneming van het slaan
der duiten, en zagen zich genoodzaakt den muntslag tegen een
karig loon uit te voeren. Wel hebben de bemoeiingen van den
Essaieur-Generaal ten slotte geleid tot voorschriften, welke aan
de bestaande bezwaren te gemoet kwamen, maar niet dan nadat
veel kwaad gebrouwen was. De door DE HEUs vastgestelde
beeldenaar was voor de voorzijde het Nederlandsche wapen even
als op de zilveren standpenningen, met de cijfers 5-1/, 6 en 5-1/32
ter weerszijden, en de letter G daaronder; voor de tegenzijde de
woorden INDIAE-BATAVORUM en het jaartal *). De tusschen

1) Van daar op sommige duiten het Nederlandsche wapen zooals het ook op de
standpenningen voorkwam, op andere het Overijsselsche wapen. De oude Munt
meester WoNNEMAN toch, die sedert 1763 aan de Overijsselsche Munt te Kampen
fungeerde, had geen last bekomen om het Provinciale wapen door het Neder

landsche te vervangen ! (Zie zijne missive van Io Sept. 18o3. Muntarchief 18o3).
De Muntmeester van Dordrecht heeft steeds geweigerd deze duiten te slaan, omdat

hij niet voor het lage loon wilde werken en slecht werk leveren. (Missive van
9 September 18o3 Muntarchief 18o3).
2) Sub n". 61 op bladz. 112 van het meermalen aangehaalde werk van de
Heeren NETSCHER en VAN DER CHIJs worden de hier beschreven duiten met de

jaartallen 18o7 en 18o9 ook vermeld onder de specin op Java geslagen, in welke
jaren zij ook in Aederland werden aangemunt. Ik kan de juistheid daarvan niet
2

18

komst van den Essaieur-Generaal had noodzakelijk vertraging in


den muntslag tengevolge, en het schijnt dat de Heer DE HEUs,
willende voorzien in de groote behoefte aan koperen specin,
toen last heeft gegeven aan den Harderwijkschen Muntmeester
LoHSE !) om eene partij duiten te munten op de oude stempels
der Oost-Indische Compagnie, met N en het Geldersche wapen,
even als hij ook eene dergelijke partij aankocht, gestempeld
met hetzelfde merk N en het Hollandsche wapen, in 18o2
door den Muntmeester BoDisco *) te Dordrecht gemunt op
plaatjes, die hij reeds in 1794 zich had aangeschaft tot aanmun
ting voor de Oost-Indische Compagnie, terwijl de omstandigheden
die aanmunting toen hadden verhinderd.
De nieuwe koperen stukken, onderdeelen van den zilveren
standpenning, waren oorspronkelijk voor de Kaap de Goede Hoop
bestemd, zooals blijkt uit eene memorie van den Essaieur-Generaal

PoELMAN *) gericht aan den Thesaurier-Generaal en Raden van


Financin. In dit stuk wordt met zoovele woorden gezegd, dat
de Aziatische Raad liet slaan ,,koperen penningen, welke tot de
,,onlangs gemunte guldens en gedeelten van dien in verband
,,staan, en daarom ook de inscriptie dragen van 5 op 1/16 of
,,van 5 op 1/a2 van een gulden (2o stuivers). Het is derhalve
duidelijk dat 5 van deze duiten en halve duiten gelijk stonden
met 1/16 en 1/a2 gulden, of 1 1/2 en 8/, stuiver. Uit de aangehaalde
woorden mag verder afgeleid worden, dat de G onder het wapen
tot de inscriptie behoort (5-1/, o G) *). De min-gunstige plaatsing
van de G onder het wapen is waarschijnlijk te wijten aan de
onvergeeflijke zorgeloosheid, waarmede het vaststellen van den
beeldenaar werd overgelaten aan de inzichten van den leverancier
der muntplaatjes.

beoordeelen, maar heb geen bewijs gevonden van gelijktijdige vervaardiging op


Java en in Nederland.
1) Zie zijne missive van 2o September 18o3. Muntarchief 18o3.
2) Zie zijne missive van 21 September 18o3. Ibidem.
3) Zie Muntarchief 18o3.

4) Vergelijk bladz. 1o8 van het werk van NETsCHER en VAN DER CHIJs, waar
gezegd wordt dat het niet is gelukt de beteekenis dier cijfers te ontdekken.

19

Ofschoon oorspronkelijk voor de Kaap de Goede Hoop bestemd,


werden deze duiten reeds in 18o3 op Java in omloop gebracht 1);
want steeds bleef daar gebrek aan ruilmiddelen bestaan. Zilveren
specin werden voortdurend uitgevoerd, zoodat men zich met
herhaalde vermeerdering der kopercirculatie moest behelpen. Maar
ook goede wichtige koperstukken verdwenen spoedig uit den
omloop, en dit had reeds aanleiding gegeven tot eene hernieuwde
uitgifte der onhebbelijke bonken van twee en van n stuiver,

thans van geringer gewicht dan voorheen, namelijk 2 1/2 en 11/,


lood, en tot het verbod van uitvoer daarvan, hetwelk in 18o3
werd gevolgd door de vervaardiging van nog meerdere dergelijke
stukken, nu van 8 stuiver en van een 1/3 stuiver, ter zwaarte
van 1o en van 1/2 lood *). Deze laatste werden echter korten
tijd daarna ingetrokken, terwijl in 18o6, 18o7 en 18o9 in de
Munt te Soerabaya weder duiten werden geslagen met Sg op
de eene zijde, en het woord Java op de andere met het jaartal *).
Bovendien werden in 18o9 door den Gouverneur-Generaal DAEN
DELs weder bonken van 1 en van 2 stuivers uitgegeven, gestempeld
met 1 S en 2 S benevens het jaartal *). Eindelijk behooren nog
tot dezen tijd de ronde heele en halve stuivers en duiten met
het naamcijfer van Koning Lodewijk op de voorzijde en het

woord Java met het jaartal op de keerzijde.


Er bestond alzoo eene bonte verscheidenheid van gelijknamige
koperen specin, en de muntverwarring bereikte eene hoogte,
die de onmiddellijke uitvoering van maatregelen tot herstel ge
biedend noodzakelijk maakte. Dit was te meer het geval, omdat,
sedert de eerste uitgifte in 1782, eene alle perken te buiten
gaande circulatie van papieren geld de depreciatie hiervan zoo

1) Zie Realia bladz. 432 in voce Geldzaken, waar eene publicatie van 19 April
18o3 wordt genoemd, waarbij die specin op Java gangbaar verklaard zijn.
2) Zij werden gemaakt van 1.ooo pikols Japansch staafkoper, de aannemers
waren WIEGERMAN en MACAR, die daarvoor 5 rijksdaalders per pikol genoten.
Zie Realia bladz. 249.
3) Van deze stukken vindt men ook met de jaartallen 18o8 en 181o.

4) De vervaardiging daarvan werd opgedragen aan den aannemer MACAR.


Zie NETSCHER en VAN DER CHIJs bladz. 77.

2O

zeer bevorderde, dat het tot op een vijftiende van zijne oorspron
kelijke waarde verminderde ). Het Britsche Bestuur, dat thans
de Kolonin beheerde, haastte zich dan ook het papier en tevens
de bonken in te trekken; deze laatsten evenwel eerst in 1815,
tot welk jaar de wichtige stukken tegen een verlaagd tarief in

gebruik bleven. De ronde koperstukken bleven wettig betaal


middel tot op eene som van 1o piasters (Spaansche matten),
welke muntsoort echter in 1813 door de Java-ropij als stand- en
rekenpenning werd vervangen. Deze ropij liet de Regeering te
Soerabaya slaan met een nieuwen stempel, voorzien van opschriften
in het Maleisch en in het Javaansch. Het stuk werd voor 30
stuiver gangbaar verklaard. Er werden ook halven gemunt, en
evenzoo gouden heele en halve ropijen.
Het voorschrift, dat koperen muntstukken voor eene betrekkelijk
groote waarde als wettig betaalmiddel golden, maakte bovendien
de voortdurende aanmunting daarvan noodzakelijk. Zoo werden
in 1812 te Soerabaya duiten, heele en halve stuivers geslagen
op plaatjes van geschutmetaal met zuiver koper vermengd. Zij
vertoonden op de voorzijde een hartvormig schild met de letters
V. E. I. C., daarboven een B, (British United East India Com
pany), ter weerszijden de waarde-aanduiding (op de heele en
halve stuivers), en op de keerzijde het woord Java met het
jaartal. Gebrek aan goed metaal deed spoedig omzien naar een
surrogaat, dat men weder in het Banka tin meende te vinden;
hiervan werden duiten geslagen van eenigzins afwijkenden stempel,
maar de ondervinding leerde even als vroeger, dat de tinnen
muntstukken ongeschikt waren voor de circulatie. Verder werden
nog duiten in omloop gebracht, waarschijnlijk op Java geslagen,
die het Engelsche fabrikaat in de verte nabootsten.
Maar de Engelsche Compagnie had reeds vroeger overeen
komstig een lievelingsdenkbeeld van RAFFLEs groote hoeveelheden
zilveren en vooral koperen specin in omloop gebracht, namelijk

1) MEEs.

Het muntwezen van Nederl. Indi. bladz. 19.

2I

op Sumatra, waar Engeland zich in 1783 van de Nederlandsche


Bezittingen op de Westkust had meester gemaakt. Wel werd bij

den spoedig gevolgden vrede een groot deel der Westkust aan
Nederland teruggegeven, maar van uit Benkoelen, dat Engeland
behield, overstroomde het Engelsche geld het geheele eiland.
Eerst waren het zilveren specin te Calcutta geslagen, en later
koperen stukken, geslagen naar de ontwerpen van een hoofd
ambtenaar der Compagnie, W. MARSDEN. Deze had ook zilveren
specin voorgesteld, maar deze schijnen niet vervaardigd te zijn.
De koperen stukken van 4, 3, 2 en 1 kepeng werden eerst te
Soho bij Birmingham geslagen, in de fabriek van BOULTON, en
later te Schwerin. Dit voorbeeld der Engelsche Compagnie werd
eerlang op nog veel grooter schaal door particuliere speculanten
gevolgd; zij hebben voor vele millioenen ropijen aan kepengs uit
Birmingham op Sumatra aangevoerd.
Naar hetgeen hiervoren gezegd is, had het Engelsche Bestuur
zich, afgescheiden van menig verkeerd inzicht omtrent de koper
circulatie, gekenmerkt door den wijzen maatregel, die het papier
en de bonken uit den omloop weerde, zoodat in zooverre bij het
herstel van onze macht op Java de gelegenheid schoon was tot
verdere verbetering van het muntwezen. Maar hiervan werd geen
gebruik gemaakt. Wel verre van een deugdelijk muntstelsel in
te voeren, bleef men, bij de publicatie van 1817 (Indisch Staats
blad n. 4), gegrond op Z. M. besluit van 8 Nov. 1815, vast
houden aan de ropij als rekenmunt, nu gulden genoemd, van
3o stuivers of 12o duiten, met bepaling dat ten spoedigste een
nationale Indische standpenning zou worden in omloop gebracht,
in waarde gelijk aan den gewonen Nederlandschen Generaliteits
gulden, derhalve 2o Nederlandsche of 25 Indische stuivers, en
welke desniettemin even als de Nederlandsche gulden in de cir
culatie 3o stuivers zou gelden. Het schijnt dat deze nationale
standpenning, welke op de eene zijde de Nederlandsche Maagd
(Pallas) zou vertoonen, met de letters N.-O. ter weerszijden, het
jaartal daaronder, en het omschrift HANC TVEMVR HAC

NITIMVR, en op de andere zijde het Nederlandsche wapen met


de waarde-aanduiding I GL en het omschrift MO: ARG: REG:

22

TOT: BELG: JAV: 1), nooit is ingevoerd.

Daarentegen werd

weder papiergeld uitgegeven niet alleen, maar ook het koper


verklaard tot wettig betaalmiddel zonder eenige beperking. Dat
hieruit groote behoefte aan koperen specin ontstond is duidelijk,
en men bepaalde zich dan ook niet tot uitzending van in Neder
land geslagen stukken van 1/2 en 1/, stuiver, zelfs niet tot het
slaan van dergelijke stukken te Soerabaya, maar al spoedig wer
den weder bonken in omloop gebracht. In 1821 werd nogmaals
eene poging gedaan om zilveren standpenningen in circulatie te
brengen; toen werd bij Z. M. besluit van 16 Januari, in Indi
gepubliceerd den 13 November (Indisch Staatsblad n". 48), bij
het verbod van uitvoer der Nederlandsche specin naar de Over
zeesche Bezittingen, tevens de aanmunting voorgeschreven van
guldens en drieguldens, op den voet van de Nederlandsche spe
cin van 1816, maar met een bijzonderen stempel. Deze stempel
voerde onder het wapenschild de woorden Nederlandsch Indie in

plaats van de waarde-aanduiding 1oo cents *). Maar reeds in


1826 kwam hierin weder verandering, in zooverre, dat bij besluit
van den Commissaris-Generaal dd. 18 Februari n". 1 (Indisch
Staatsblad n". 7), gegrond op het daarin opgenomen geheime
Koninklijk besluit van 12 September 1825, de muntwet van 1816
grootendeels ook voor de Oost-Indische Bezittingen van kracht
verklaard werd; hierdoor werd, nevens den Indischen gulden
van 1821 *), ook de Nederlandsche van 1816 ter gelijke waarde
gangbaar, en evenzoo zilveren stukken van 10 en 5 stuivers *)

1) NETsCHER en v. D. CHIJs bladz. 213 zeggen, dat in 1863 een dergelijke


gulden met het jaartal 1815 is verkocht op eene auctie van den Heer BoM te
Amsterdam.

2) In het betrekkelijke besluit van den Commissaris-Generaal werden deze

guldens van 1821 genoemd Generaliteits guldens.


3) De stukken hadden een kabelrand in plaats van het randschrift God zij met ons.

4) Het geheime Koninklijk besluit van 11 Februari 1826 La U* (tot heden niet
openbaar gemaakt), waarbij gehalte, gewicht en beeldenaar van deze zilveren
pasmuntstukken zijn geregeld, luidt als volgt:
Art. 1. De zilveren stukken van tien en vijf stuivers, voor den omloop in

Nederlandsch-Indi, zullen gemunt worden, de eerstgemelde ten gelijke allooije als de


gulden, volgens het bepaalde bij de Wet van den 28 September 1816, Staatsblad

23

ter waarde van de Nederlandsche halve guldens en 25-cents


stukken; alleen zouden, in plaats van de Nederlandsche koperen
pasmuntstukken, de bestaande dubbele, enkele en halve duiten
in omloop blijven, ter waarde van 1oo duiten op den gulden
en met intrekking der bonken, welke tegen f 1,- per pond
werden ingewisseld. Evenzoo werden in 1839 de voor Nederland,
bij de Wet van 22 Maart van dat jaar, verzwakte gulden, halve
gulden en 2 1/2 gulden voor de Kolonin als standpenningen aan
genomen, om te circuleeren nevens de gerande generaliteitsgul
dens, de Nederlandsche guldens, naar de Wet van 1816 geslagen,
en de guldens van 182 1.
Maar allerlei oorzaken en omstandigheden verhinderden dat
deze muntregeling werkelijkheid werd 1), waarvan de voornaamste
wel mag geacht worden eene onverantwoordelijke vermeerdering
van de koperen specin. Groote hoeveelheden werden van de
Munten op Java *) en te Utrecht afgeleverd, en dit maakte de

no. 5o, en in gewigt naar advenant, en de stukken van vijf stuivers ten allooije
W.
568
Van rooo en ten gewigte van 4.o61.
Art. 2.

De beeldenaar dezer stukken zal zijn op de voorzijde ons borstbeeld met

het randschrift Willem Koning der Nederlanden Groot Hertog van Luxemburg,
op dezelfde wijze verkort als op de Nederlandsche munt, terwijl op de keerzijde

zullen worden geplaatst de woorden Halve gulden en Vijf stuivers besloten in


eenen palmtak, met het randschrift Nederlandsch Indi en daaronder het jaartal.
Deze stukken zullen worden gemunt in den ring, met eenen vertikalen kartelrand.
Art. 3. Het Departement voor de Marine en Kolonin zal dadelijk de noodige

voorbereidende maatregelen nemen tot uitvoering van het bepaalde bij art. 1 en 2
van dit besluit, en ons eene nadere voordragt doen, zoodra er een aanvang zal
kunnen worden gemaakt met het aan munten van bovengemelde stukken.
Van deze halve guldens zijn geslagen in 1826, 1827 en 1834 te zamen 597476
stuks, en van de vijf-stuiverstukken in 1826, 1827, 1834 en 184o 3523684 stuks.
1) MEEs bladz. 28 en volgende.
"
2) Te Batavia en te Soerabaya zijn van 1833 tot 1844 2 en 1 centstukken
geslagen, die weldra koers hadden als dubbele en enkele duiten, ofschoon uitge
geven ter waarde van 1oo cents op den gulden. In die jaren werd aan genoemde

specin op Java geslagen voor een totaal bedrag van f 3o.o71.215,93. (zie Munt
archief 186o , notulen n". 11oo) MEEs, op bladz. 29 zegt, dat te Utrecht en te
Soerabaya van 1816 tot 1843 het vervaardigde bedrag is gestegen tot 4.7oooooooo
duiten, ongerekend de groote hoeveelheden nagemaakte stukken, waarvan o. a. te
Birmingham eene geregeld werkende fabriek bestond. Er wordt niet bijgevoegd van

24

in 1826 voorgeschreven beperking daarvan, als betaalmiddel voor


geringe sommen, geheel illusoir. Zoo ontstond langzamerhand
een waardeverschil tusschen den gulden zilver en den gulden
koper, een verschil dat zelfs door het Gouvernement werd erkend
door de gelijkstelling van vijf gulden zilver met zes gulden koper.
De gebrekkige toestand der circulatie, welke met dit een en
ander samenhing 1), heeft voortgeduurd tot 1854, toen eindelijk
eene afdoende regeling tot stand kwam.
De maatregelen toen door de Regeering genomen, om aan den
ongezonden en verderflijken toestand van het muntwezen een
einde te maken, moesten in de eerste plaats strekken tot herstel
van een vasten en duurzamen grondslag, waarop het muntstelsel
zou rusten. Daartoe was voornamelijk noodig eene voldoende
hoeveelheid zilveren specin van de juiste innerlijke waarde om
als standpenning te kunnen dienst doen zonder vrees voor weg
vloeiing, en derhalve terugbrenging van het kopergeld tot de rol
van pasmunt. Nadat een eerste wetsontwerp in 1851 in de
Tweede Kamer der Staten-Generaal was verworpen, werd een
tweede ontwerp 8 November 1853 aangeboden en met eenige
wijzigingen aangenomen, en afgekondigd op 1 Mei 1854 (Staats
blad n". 75). Bij deze Wet werden de Nederlandsche zilveren
standpenningen en gouden negotiepenningen als zoodanig ook
voor Nederlandsch-Indi aangewezen *), terwijl bijzondere zilveren
en koperen pasmuntstukken van 1/4, 1/o en 1/go gulden en van

waar hem dit cijfer is bekend geworden. Eene missive van den Minister van
Kolonin, (zie het aangehaalde notulennummer) vermeldt dat de muntslag te
Soerabaya in 1844 nog voor f 621.29o 42 aan koperen pasmunt heeft opgeleverd;

van vr 1833 is het Z. E. niet gelukt het gemunte bedrag te doen opsporen.
De Heer STEIJN PARv Geschiedenis van het Munt- en Bankwezen in Ned. Indi
zegt dat van 1818 tot 1842 f 41.527.237,18 aan duiten is in omloop gebracht.

1) Zie STEIJN PARv , Geschiedenis van het Munt- en Bankwezen in Ned. Indi.
2) Bij de Wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n". 42) werd ook het Nederlandsche
gouden tien guldenstuk in Nederlandsch Indi gangbaar verklaard als standpenning.
Hiervan zijn, voor zooveel bekend en na aftrek der teruggevoerde stukken tot

1 Januari 1886, zeker geen 4oooooo stuks naar Indi verzonden. Aan zilveren
standpenningen is, tot op denzelfden datum en na aftrek van wat is teruggekeerd,
voor ruim f3oooooooo verzonden. Tot 1 Januari 1881 bestond de uitgezonden hoe
veelheid uit 937395II rijksdaalders, 63o91881 guldens, 46548ooo halve guldens.

25

1 en 1/2 cent werden voorgeschreven.

Bij de Wet van 2o April

1855 (Staatsblad n". 12) werd hieraan nog een koperen 2 1/2 cent
stuk toegevoegd. De rol der pasmunt werd beperkt tot eene
verplichte aanneming van hoogstens f 1o, in zilver en f 2,
in koper, terwijl het verbod van invoer van kopermunt uit de
Buitenbezittingen naar Java en Madura werd gehandhaafd 1). De
overige voorschriften der Wet betreffen hoofdzakelijk overgangs
bepalingen. Door aanmunting en uitzending kon aan deze Wet
gemakkelijk uitvoering gegeven worden ten aanzien van negotie
en van standpenningen. Anders was het met de pasmunt gesteld;
het was geen gemakkelijke zaak om tot den muntslag hiervan te
geraken. Men begreep dat pasmuntstukken eene bijzondere type
moesten vertoonen, die terugkeer der uitgezonden hoeveelheden
naar Nederland zou voorkomen, en de Wet bevat dan ook, nevens

de noodige bepalingen omtrent gewicht en gehalte, eene omschrij


ving van den beeldenaar der zilveren pasmunt, terwijl beeldenaar
en gewicht voor de koperen pasmunt voorgeschreven zijn bij het
Koninklijk besluit van 23 Juni 1855, Staatsblad n". 46.
Opmerkelijk is het voorschrift van art. 7 der Wet, waarbij het
gehalte der zilveren pasmuntstukken is gesteld op o.72o fijn, of
ongeveer het zoogenaamde alliage Levol, van 3 moleculen zilver
met 2 moleculen koper, hetwelk, naar de ontdekking van den
scheikundige van dien naam, Essaieur bij de Munt te Parijs, in
tegenstelling van elk ander mengsel van zilver en koper, geene
liquatie (d. i. ongelijkmatigheid in het zilvergehalte van de gegoten
staven) vertoont, waardoor de homogeniteit van het muntmetaal
gewaarborgd is. De Nederlandsche Regeering is in de toepassing
dezer ontdekking alle andere Staten vr geweest.
Om tot de vaststelling van den meest doelmatigen beeldenaar
te geraken had de Minister van Kolonin zich reeds in 1852 tot
den Hoogleeraar MILLIEs der Utrechtsche Universiteit gewend,
welke aan de uitnoodiging om daaromtrent te adviseeren geree

delijk gehoor gaf, en de zaak tot een gewenscht resultaat geleid

1) In sommige Buitenbezittingen vindt men nog oude duiten in omloop.

26

heeft.

Hij heeft zijne taak breed opgevat 1) en zelfs voorstellen

gedaan tot invoering van een afzonderlijken Indischen standpen


ning, waartoe hij een 21/2 guldenstuk wilde aangewezen zien,
zooveel mogelijk overeenkomende in type, gewicht en gehalte
met den in Indi zeer gewilden Spaanschen piaster, en welk stuk
bovendien zijne waarde zou uitdrukken in Oostersch schrift. Zelfs
meende hij aan dat stuk een in Indi bekenden naam te moeten

geven, bijvoorbeeld rejal of wel halve tahel. Dit gedeelte zijner


voorstellen is echter door de Regeering niet aangenomen. - Ten
opzichte van de pasmunt luidde zijn oordeel, dat de stukken,
evenals de oude Indische munten, een vrij grooten diameter
moesten hebben, waarvan hij echter moest afzien, omdat de munt

slag van den tegenwoordigen tijd het stempelen van dunne plaatjes
bezwaarlijk maakt. Daarom stelde hij voor koperen stuivers te
maken, maar daarnevens wenschte hij stukken van zeer geringe
waarde, minder dan een halve cent, om de rol te vervullen van de

Chineesche en Japansche pities en de namaaksels hiervan, welke


in het verkeer van den minderen man niet konden gemist worden.
Ten aanzien van den beeldenaar der pasmunt verdedigde hij
krachtig het te lang verwaarloosde denkbeeld, om aan de stukken
een voorkomen te geven, dat beantwoordde aan het doel om een
geschikt ruilmiddel te zijn voor de Indische bevolking, en daarom
verlangde hij f een zuiver Indisch f wel een Indisch-Hollandsch
type. Aan dit laatste gaf hij de voorkeur, daartoe voor
stellende eene waarde-aanduiding in het Maleisch en Javaansch
voor de circulatie op Java, in het Maleisch en Bataksch voor de
circulatie op Sumatra, in het Maleisch en Boegineesch voor Celebes
en Borneo, terwijl de voorzijde der munt in het Nederlandsche

wapen *) de oppermacht van het moederland moest aangeven *).

1) Zie Notice sur les nouvelles Monnaies pour les Colonies Orientales Neerlan
daises van H. C. MILLIEs, in de Revue de la Numismatique Belge 3e serie II, p. 58

2) Zie zijne aangehaalde Notice p. 68, waar hij zegt: ,,J'indiquais aussi diff
rentes raisons, qui ont t approuves, pour lesquelles je pensais qu'il serait
, mieux de mettre l'avers les armes des Pays-Bas, que la tte royale, comme
sur les monnaies Nerlandaises.

3) Ook voor de standpenningen verdedigde hij het denkbeeld van een Hollandsch

27

Deze waarde-aanduiding zou, naar het oordeel van den Heer


MILLIEs, het makkelijkst en het kortst in cijfers worden uitge
drukt, met bijvoeving van den naam van het muntstuk, waartoe
hij de meerdere of mindere doelmatigheid der benamingen kepeng,
doewit, cent, roupyah, derham, rejal, ringgit en dinar beoor

deelde. Maar betwijfelende of de inlandsche bevolking wel genoeg


ontwikkeld was, om de aanduiding van breuken in cijfers te be
grijpen, meende hij dat het beter ware woorden te gebruiken.

Tal van typen met Maleische en Javaansche opschriften werden


door hem ontworpen en in teekening gebracht, totdat eindelijk
de keuze der Regeering gevestigd, werd op eene waarde-aandui

ding, die de betrekkelijke waarde tot den gulden aangaf, zonder


vermelding van den naam der stukken in het Maleisch of Javaansch.
Voor de voorzijde vereenigde de Regeering zich met het voorge
stelde Rijkswapen, met vermelding van de waarde als 1/4, 1/16, 1/go
gulden, en 2 1/2 . 1 en 1/2 cent, en van de bestemming voor de
circulatie in Indi, en wel met de woorden ,,AWederlandsch-Indi,
niettegenstaande de Heer MILLIEs met aandrang had gestreden
voor de uitdrukking Wederlandsch-Oost-Indi, ter onderscheiding
van de West-Indische Bezittingen.
In April 1854 werd door den bekwamen 1sten Stempelsnijder
van 's Rijks Munt D. vAN DER KELLEN, met het vervaardigen
der stempels een aanvang gemaakt 1), en de Heer MILLIEs was
van oordeel dat hij in dit moeielijke werk niet zonder verdienste

is geslaagd *). In hetzelfde jaar nog is de muntslag van zilveren


pasmunt begonnen; deze geschiedde binnen 's Rijks Munt, waar
ook het benoodigde zilver werd gesmolten en tot plaatjes ver

Indisch type, en raadde daartoe aan de voorstelling van eene ster of van eene
lotusbloem, waarvan ten slotte nog iets is overgebleven in den beeldenaar der
kwartguldenstukken.

1) De wapenzijde is van den Stempelsnijder ScHoUBERG.


2) Het was zeker voor den Heer v. D. KELLEN , die onbekend was met de

Javaansche en Maleische karakters, niet gemakkelijk deze in alle

nauwkeurigheid

Weer te geven. Aan 's Rijks Stempelsnijders is voor elke speciesoort eene som van

/ 2ooo- uitbetaald, als belooning voor het graveeren der primitieve stempels.

28

werkt 1). Anders was het met de koperen pasmunt. Nadat was
uitgesproken dat behoorde vastgehouden te worden aan het be
ginsel, dat de muntslag onder toezicht van het Munt-College door
den Rijks-Muntmeester moest uitgevoerd worden, nam het werk
in 1855 een aanvang. Daar de muntgebouwen geen ruimte
aanboden tot plaatsing van de 2o nieuwe persen, waarvan de
aanschaffing gebiedend noodzakelijk was in het belang eener
spoedige uitvoering van het werk, moest tot de oprichting van
eene Hulp-Munt besloten worden. Daar is door den Muntmeester
vAN DEN WALL BAKE binnen den tijd van 6 jaren een totaal van
niet minder dan 8oo29886 21/2-centstukken, 4o79o6245 1-cent
stukken en 42791 193o 1/2-centstukken, gemunt op koperen plaatjes,
geleverd eerst door de firma P. vAN VLISSINGEN en Co., te Am
sterdam, later door den fabrikant L. J. ENTHovEN, te 's Gra
venhage, en gedeeltelijk door de Heeren HoLZMAN en VAN HEEL,
te Amsterdam.

UTRECHT, April 1886.

L. W. A. BESIER,

Referendaris-Adviseur bij het Munt-College.

1) Er werden van 1854 tot 186o afgeleverd: 23,2oo6o8 % guldens, 38,oo2.5oo


'/io guldens, 4996o '/20 guldens. In 1882, 1883, 1884 en 1885 zijn nog geslagen
475oooo /, guldens en 11875ooo '/o guldens.

CA T A L O G U S.

I.

Munten, die bij de Westiging der Oost-Indische


Compagnie in omloop waren,
1. REAAL BATOE. z.. j. Gesnoeide Spaansche mat, waarvan
de voor- en tegenzijden onduidelijke stempelafslagen vertoonen.
Netscher en v. d. Chijs, n. 176a.

2. HALVE REAAL BATOE. z. j. Gesnoeide halve Spaansche


mat met onduidelijke stempelafslagen.
3. KWART REAAL BATOE. z. j. Gesnoeide kwart Spaansche
mat met onduidelijke stempelafslagen.

II.

Compagnie van Werre, 1594-1602,


Zilveren stukken in AWederland geslagen.
1.

REAAL VAN ACHTEN (8 schellingen). 16O1.


vz. Binnen een parelrand het gekroonde wapen der Pro
vincie Holland, waarvan de kroon buiten den parelrand

uitsteekt; ter weerszijden daarvan E E (wat beteekent


8 schellingen); boven de kroon het jaartal.

COMPAGNIE VAN VERRE.

Omschrift: INSIGNIA. HOLLANDIAE.


tz. Binnen een parelrand het gekroonde wapen van Am
sterdam met twee leeuwen als schildhouders.

Omschrift: ET CIVITATIS. AMSTELREDAMENSIS. roset.


vz. en tz. hebben een geparelden buitenrand.
Netscher en v. d. Chijs, n". 1.

HALVE REAAL VAN ACHTEN. 16O1.

Met geparelde

buitenranden.

vz. Als van n". 1, behalve dat ter weerszijden van het wapen
gevonden wordt E E (4 schellingen).
tz.

Als van n". 1.

Netscher en v. d. Chijs, n. 2.

. KWART REAAL VAN ACHTEN. 16O1.

Met geparelde

buitenranden.

vz. Als van n. 1, behalve dat ter weerszijden van het wapen
gevonden wordt - - - (2 schellingen).
tz.

Als van n". 1.

Netscher en v. d. Chijs, n". 3.

. ACHTSTE REAAL VAN ACHTEN. 16O1.

Met geparelde

buitenranden.

vz. Als van n". 1, behalve dat ter weerszijden van het wapen

gevonden wordt # # (8 stuivers of 48 duiten).


tz.

Als van n". I.

Netscher en v. d. Chijs, n". 4.

. ZESTIENDE REAAL VAN ACHTEN. z.. j. Met geparelde


buitenranden.

vz. Als van n". 1, behalve dat de geparelde binnenrand


en het jaartal zijn weggelaten, en dat ter weerszijden
van het wapen gevonden wordt E s (4 stuivers of
24 duiten).

COMPAGNIE VAN VERRE.

31

lz.

Als van n". 1 , behalve dat de geparelde binnenrand en


het omschrift zijn weggelaten.
Netscher en v. d. Chijs, n. 5.

6. TWEE-EN-DERTIGSTE REAAL VAN ACHTEN. z.. j. Met


geparelde buitenranden.
vz. Als van n. 1, behalve dat de geparelde binnenrand,
het omschrift en het jaartal zijn weggelaten, en dat
ter weerszijden van het wapen gevonden word = =
(2 stuivers of 12 duiten).
tz. Als van n". 1 , behalve dat de geparelde binnenrand
en het omschrift zijn weggelaten.
Netscher en v. d. Chijs, n. 6.

III.

Wereenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1799,


Gouden stukken in Indi geslagen.
1.

DUBBELE JAVA-DUKAAT. 1746.


zwz. Een Arabisch opschrift, luidende: derhammin Kompani
welandawi (munt van de Hollandsche Compagnie). Onder
en boven een touwstrik.

Zz.

Vervolg van het opschrift der voorzijde, luidende: ila


djazirat Djawa al-kabir (voor het eiland groot Java).
Daarboven een haan, daaronder het jaartal in een
versierd vak.

Netscher en v. d. Chijs, n". 8.


2. JAVA-DUKAAT. 1746.
z'z. en tz. geheel als van n". 1.

Anders dan Netscher en v. d. Chijs, n. 9.

32

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

3. NEDERLANDSCHE DUKAAT (West-Friesland). 1758 1).


vz. De gewone geharnaste man, maar geklopt met het
woord Djawa in Arabische karakters.
Omschrift: coNCOR. REs. PAR-CRES. wESTF. haantje.
tz. Het gewone opschrift: Mo: ORD: PRovIN: FoEDER
-

BELG' AD-LEG

IMP.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 9a.


Verkade LIX. 5.

4. NEDERLANDSCHE DUKAAT (Utrecht). 1758. Valsch 1).


vz. Als van n. 3, met het omschrift: coNcoRDIA. RES-PAR:
CRES: TRA.

tz.

Als van n. 3.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 9a.


Verkade XCVIII. 4.

Zilveren stukken in Aederland Sgeslagen.


S

5. DUKATON (Gelderland). 1738. Geen binnenranden.


vz. Geharnaste ruiter, rechts rijdende, met uitgetogen
zwaard (horizontaal) en sjerp; daaronder het gekroonde
wapen van Gelderland.

Omschrift: MON: FOED: BELG: PRo: D: GEL. & C. z. IN USUM:


SOCIET. IND: ORIENT. Muntteeken een springend paard.
tz. Het gekroonde wapen der Vereenigde Nederlanden met
twee leeuwen als schildhouders, daaronder het merk
der Oost-Indische Compagnie S3 in lofwerk, alles
binnen het omschrift: CONCORDIA-RES PARVAE-CRES

CUNT 17 + 38.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 13.

1) Dit stuk is op het voorbeeld van Netscher en v. d. Chijs gerekend tot


de munten in Indi gemunt, omdat dr de klop is ingeslagen. De munt zelve
is uit Nederland afkomstig.

33

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

6. DUKATON (Holland). 1728, 1729, 173O, 1731, 1738,


1738, 174O.

Geen binnenranden.

vz. Als van n". 5, maar eenigzins afwijkend type, zwaard


naar boven gericht.
Omschrift: MON: FoED: BELG: PRo: HOLL: IN USUM socIET:
IND: ORIENT: Geen muntteeken.

tz. Als van n". 5, eenigzins ander lofwerk.


Omschrijft: CONCORDIA-RES PARvAE CRESCUNT. 1728.
Netscher en v. d. Chijs, n. 13.
7. DUKATON (West-Friesland). 1728. Geen binnenranden.
vz. Geharnaste ruiter, links rijdende, met uitgetogen naar

boven gericht zwaard en sjerp; daaronder het gekroonde


wapen van West-Friesland.
Omschrift: MoN: FOED: BELG: PRO: WESTF: IN USUM. SOCIET:
IND: ORIENT: 1728.

Muntteeken eene raap.

/z. Als van n". 5, weer eenigszins ander lofwerk.


Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.

8. DUKATON (West-Friesland). 174l. Gekarteld. Geen binnen


randen.

vz. Als van n". 7, minder fraai type, zonder muntteeken.


tz. Als van n. 5, weer ander lofwerk. In het omschrift
achter het jaartal een haan als muntteeken.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 13.

9.

DUKATON (West-Friesland). 1738, 1741. Geen binnen


randen.

Geheel als n". 8, behalve dat op de vz. de raap als munt


teeken voorkomt in het omschrift, en op de tz. de haan
weggelaten is.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.

19. DUKATON (West-Friesland). 1742. Geen binnenranden.


zz. Geharnaste ruiter, rechts rijdende, met uitgetogen
3

34

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

omhoog gericht zwaard en sjerp. Daaronder het


gekroonde wapen van West-Friesland.
Omschrift: als van n". 7, met een haan als muntteeken.
tz.

Als van n". 8.

Omschrift: CONCORDIA-RES PARUAE--CRESCUNT. 1742.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.

11. DUKATON (Zeeland). 1739, 1740. De laatste gekarteld.


Geen binnenranden.

vz. Geharnaste ruiter, rechts rijdende, met uitgetogen


omhoog gericht zwaard en sjerp, daaronder het ge
kroonde wapen van Zeeland.

Omschrift: MON: FOED. BELG. PRO. ZEEL. IN. USUM, socIET.


IND. ORIENT. +

lz.

Als van n". 5 maar eenigszins afwijkend type, o. a.


zijn de staarten der leeuwen gekruld tusschen de
pooten door.

Omschrift: CON-CORDIA. -RES. PARVAE- CRESC-UNT 1739'


Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.

12. DUKATON (Zeeland). 1741. Geen binnenranden.


Geheel als n". 11, behalve het omschrift op de tegenzijde :
CONCORDIA.-. RES. PARVAE. - CRESC-UNT. 1741.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.


13. DUKATON (Utrecht). 174O. Geen binnenranden.
vz. Geharnaste ruiter, rechts rijdende, met uitgetogen
omhoog gericht zwaard en sjerp; daaronder het ge
kroonde wapen van de Provincie Utrecht met dat van
de Stad Utrecht als hartschild.

Omschrift: MON: FoED: BELG: PRo: TRAI: IN USUM SOCIET:


IND: ORIENT.

tz.

Geen muntteeken.

Als van n. 6, eenigszins afwijkend type, ander


lofwerk.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

35

14. DUKATON (Overijssel). 1738. Geen binnenranden.


vz. Geharnaste ruiter, rechts rijdende, met uitgetogen
omhoog gericht zwaard en sjerp; daaronder het ge
kroonde wapen van Overijssel.
Omschrift: MoN: FoED: BELG: PRo: TRANSI: IN USUM:
socIET: IND: ORIENT:

Muntteeken een haan.

tz. Als van n. 6, eenigszins verschillend lofwerk.


Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 13.

15. DRIEGULDEN (Gelderland). 1786, 1786. (Beiden gekar


teld); en een afdruk in carton van de tegenzijde.
vz. De gehelmde Pallas 1) met speer en hoed, rustende
met den linkerarm op een boek, geplaatst op eene
kolom, daaronder het jaartal.

1) NETSCHER en v. D. CHIJs, bladz. 1oo, beschrijven de voorzijde als vertoonende


de Nederlandsche maagd rustende met den linkerarm op den bijbel, die op een
altaar staat. Dit is nog, en was reeds in den aanvang, de algemeene opvatting
der voorstelling, maar niet de juiste. Toen in 168o de beeldenaar van den Staten
Gulden zou vastgesteld worden, waren twee ontwerpen aan de beoordeeling van
de Staten van Holland voorgelegd, waarvan het eene werd beschreven als ,,heb
,,bende aan de voorzijde Pallas, voerende in haar rechterhand eene speer, rustende
, op een boek en hebbende boven aan het einde een hoed, en hebbende in haar
,,linkerhand het wapen der provincie met de inscriptie hac mitimur illam tuemur.
Eene bepaalde keuze tusschen beide ontwerpen werd toen niet terstond gedaan,

integendeel besloten om volgens beide te doen aanmunten, mits in den hier be


schreven stempel te veranderen , ,,dat de Pallas zal blijven voeren de speer met
, den hoed er boven op, doch dat de speer zal rusten op de aarde en niet op het

boek, en dat aan de zijde van de speer zal zijn hanc tuemur, en dat aan de
, zijde daar de Pallas het wapen van de Provincie voert, het wapen zal worden
, weggenomen en in de plaats gesteld een kolom, komende tot omtrent de hand
van de voorschreven Pallas, en boven op deze kolom een boek, en dat de Pallas
, zal worden gefigureerd de hand houdende of steunende op het voorschreven boek,
, liggende op de kolom, met de inscriptie aan de zijde der kolom hac mitimur.

(Zie D. GROEBE, ,,Bijdrage tot de kennis der muntzaken in de Vereenigde Neder


landen, 1832 bladz. 39. Zie ook Generaal Register der Generaliteits-Muntkamer
dl. 12 fo, 254.) In dit alles is geen sprake van de Nederlandsche maagd noch
van bijbel of altaar. Toen nu in 1786 de Vereenigde Oost-Indische Compagnie
gemachtigd werd om stukken van 3, 2, 1 en / gulden voor de Oost-Indische
Bezittingen te doen slaan, werd bepaald dat deze denzelfden beeldenaar zouden
hebben als de standpenningen in de Vereenigde provincin, behoudens eene wijzi

36

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

Omschrift: HAc NITIMVR HANC TvEMvR voorafgegaan


door het muntteeken, een korenaar.

tz. Het gekroonde wapen der Vereenigde Nederlanden


zonder schildhouders, de kroon uitstekend buiten het
omschrift; ter weerszijden van het wapen 5-GL.,
daaronder S in lofwerk,
Omschrift: Mo: ARG: ORD: FOE: BELG: D: GEL: &: C: Z:

Netscher en v. d. Chijs, n". 14.


16. DRIEGULDEN (West-Friesland). 1786, 1786. (beiden
gekarteld), en een afdruk in carton van de tegenzijde.
vz. Als van n". 15, maar eenigzins afwijkend type, andere
kolom; geen muntteeken.
tz. Als van n". 15, maar met ander lofwerk.
Omschrift: Mo: ARG: ORD: FoE: BELG: WESTF: Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 14.

17. DRIEGULDEN (Zeeland). 1789. Gekarteld.


vz. Als van n". 15, maar eenigszins afwijkend type, andere
kolom; vr het omschrift de burgt als muntteeken.
tg. Als van n". 15, maar met grooter wapenschild en
ander lofwerk, hetwelk even als de kroon buiten het
omschrift uitsteekt.

Omschrift: MON: ARG: ORD: - FOED: BELG: ZEL: Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 14.

ging in het omschrift en de bijvoeging van het merk der Compagnie op de


tegenzijde.
Men heeft gevraagd waarom de gehelmde Pallas nog een hoed op de speer
draagt? Hierop gaf de Heer K(ESMA)N een antwoord in zijn ,,Betoog dat het
zetten van een hoed op de punt der speer van de maagd der vrijheid eene ver

gissing is. Nijmegen 1844. Hij betoogt dat die vergissing ontstaan is uit het
woord, waarmede de Vlamingen eertijds hunne spies aanduidden nl. Godendak of
Godenhoe (hoede), waaruit een onkundige schilder of beeldhouwer, meenende dat
hoe niet anders beteekende dan hoed (hoofddeksel), het eerst op het denkbeeld zou
gekomen zijn om dien hoed, die op het gehelmde hoofd geen plaats kon vinden ,
op de speer af te beelden.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

37

18. DRIEGULDEN (Utrecht). 1786. Gekarteld.


vz. Als van n". 15, maar eenigszins afwijkend type, andere
kolom; tusschen den hoed en den helm het muntteeken

(wapentje van Utrecht).


tz.

Als van n". 15, maar het merk der Oost-Indische

Compagnie &# staat zonder lofwerk tusschen het


omschrift.

Omschrift: Mo: ARG: ORD: FOED: BELG: TRAI: Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 14.

I9.

GULDEN (Gelderland).

1786,

1786, 1786, 1790.

(allen gekarteld), en een afdruk in carton van de tegen


zijde.
vz. Als van n". 15, met eenigszins gewijzigde kolom.
tz. Als van n". 15 , met ander lofwerk, en met
I GL.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 15.


2O.

GULDEN (West-Friesland). 1786, 1786, 1787, 179O.


(allen gekarteld).
zwz.

Als van n. 16.

tz.

Als van n". 16, met I GL.

Netscher en v. d. Chijs, n". 15.


GULDEN (Zeeland). 1791, 1791. (beiden gekarteld).
v2. Als van n. 17, met eenigszins andere kolom.
tz.

Als van n". 17, met I GL.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 15.


22.

GULDEN (Utrecht). 1786, 179O. (beiden gekarteld).


zwz. Als van n. 18.

tz.

Als van n". 18, met I G.

De letters van het om

schrift zijn op het stuk van 179o kleiner dan op dat


van 1786.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 15.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

23

HALVE GULDEN 1) (Gelderland). 1786, 1786, 1786.


zz. Als van n". 15, maar eenigszins afwijkend type,
andere kolom, geen jaartal; het muntteeken (korenaar)
geplaatst tusschen den hoed en den helm.
tz.

Als van n". 15, maar met het jaartal boven de kroon,
ander lofwerk en X ST.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 16.

24.

HALVE GULDEN (West-Friesland). 1786, 1786, 1787.


(allen gekarteld).
vz. Als van n". 16, maar zonder jaartal.

tz.

Als van n". 16, maar met X ST, en met het jaartal
achter het omschrift.

Netscher en v. d. Chijs, n". 16.

25.

HALVE GULDEN
gekarteld).

(Zeeland).

1791,

1791.

(beiden

vz. Als van n". 17.


tz. Als van n". 17, maar met X - ST
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 16.

26.

HALVE GULDEN (Zeeland). 1791. (gekarteld).


vz. Als van n". 25, maar zonder jaartal, en het munt
teeken (burgt) onder het beeld.
tz. Als van n". 25, maar met het jaartal boven de kroon.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 16.

27.

HALVE GULDEN (Zeeland). 1791, 1791, 1791. (allen


gekarteld).

1) NETsCHER en v. D. CHIJs noemen deze stukken dan eens halve guldens,


dan weder tienstuiverstukken (zie bladz. 54 en 1o1). Zij werden in de officiele
bescheiden, betrekking hebbende op hunne aanmunting, steeds halve guldens
genoemd, en waren dan ook evenals de drie guldens en guldens standpenningen,
met deze van hetzelfde gehalte.

vEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.


vz.

Als van n". 26.

tz.

Als van n". 26, maar met TEvMvR.

39

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 16.

28. HALVE GULDEN (Utrecht). 1786, 1786. (beiden ge


karteld).
vz. Als van n". 18, maar geen jaartal.
tz. Als van n. 18, maar met X-ST en het jaartal boven
de kroon.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 16.

Zilveren stukken in Indi geslagen.


29. BATAVIASCHE KROON. 1645, 1345.

Voor- en tegenzijde hebben geparelde binnen- en buiten


randen. Middellijn 4 cM.
vz. Een zwaard met een krans versierd (wapen van Batavia).
Omschrift tusschen de beide parelranden: ANNO 1645
BATAvLE ; deze woorden gescheiden door lofwerk.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie S, daar
boven 48. ST..
Geen omschrift, maar lofwerk tusschen de twee parel
randen.

Netscher en v. d. Chijs, n. 17.


3o. BATAVIASCHE ROPIJ 1). 1749. Met geribde buitenranden.
Middellijn 2,3 cM.
vz. Een Arabisch opschrift in drie regels luidende: Der
hammin Kompani Welandawi (munt van de Holland
sche Compagnie).

1) De Bataviasche ropij werd ook wel zilveren Derham Djawa genoemd.

Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der kunsten en


IV bladz. 44o.

Zie

wetenschappen ,

4O

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

tz.

Voortzetting van het opschrift der vz. in twee regels,


luidende: Ila djazirat Djawa al-kabir (voor het eiland
Groot Java), daarboven eene roset, daaronder het
jaartal.

Netscher en v. d. Chijs, n". 2oa.

31. BATAVIASCHE ROPIJ 1). 1783. Met geribde buitenranden


en gekarteld. Middellijn 2,5 cM.
vz. Als van n". 3o.

tz. Als van n". 3o, maar met een kruis in plaats van de
rOSet.

Netscher en v. d. Chijs, n". 2ob.

32. BATAVIASCHE ROPIJ !). 1796.


vz. en tz. Geheel als van n". 31, maar van andere stempels.
Netscher en v. d. Chijs, n". 2oe.

Aoperen stukken in AWederland geslagen.


33. DUIT (Gelderland). 1731, 1731, 1732, 1732.
vz. Het gekroonde wapen van Gelderland.
Omschrift, rechts en links van het wapen: IN DEO SPE. NOS.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar
onder het jaartal, daarboven het muntteeken: een vos.
Netscher en v. d. Chijs, n. 21d.

34. DUIT (Gelderland). 1757. (Zilver; gekarteld en met geribde


buitenranden).
vz. en tz. als van n". 33, maar als muntteeken een vogel
tusschen twee sterren.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 2 Id.

1) Zie de noot op bladz. 39.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

41

35. DUIT (Gelderland). 1771, 1772, 1776.


vz. Het gekroonde wapen van Gelderland, waarvan de
kroon uitsteekt buiten het omschrift.

Omschrift: IN DEO EST SPEs NOSTRA.


tz. Als van n". 33, maar als muntteeken een boom.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21d.

36. DUIT (Gelderland). 1785, 1786, 1787, 1788, 1789,


179O, 1790, 1791, 1792, 1792, 1793, 1793, 1794, 1794.
vz. en tz. Als van n". 35, maar als muntteeken een korenaar
tusschen twee sterren.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 21d.

37. DUIT (Holland). 1732, 1734, 1735, 1735 (zilver), 1735,


1736 (zilver), 1742, 1744, 1745, 1746, 1746 (zilver),
1747 (zilver), 1747 (zilver), 1748, 1749 (zilver), 1750,
175O (zilver), 1751, 1752, 1752 (zilver), 1753 (zilver),
1753 (zilver), 1756 (zilver), 1757 (zilver), 1757 (zilver),
1758 (zilver), 176O (zilver), 1761 (zilver), 1763 (zilver),
1766, 1771, 1778, 1780, 1780, 1781, 1788, 1789,
179O, 179O, 1792, 1793. De zilveren en enkele koperen
hebben geribde buitenranden. De zilveren zijn gekarteld.
vz. Het gekroonde wapen van Holland zonder omschrift.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie Ng, daar
onder het jaartal, daarboven als muntteeken eene

roos tusschen twee punten.


Netscher en v. d. Chijs, n. 21a.

38. DUIT (West-Friesland). 1729, 1730, 1733, 1734, 1734,


1735, 1737. Enkelen hebben geribde buitenranden.
zwz. Het gekroonde wapen van West-Friesland, zonder omschift.
Zz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N6, daar

onder het jaartal, daarboven als muntteeken eene raap


tusschen twee rosetten.

Netscher en v. d. Chijs, n". 21c,

42

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

39. DUIT (West-Friesland). 1731. Met geribde buitenranden.


vz. Als van n". 38.
tz. Als van n". 38, maar van een anderen stempel, het
jaartal tusschen twee sterren.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21e.

4o. DUIT (West-Friesland). 1731, 1731 (zilver), 1732. Met


geribde buitenranden.
vz. Als van n. 38, maar het wapenschild heeft een
anderen vorm.

tz.

Als van n. 39.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21e.

41. DUIT (West-Friesland). 1736 (zilver).

Met geribde buiten

randen.

vz. Als van n. 4o.

tz.

Als van n. 38, maar het jaartal tusschen twee


puntjes.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21e.

42. DUIT (West-Friesland). 1744. Met geribde buitenranden.


vz. Als van n". 38.
tz. Als van n". 38, maar met een ander muntteeken :
een haan tusschen twee rosetten.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 21e.

43. DUIT (West-Friesland). 1745, 1745 (twee tegenzijden), 1746,


1747, 1748, 1749, 1749, 1750, 1751, 1752, 1753,
1754, 1755, 1756. Sommigen hebben geribde buiten
randen.

vz. Als van n. 38.


tz.

Als van n. 42, maar het muntteeken staat tusschen


twee puntjes.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21e.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

44

43

DUIT (West-Friesland). 1756 (zilver), 1756 (zilver), 1756


(twee tegenzijden), 1756 (twee tegenzijden). Met geribde
buitenranden, en gekarteld.
vz. Als van n". 38, maar de vorm van het wapen
is anders.

tz.

Als van n". 42, maar versierd met lofwerk.

Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

45

DUIT (West-Friesland). 1764, 1765, 1771, 1772. Met


geribde buitenranden.
vz. Als van n". 38.
tz. Als van n. 38, maar als muntteeken een schuit
tusschen twee puntjes.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 21e.

46.

DUIT (West-Friesland). 1766, 1767, 1768.


vz. Als van n. 38.
tz. Als van n. 45, maar de schuit tusschen twee
rOSetten.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 21e.

47.

DUIT (West-Friesland). 1776, 1777, 1777 (misgemunt),


L778, 1779, 178O, 1784, 1785, 1786, 1787, 1788,
1789, 179O, 179O, 1792, 1792. Sommigen hebben
geribde buitenranden.

zwz. Als van n". 38.


Zz. Als van n. 38, maar als muntteeken een roset tus
schen twee puntjes.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21c.

48.

DUIT (Zeeland). 1727, 1727, 1728, 1728, 1729, 1729.


De eerste heeft geribde buitenranden.
z'z. Het gekroonde wapen van Zeeland, waarvan de kroon
uitsteekt buiten het omschrift.

44

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

Omschrift: LUCToR ET EMERGo.

tz.

Het merk der Oost-Indische Compagnie S, daar


onder het jaartal tusschen twee puntjes, daarboven als
muntteeken een burgt tusschen twee sterren.
Netscher en v. d. Chijs , n. 21b.

49. DUIT (Zeeland). 173O, 1731, 1732, 1733, 1734, 1735,


1736, 1737, 1739, 1744, 1745, 1746, 1747, 1748,

1749, 1750, 1752, 1753. Sommigen hebben geribde


buitenranden.

vz. Het gekroonde wapen van Zeeland, anders gevormd


dan op de stukken van n". 48, zonder omschrift 1).
tz. Als van n. 48.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 21b.

5o. DUIT (Zeeland). 1754, 1755, 1756, 1765, 1766, 1767,


1768, 177O, 1771, 1772, 1773, 1777, 178O, 1784,
1785, 1786, 1787, 1788, 1789, 1789, 179O, 179O,
1791, 1792, 1792. Sommigen hebben geribde buiten
randen.

vz. Als van n. 49.


tz. Als van n". 48, maar het jaartal is verdeeld (17-54)
door de punt van het merk der Oost-Indische Com
pagnie.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 21b.

51.

DUIT (Zeeland). 1793, 1793, 1793, 1793, 1794, 1794,


1794.

vz. Als van n. 48, maar het wapen is weder van een
anderen vorm, zonder omschrift.

1) Het omschrift is weggelaten op voorstel van den Muntmeester KAPPEYNE,

die meende dat de muntslag daarmede in netheid zou winnen; het was dus, zoo als
de Heeren NETSCHER en v. D. CHIJs, bladz. 212, zeggen, eene kwestie van
smaak.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

tz.

45

Als van n". 5o, maar boven het merk der Oost
Indische Compagnie is een halve krans aange
bracht.

Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

52. DUIT (Utrecht). 1742, 1742, 1742, 1742 (zilver), 1745,


1746, 1753, 1754, 1755, 1757, 1758 (zilver), 1763
(zilver), 1763 (zilver), 1764, 1765, 1766, 1767, 1770,
177O, 1778, 1779, 178O, 1781, 1784, 1785, 1786,
1787, 1788, 1789, 179O 1), 1790, 1791, 1792, 1793,

1793, 1794, 1794, 1794.

De zilveren en sommige

koperen hebben geribde buitenranden; de zilveren zijn


gekarteld.
vz. Het gekroonde wapen van de Stad Utrecht met twee
leeuwen als schildhouders.

tz.

Geen omschrift.

Het merk der Oost-Indische Compagnie Ng, daar


onder

het jaartal,

daarboven als muntteeken

een

wapentje van Utrecht tusschen twee puntjes.


Netscher en v. d. Chijs, n". 21b.

53.

HALVE DUIT (Gelderland). 1757, 1757 (beiden zilver).


Met geribde buitenranden, en gekarteld.
vz. Het gekroonde wapen van Gelderland.
Omschrift: rechts en links van het wapen IN DEO
SP. NOS.

tz.

Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar


onder het jaartal, daarboven als muntteeken een
vogel tusschen twee roosjes.
Netscher en v. d. Chijs, n". 22d.

1) Er bestaan duiten, geheel aan deze gelijk, ook dubbele en halve, met het
jaartal 179o, maar voorzien van een ander muntteeken; zij zijn geslagen in de
jaren 1817, 1827 en 184o. Zie n". 1o van afdeeling VIII Koninkrijk der Neder
Zanden van dezen Catalogus.

46
54.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

HALVE DUIT (Gelderland). 1788, 1788, 1789, 1789,


1789, 1789.

vz. Het gekroonde wapen van Gelderland, waarvan de


kroon uitsteekt tusschen de woorden van het omschrift.

Omschrift: IN DEo EST SPES NOSTRA.


tz. Als van n. 53, maar met een ander muntteeken,
een korenaar tusschen twee sterretjes.
Cf. Netscher en V. d. Chijs, n. 22d.
55.

HALVE DUIT (Gelderland). 179O, 179O, 179O.


vz. Als van n". 54 maar met gewijzigd omschrift.
Omschrift: IN DEO SPEs NOST.
tz. Als van n. 54.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 22d.

56. HALVE DUIT (Holland). 1749, 1749, 1749, 1750,

1751. 1752, 1752, 1753, 1753, 1754, 1755 (zilver),

1756 (zilver), 1757 (zilver), 1757 (zilver), 1758 (zilver),


1759 (zilver), 176O (zilver), 176O (zilver), 1761 (zilver),
1762 (zilver), 1763 (zilver), 1769, 1770, 178O (valsch?)
178O (valsch?). De zilveren hebben geribde buitenranden,
en zijn gekarteld.
vz. Het gekroonde wapen van Holland, zonder omschrift.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar
onder het jaartal; daarboven het muntteeken: een

roset, tusschen twee puntjes.


Netscher en v. d. Chijs, n". 22a.

57.

HALVE DUIT (West-Friesland). 1765, 1769, 177O, 177O,


en een stuk zonder jaartal (valsch).
vz. Het gekroonde wapen van West-Friesland, zonder
omschrift.

tz.

Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar


onder het jaartal, daarboven het muntteeken: eene
schuit, tusschen twee puntjes.
Netscher en v. d. Chijs, n". 22e.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

47

58. HALVE DUIT (Zeeland). 177O, 177O, 1770, 1772, en


twee stukken met onleesbaar jaartal (valsch). De eerste
heeft een geribden rand en is gekarteld.
vz. Het gekroonde wapen van Zeeland, zonder omschrift.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie S, daaronder
het jaartal 17-7o, gescheiden door de punt der V; daar
boven het muntteeken, eene burgt, tusschen twee sterren.
Netscher en v. d. Chijs, n". 22b.
-

59. HALVE DUIT (Utrecht). 1752, 1753, 1753 (zilver),


1754 (zilver), 1754, 1755, 1755, 1757, 1757 (zilver),
1762 (zilver), 1763 (zilver), 1765 (zilver), 1767 (zilver),
1767 (zilver), 1768 (zilver), 1769, 177O, 1771 (zilver),
1776. De zilveren en enkele koperen hebben geribde bui
tenranden. De zilveren zijn gekarteld.
vz. Het gekroonde wapen der Stad Utrecht, zonder de
leeuwen als schildhouders en zonder omschrift.

tz.

Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar


onder het jaartal, daarboven het muntteeken, wapentje

der Stad Utrecht, tusschen twee puntjes.


Netscher en v. d. Chijs, n". 22e.

6o. HALVE DUIT (Utrecht). Twee wapenzijden.


61.

HALVE DUIT (Utrecht). Valsch. Onleesbaar jaartal.


vz. Het gekroonde wapen der Stad Utrecht, van een
gewijzigden vorm.
tz. Als van n". 59, maar met onleesbaar jaartal.

Aoperen stukken in Indi geslagen.


62. PITIE 1) z. j. Met eene vierkante opening in het midden,
en met breede platte buitenranden. Middellijn 2.4 cM.
1) Dergelijke Chineesche en Japansche stukken waren van oudsher op Java en
elders in omloop. Bij resolutie van 13 Juli 164o wordt het eerst gewag gemaakt

48

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

vz. Tegenover elke zijde der vierkante opening een Chi


meesch karakter.

63. ZESSTUIVERSTUK 1) (bonk). z.j 11 cM. lang, 1 1/2 cM. breed.


Aan de beide uiteinden eenigszins afgeplet.
Aan beide zijden op de uiteinden voorzien van stempel
afdrukken, vertoonende: links, de letters ST in een krans,
rechts, het cijfer vI in een krans.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

Noch bij Neumann: Beschreibung der bekanntesten Kupfer


//l/l/lZ/l.

64. TWEESTUIVERSSTUK (bonk). 1798. 2 1/2 cM. lang,


1,5 cM. breed, 1 cM. hoog.
vz. 2: S: in een langwerpig vierkant van paarlen.
tz. Het jaartal in een dergelijk vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n". 24.
65. TWEESTUIVERSSTUK (ronde bonk) 2). 1783. Middellijn
ruim 2 cM.

van het slaan daarvan te Batavia; de muntslag werd toen voor 6 maanden aan
Chineezen verpacht. Zie Realia I, bladz. 43o. Zie ook MILLIEs. Recherches sur
les monnaies des Indignes de l'archipel Indien. La Haye 1871, bladz. 37 en volgende.
1) Ik heb gemeend dit stuk te mogen rangschikken onder de stukken van den
Indischen Archipel, omdat NEUMANN bladz. 61 een dergelijk stuk van 8 stuivers
ook daaronder rekent, even als het Kabinet van het Bat. Gen. v. K. en W.,

terwijl geen van beiden een zes- of achtstuivers-bonk onder de munten van
Ceilon vermeldt, dan waarop de letter C voorkomt. Ook VERKADE Muntboek
bladz. 2o5, n. III4, noemt dit stuk.
2) NETsCHER en v. D. CHIJs zijn niet zeker dat dit stuk behoort tot de munten
van den Indischen Archipel, omdat zij omtrent den muntslag daarvan geen
bescheiden hebben gevonden, zoowel als omdat het type overeenkomt met munten
geslagen te Palliacatte. Men heeft de onderstelling gemaakt, dat dit stuk eene
munt voor Ceilon is, meenende in de G der v2. een C te zien, welke dan Ceilon
zou beteekenen, terwijl NETscHER en v. D. CHIJs de G verklaren als beteekenende
Generale of Geoctroyeerde (V. O. C.). Een onderzoek in de archieven van de
Oost-Indische Compagnie zou dit misschien tot klaarheid kunnen brengen. Op
het hier beschreven stuk is de letter G duidelijk herkenbaar en verschillende van

49

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

w"

vz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar


boven de letter G, ter weerszijden eene roset van

tz.

vier punten, daaronder 2 . S.


Het jaartal, daaronder twee krullen, die volgens
Neumann letters voorstellen en Dscha-wa beteekenen.

Boven en onder een roset van vier punten.


Netscher en v. d. Chijs, n". 23.
66. STUIVER (ronde bonk) ). 1783. Beide zijden voorzien
van een parelrand tusschen twee gestreepte randen. Mid
dellijn ruim 2 cM.

vz. Als van n. 65, maar met I. S.


tz. Als van no. 65, maar met andere krullen, en boven
geen roset.

Niet bij Netscher en v. d. Chijs afgebeeld.


Cf. Neumann III pl. 47, n. 2o364.
67. STUIVER. 1799, 1799. Op beide zijden een parelrand.
Middellijn ruim 2.5 cM.
vz. JAVA 1799 op twee regels. Daarboven eene ster,
daaronder een touwstrik.

tz.

I : S., daarboven eene ster, daaronder een touwstrik.

Netscher en v. d. Chijs, n. 25.

68. HALVE STUIVER. 1644, 1644, 1644. Middellijn 2.75


3 cM.
vz. Het zwaard van het wapen van Batavia, zonder krans;
daaromheen binnen een gestreepten rand het omschrift.
Omschrift: BATAVIA . ANNO . 1644.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar
boven . # . ST. Alles binnen een gestreepten rand.
Netscher en v. d. Chijs, n. 27.
2

de letter C in het merk der Oost-Indische Compagnie. NEUMANN rekent dit


stuk onder de Oost-Indische munten, waarschijnlijk op grond van de door hem
aangehaalde beteekenis der krullen op de tz.
1) Beschreibung der bekanntesten Kupfermnzen. Prag. 1863, III, bladz. 59.
4

5o

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

69. DUIT. 1764, 1764, 1765, 1765, 1765, 1765. Som


migen hebben geparelde buitenranden.
vz. DUYT-LAVAs op twee regels, daaronder het jaartal.
tz. Doewit-Djawa, in Arabische karakters op twee regels,
daaronder het jaartal in Arabische cijfers.
Netscher en v. d. Chijs, n". 29.
7o. DUIT. 1783, 1783. Met geparelde buitenranden.
vz. Als van n. 69, maar met een eikenkrans om het
opschrift.
tz. Als van n. 69.
Netscher en v. d. Chijs, n". 29.
Onzekere stukken.

71. 4/, STUIVERSTUK (bonk). z. j. Waarschijnlijk voor Ceilon


geslagen 8.1 cM. lang. Aan beide uiteinden afgeplet, en
ter weerszijden voorzien van stempelafslagen, vertoonende:
3
C
links 4#, en rechts S, beiden binnen een gestreepten
-

en een geparelden buitenrand.


Niet bij Netscher en v. d. Chijs.
72. STUIVER (ronde bonk). 1784. Middellijn ongeveer 2 cM.
vz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N en daar
boven C (Ceilon?), in een gestreepten buitenrand.
tz. 1 STUIVER 1784 op drie regels. Ter weerszijden
van het cijfer 1 vier puntjes ( o #o). Alles in een ge
streepten buitenrand.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.
73. STUIVER (ronde bonk). 1786. Middellijn ongeveer 2 cM.
vz. Als van n". 72, maar met eene ster rechts van den
voet van het merk S (waarschijnlijk ook eene ster

links), en voorzien van een parelrand buiten den


gestreepten rand.

VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE

51

tz.

Als van n". 72, maar met een parelrand buiten den
gestreepten rand.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

74.

STUIVER (ronde bonk). z. j. Middellijn ongeveer 2 cM.


vz. en tz. De karakters t S 1 binnen een gebrekkigen krans.
Waarschijnlijk voor Ceilon geslagen.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

75.

HALVE STUIVER (ronde bonk). z. j. Middellijn ongeveer


1,5 cM.

vz. en tz. De karakters t S # binnen een gebrekkigen


krans. Waarschijnlijk voor Ceilon geslagen.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

76. STUK VAN 2 KASJES. z. j.

Middellijn ongeveer 1,5 cM.


vz. Het merk der Oost-Indische Compagnie S, daar

boven de letter N (Negapatnam).


tz.

Onleesbaar opschrift op drie regels, waarschijnlijk


vermeldende den naam Negapatnam.
Neumann, n. 2o376.

77.

STUK VAN 1 KASJE. z.. j. z. j. Middellijn ongeveer 1 cM.


vz. Als van n. 76, met sporen van een parelrand.
tz. Als van n". 76, veel duidelijker.
Neumann, n". 2o376.

78. NOODMUNT. z. j.

Middellijn ongeveer 1,2 cM.


vz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N6, binnen
een verheven buitenrand.

tz.

Eene onduidelijke figuur in harpvorm binnen een ver


heven buitenrand.

Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

52

IV.

Bataafsche Republiek, 1800-1806/7.


Gouden stukken in Indi geslagen.
1. JAVA ROPIJ. 1807. Gekarteld en met geribde buitenranden.
vz. Een Arabisch opschrift in drie regels, luidende: Der
hammin Kompani Welandawi (munt van de Holland
sche Compagnie). Daarboven een kleine, daaronder
een groote trouwstrik.
tz. Vervolg van het opschrift der vz. in twee regels,
luidende: Ila djazirat Djawa al-kabir (voor het eiland
Groot Java). Daaronder het jaartal en de letter Z
(Muntmeester J. A. Zwekkert), ter weerszijden eene
krulversiering. Boven het opschrift een haan.
Netscher en v. d. Chijs, n". 31.

Zilveren stukken in Wederland geslagen.


2. GULDEN. 1802, 18O2.

Gekarteld en met geribde buiten

randen.

vz. Een zeilend schip binnen een kabelrand.

Omschrift: INDLE BATAvoRUM (18o2).

Ter weerszijden

van het jaartal eene krulversiering.


tz. Het gekroonde Nederlandsche wapen, zonder de blok
ken op het veld; ter weerszijden de waarde-aandui
ding I-G, alles binnen een kabelrand.
Omschrift. MO: ARG: ORD: FOED: BELG: HOL: +.

Netscher en v. d. Chijs, n". 32.


3. HALVE GULDEN. 18O2, 18O2. Gekarteld en met geribde
buitenranden.
vz. Als van n". 2.

tz. Als van n". 2, maar met '/2-G.


Netscher en v. d. Chijs, n". 33.

53

BATAAFSCHE REPUBLIEK.

. KWART GULDEN.
geribde buitenranden.
vz.

18O2, 18O2.

Gekarteld en met

Als van n. 2.

tz. Als van n". 2, maar met '/,-G.


Netscher en v. d. Chijs, n. 34.
. ACHTSTE GULDEN. 18O2, 18O2, 18O2.
en met geribde buitenranden.
vz.

Gekarteld

Als van n. 2.

tz. Als van n". 2, maar met '/s-G.


Netscher en v. d. Chijs, n". 35.
. ZESTIENDE GULDEN. 18O2, 1802, 18O2.
en met geribde buitenranden.

Gekarteld
-

vz. Als van n". 2.


tz. Als van n". 2, maar met '/ro-G., en zonder kabelrand.
Netscher en v. d. Chijs, n". 36.
. ZESTIENDE GULDEN. 18O2.

Gekarteld.

vz. Als van n". 2, maar zonder kabelrand.


tz.

Als van n. 6.

Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

Zilveren stukken in Indi geslagen.


. BATAVIASCHE ROPIJ. 18O3. Gekarteld. Met geribde
buitenranden. Middellijn 2,5 cM.
vz. Een Arabisch opschrift in drie regels, luidende: Der
hammin Kompant Welandawi (munt van de Holland
sche Compagnie). Ingeklopt een ovaal stempeltje voor
stellende een ster in een door drie lijnen verdeeld veld.
tz. Vervolg van het opschrift der vz. in twee regels, luidende:
Ila djazirat Djawa al-kabir (voor het eiland Groot Java).
Daaronder het jaartal in groote cijfers, nog lager een kleine
Z (Muntmeester J. A. Zwekkert). Boven: een klaverblad.
Netscher en v. d. Chijs, n. 37a.

54

BATAAFSCHE REPUBLIEK.

9. BATAVIASCHE ROPIJ. 1805. Gekarteld. Met geribde


buitenranden. Middellijn 3 cM. 1) Dunner dan n". 8.
vz. en tz. Als van n". 8, maar met fouten.

tz. Voorzien van een dergelijkingeklopt stempeltje als op n". 8.


Netscher en v. d. Chijs, n". 37b.
1o. HALVE BATAVIASCHE ROPIJ. 18O5*). Gekarteld. Met
geribde buitenranden. Middellijn 2,3 cM.
vz. en tz. Als van n. 8, maar zonder ingeklopt stempeltje.
Netscher en v. d. Chijs, n". 38.

Koperen stukken in AWederland geslagen.


II. DUIT. 18O2.

vz. Het gekroonde wapen der Provincie Holland.


tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daarboven
een ster *) tusschen twee puntjes, daaronder het jaartal.
Netscher en v. d. Chijs, n. 4o.
12. DUIT. 18O2, 18O2, 1803, 1804, 1805, 18O5, 1806,
18O6, 18O6, 1806.

vz. Het gekroonde wapen van Gelderland, waarvan de


kroon buiten het omschrift uitsteekt.

Omschrift: IN DEO EST SPEs NosTRA.


tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N#, daarboven
een korenaar tusschen twee sterren, daaronder het jaartal.
Netscher en v. d. Chijs, n". 41.
1) Op 15 December 18o3 werd de Muntmeester gequalificeerd voortaan aan de

zilveren ropijen het formaat van een gulden te geven.

Op 23 daaraanvolgende

werd besloten de in de Compagnieskas voorhanden rijksdaalders tot ropijen te laten


vermunten. Zie Realia. Register op de Generale Resolutin van het Kasteel Batavia ,
uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
2) Op 1 Februari 18o5 werd besloten om nevens de heele ook halve ropijen te doen
slaan ter grootte ongeveer van de oude heele ropijen. Zie Realia bl. 432 in voce Geldzaken.

3) NETsCHER en v. D. CHIJs noemen dit muntteeken een vijfbladige bloem


(Dordrecht), en het blijkt ook uit het Munt-archief dat deze stukken in de Dordtsche

munt zijn geslagen. Toch is op het hier beschreven exemplaar het muntteeken

duidelijk

eene ster,

BATAAFSCHE REPUBLIEK.

55

13. DUIT. 18O2 (zilver). Gekarteld. Met geribde buitenranden.


vz. Het gekroonde wapen van Nederland, zonder de blokken
op het veld, ter weerszijde 5-1/, o; onder het wapen G.
tz. INDIAE-BATAv: op twee regels; daaronder het jaartal,
daarboven eene ster.

Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 39.


14. DUIT. 18O2, 1803, 1803. Kleiner dan n". 13. Niet
gekarteld, geen buitenranden.
vz. en tz. Als van n". 13.
Netscher en v. d. Chijs, n". 39.

15. DUIT. 1804, 1804, 1805, 1805, 1805, 1805, 1806,


18O7. Grooter dan n". 14. Niet gekarteld, geen buitenranden.
zwz. en tz. Als van n". 13, maar grootere letters op de tz.
Netscher en v. d. Chijs, n". 39.
16. DUIT. 18O2, 18O3, 1803, 1803 (valsch), 1804, 1804,
1804, 1804, 18O5, 1805, 18O5, 1805, 1805, 1805,
18O5, 18O6, 18O6.

vz. Het gekroonde wapen van Overijsel, waarvan de kroon


buiten het omschrift uitsteekt. Ter weerszijden 5-1/, o,
onder het wapen G
Omschrift: vIGILATE-ET ORATE.
t2. INDIAE-BATAv: op twee regels; daaronder het jaartal,
daarboven een adelaar.

Netscher en v. d. Chijs, n". 42.


17. HALVE DUIT. 18O2, 18O2, 1803, 18O4, 18O4, 1804,
18O5, 18O5, 18O5, 1806, 18O6, 18O6, 18O7, 18O7.

vz. Het gekroonde wapen van Nederland, zonder de blokken


op het veld; ter weerszijden 5-1/32; daaronder G.
tz. INDIAE-BATAv: op twee regels, daaronder het jaartal,
daarboven eene ster.

Netscher en v. d. Chijs, n". 43.

BATAAFSCHE REPUBLIEK.

56

Aoperen stukken in Indi geslagen.


18.

ACHTSTUIVERSTUK (bonk). 1803. Lang 9,1 cM. breed


ruim 2 cM. dik 1,25 cM. 1803. Lang 6,5 cM. breed 2,5 cM.
dik 1,25 cM.
Aan beide zijden op de uiteinden voorzien van stempel
afslagen, vertoonende links sv in een cirkel van punten;
rechts het jaartal en daarboven een ster, gescheiden door
eene streep, alles eveneens in een cirkel van punten.
Netscher en v. d. Chijs, n". 45.

I9.

TWEESTUIVERSTUK (bonk). 18OO. Lang 2,5 cM. breed


ruim 2 cM. dik 1 cM. 18Ol. Lang 2,25 cM. breed 2,25 cM.
dik I cM.

vz. 2: S: in een langwerpig vierkant van punten.


tz. Het jaartal in een dergelijk vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n". 46.
2O,

STUIVER (bonk). 1804. Lang 2 cM. breed 1,5 cM. dik o,5 cM.
vz. I: S: in een vierkant van punten.
tz. Het jaartal in een dergelijk vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n. 47.

2 I.

STUIVER. 18OO, 18OO, 18OO. Met geparelde binnen


randen. Middellijn 2,5 cM.
vz. JAVA-18oo op twee regels, daarboven eene ster,
daaronder een touwstrik.

tz. I: S# , daarboven eene ster, daaronder eene touwstrik.

Netscher en v. d. Chijs, n. 48.


22.

DUIT. 18O6, 1806, 18O7, 18O7.


vz. JAVA-18o6 (7) op twee regels, daarboven eene ster.
tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie Ng, daarboven
eene Ster.

Netscher en v. d. Chijs, n". 5o.

57

V.

Koninkrijk Holland, 1807-1811,


Zilveren stukken in Indi geslagen.
1. BATAVIASCHE ROPIJ. 18O8. Gekarteld. Met geribde
buitenranden. Middellijn 3 cM.
vz. Een Arabisch opschrift op drie regels, luidende: Der
hammin Kompani Welandawi (munt van de Hollandsche
Compagnie).
tz. Voortzetting van het opschrift der vz. op twee regels,
luidende: Ila djazirat Djawa al-kabir (voor het eiland
Groot Java). Daaronder het jaartal in groote letters,

nog lager Z (Muntmeester J. A. Zwekkert). Boven


het opschrift een klaverblad.
Netscher en v. d. Chijs, n. 51.

Koperen stukken in Wederland geslagen.


2. DUIT. 1808, 18O8, 1808, 1808, 1808, 1808, 1808,
1808, 1809.
vz. Het gekroonde wapen van Nederland, zonder de
blokken op het veld. Ter weerszijden 5-'/, o, onder
het wapen G.
tz. INDIAE-BATAv: op twee regels, daaronder het jaartal,
daarboven eene ster.

Netscher en v. d. Chijs, n. 52.


3. HALVE DUIT. 1808, 1808, 1808, 1808, 1808, 1808,
18O8, 18O8, 18O9, 18O9, 18O9, 1809, 1809, 18O9,
18O9.

vz. Het gekroonde wapen van Nederland, zonder de


blokken op het veld; ter weerszijden 5-%2, onder
het wapen G.

58

KONINKRIJK HOLLAND.

tz.

INDIAE BATAv: op twee regels, daaronder het jaartal,


daarboven eene ster.

Netscher en v. d. Chijs, n". 53.

Koperen stukken in Indi geslagen.


TWEESTUIVERSTUK (bonk). 1808. Lang 2,5 cM. breed
bijna 2 cM. dik 1 cM.
vz. 2: S: in een langwerpig vierkant van punten.
tz. Het jaartal in een dergelijk vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n". 54a.
. STUIVER (bonk). 18O8 Lang 2 cM. breed 1,5 cM. dik o,5 cM.
vz. I: S: in een langwerpig vierkant van punten.
tz. Het jaartal in een dergelijk vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n". 55.
STUIVER. 1810. Met geribde buitenranden. Middellijn 3 cM.
vz. JAVA 181o, op twee regels, daarboven eene ster,
daaronder Z (Muntmeester J. A. Zwekkert).

tz.

%. W. ineengestrengeld (Lodewijk Napoleon); ter weers


zijden I-St. Boven: eene ster.

Netscher en v. d. Chijs, n. 56.


HALVE STUIVER. 181O, 1811, 18II. Met geribde buiten
randen. Middellijn 2,5 cM.
zz. Als van n. 6.

tz. 9% % ineengestrengeld (Lodewijk Napoleon); ter weers


zijden 1/2-St. Boven: eene ster.
Netscher en v. d. Chijs, n". 57.
HALVE STUIVER. 18IO. Middellijn 2,5 cM.
vz. JAVA-181o op twee regels, daarboven eene ster,
daaronder Z (Muntmeester J. A. Zwekkert), alles
binnen een dunnen krans als buitenrand.

KONINKRIJK HOLLAND.

59

tz. 9% % ineengestrengeld; daarboven /,-St.


Niet bij Netscher en v. d. Chijs.
DUIT. 18O8, 18O8, 18O9.

vz. JAVA-18o8 (9) op twee regels, daarboven eene ster.


tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N, daar
boven eene ster.

Netscher en v. d. Chijs, n. 58.


IO.

DUIT. 1808, 1808, 1809, 1809, 1809, 1810, 1810,


181O, 181O, 181O, 18IO.

vz. Als van n". 9.


tz. L. N. (Lodewijk Napoleon), daarboven eene ster
Netscher en v. d. Chijs, n". 59.
II.

DUIT. 181O, 181O, 181O, 1811, 1811, 1811, 1811,

(verkeerd: 1181).
wz. JAVA-181o (11) op twee regels, daarboven eene ster,
daaronder Z (Muntmeester J. A. Zwekkert).

tz. 96 % ineengestrengeld (Lodewijk Napoleon), daar


boven eene ster.

Netscher en v. d. Chijs, n". 6oa.


I 2.

DUIT. I8IO

vz. en tz. Als van n". 11, maar beiden met een dunnen
krans als buitenrand.

Netscher en v. d. Chijs, n. 6ob.


I3.

HALVE DUIT. 1808.


vz. Het gekroonde wapen van Nederland, zonder de blok

ken op het veld, ter weerszijden 5-'/a2, onder het


wapen G.

tz.

INDIAE-BATAv: op twee regels, daarboven eene ster ,


daaronder het jaartal.

Netscher en v. d. Chijs, n". 61.

6o

VI.

Britsch Bestuur,

1811-1816,

Gouden stukken in Indi geslagen.


1. JAVA ROPIJ. 1816. Gekarteld. Met geparelde buitenranden.
Middellijn ruim 2 cM.

vz. Een Javaansch opschrift op drie regels, luidende:


Hempni Hingglis jasa hing Soera-pringga 1743 (Engel
sche Compagnie, gemaakt te Soera-pringga 1743) ).
Daarboven in gewone cijfers 1816 ; daaronder Z
(Muntmeester J. A. Zwekkert).
tz. Een Arabisch opschrift luidende: Sikka Kompani
Hinglisch darb'deri djezirah Djawa sana 1232. (Geld
van de Engelsche Compagnie, munt van het eiland Java
in het jaar 1232)*).
Netscher en v. d. Chijs, n. 62.

Millies, de Munten der Engelschen voor den Oost-Indischen


Archipel, n. 26, bladz. 1o8.

Zilveren stukken in Indi geslagen.


2. JAVA ROPIJ. 1813. Gekarteld. Middellijn 2,5 cM.
vz. Een Javaansch opschrift op drie regels, luidende: Hempni
Hingglis jasa hing Soera-pringga = 174o = (Engel
sche Compagnie gemaakt te Soerabaija 174o) ).
Daarboven eene vijfbladige bloem, daaronder Z (Munt
meester J. A. Zwekkert).
tz. Een Arabisch opschrift luidende: Sikka Kompani
Hinglisch darb'deri djezirah Djawa sana 1228. (Geld
van de Engelsche Compagnie, munt van het eiland
Java in het jaar 1228) 2).
Netscher en v. d. Chijs, n". 64.

Millies, n. 27, bladz. 1 11.


1) Soera-pringga is Soerabaija. 1743 is het jaar der Javaansche jaartelling,
2) Jaartal volgens de Hedjira.

BRITSCH BESTUUR.

61

3. JAVA ROPIJ. 1816. Gekarteld. Middellijn 2,5 cM.


vz. Als van n". 2, maar met het jaartal 1744 1); dit staat
niet tusschen = =

tz. Als van n". 2, maar met het jaartal 1232 *), en met
M op de breede streep van eene der letters, zijnde
het initiaal van den inlandschen muntmeester Maimin.

Netscher en v. d. Chijs, n. 64.


4. HALVE JAVA ROPIJ. 1813/14. Gekarteld. Middellijn 2,25 cM.
vz. Als van n". 2, maar met het jaartal der Javaansche
jaartelling 1741. Gestreepte buitenrand.
tz. Als van n". 2, maar met het jaartal 1229 der tijd
rekening volgens de Hedjira.
Netscher en v. d. Chijs, n. 65.
Millies n. 28, bladz. 112.

Aoperen stukken in Indi geslagen.


5. STUIVER. 1814, 1814. Gekarteld. Met geribde buiten
randen. Middellijn 3,25 cM.
vz. Het merk der Engelsche Compagnie, een hartvormig
schild, door twee schuine streepen gedeeld, daarin
v E 1 c, boven het schild B*) (British United East
India Company), ter weerszijden van het schild I-St.
tz. JAVA-1814 op twee regels, daarboven eene ster,

daaronder Z (J. A. Zwekkert Muntmeester).


Netscher en v. d. Chijs, n. 66.
Millies n. 31 , bladz. 114.
6. HALVE STUIVER. 1811, 1811, 1811, 1811, 1812, 1812,
1813, 1813, 1814, 1814, 1814, 1815, 1815, 1815

(valsch). Met geribde buitenranden.


T--

I) Zie noot 1 op bladz. 6o.


2) ,,
,, 2
,,
6o.

3) Sommigen verklaren deze B als beteekenende Batavia (Millies bladz. 114).

62

BRITSCH BESTUUR.

vz. Als van n". 5, maar met 1/2-St. ter weerszijden van
het schild.

tz.

Als van n". 6.

Netscher en v. d. Chijs, n. 67.


Millies, n". 32, bladz. 1 14.
7. HALVE STUIVER. 1813. Met geribde binnenranden. Slordige
muntslag of namaak.
vz. Als van n". 5, maar met de letters aldus v 1 a s en q,
en ter weerszijden van het schild S-% (in spiegelschrift).
tz. JAVA-I8I3 (in spiegelschrift) op twee regels, daarboven
eene ster, daaronder de letter S in plaats van Z.
Cf. Millies, n". 36, bladz. 1 15.
8. HALVE STUIVER. Zes stuks van slordigen muntslag of
nagemaakt.
9. DUIT. 1811, 1811, 1812, 1812, 1812.
vz. Het merk der Engelsche Compagnie als van n". 5,
zonder waarde-aanduiding.
tz. Als van n". 5.
Netscher en v. d. Chijs, n. 68.
Millies, n". 33, bladz. 114.

1o. DUIT. 1814, 1814 (beiden tin.) Middellijn 2,3 en 2,4 cM.
vz. Eene groote V, ter weerszijden E-C, daarboven I,
daaronder 1814.

De letters beteekenen United East

India Company.
tz. .I.-DOIT-JAVA, op drie regels.
Netscher en v. d. Chijs, n". 69.
Millies, n". 34, bladz. 1 14.
11

DUIT. 1813. Middellijn 2 c.M.


vz. Eene waaiervormige figuur met negen hoeken, daar
binnen eenige streepen en punten; daaronder het
Mohammedaansche jaartal 1227 (1812/13.)

BRITSCH BESTUUR.

tz.

63

tusschen twee rosetten, daaronder in Arabische

karakters Doeit met drie punten in schuine richting


daarboven.

Netscher en v. d. Chijs, n. 7o.


Millies, n". 29, bladz. 1 13.

12. DUIT. 1813, 1813, 1813. Middellijn 2 cM. Sporen van


geribde buitenranden.
vz. Een schild, waarop de jaren 1813 in Europeesche
karakters, en 1228 in Arabische cijfers.

tz.

Een schild met de woorden Doeit matsrif (marktduit),


op twee regels in Arabische karakters.
Netscher en v. d. Chijs, n. 71.
Millies, n. 3o, bladz. 1 13.

13. DUIT. 1813, 1813. Geribde buitenranden. Middellijn 2 cM.


vz. Een hartvormig schild, daarboven 4; binnen het schild
in Arabische karakters het woord Doeit en het jaartal
1228 (1813) op twee regels, gescheiden door eene streep.
tz. Geheel gevuld met eene bloemversiering.
Netscher en v. d. Chijs, n. 72.

14. DUIT. 1813. Geribde buitenranden. Middellijn 2 cM.


vz. I tusschen twee sterren, daaronder in Arabische karak

ters het woord Doeit, hieronder eene vijfbladige bloem


tusschen twee sterren.

tz.

Eene vierbladige bloem tusschen twee sterren (ondui


delijk), daaronder in Arabische karakters het jaartal

1228 (1813), alles gevat in een halven krans.


Netscher en v. d. Chijs, n". 73.

VII.

Munten der Engelsche Oost-Indische Compagnie en van


particulieren voor Sumatra en andere eilanden ).
Zilveren stukken.

1. ROPIJ. 1783. Middellijn 2,4 cM. Geslagen voor Sumatra.


vz. FORT MARLBRO op twee regels, daarboven 2, daaronder
het jaartal.
tz. Een Maleisch opschrift in Arabische karakters luidende:
Wang Kompani doea Soekoe (munt der Compagnie
twee soekoe's); daaronder in Arabische cijfers het
Mohammedaansche jaartal 1197 (1782-3); daarboven
het Arabische cijfer 2.
Netscher en v. d. Chijs, n". 98.
Millies, n. 1, bladz. 84.

Koperen stukken.
2. VIER KEPENG. 1804, 1804. Getande buitenranden. Mid
dellijn 3 cM. (Sumatra.)
vz. Het met een helm gedekte wapen der Engelsche Oost
Indische Compagnie met twee leeuwen als schildhouders,
dragende elk een Britsche vlag, alles staande op een
band met de woorden AUSP. REGIs ET SENAT: ANGLIAE;
daaronder het jaartal.

Omschrift: EAST INDIA COMPANY.


tz. Een Maleisch opschrift op n regel, luidende: Ampat
kepeng (Vier kepeng of duiten) in Arabische karakters;
daarboven het Arabische cijfer 4, daaronder het Moham
medaansche jaartal 1219 (1804), in Arabische cijfers.
Netscher en v. d. Chijs, n". 99.
Millies, n". 15, bladz. 93.
1) De hier vermelde stukken behooren wel niet tot die welke voor de Neder
landsch Indische bezittingen zijn geslagen, maar zijn daar toch vele en vele jaren

in omloop geweest,

ENG. O. 1. COMPAGNIE VOOR SUMAT RA, ENZ.

65

3. DRIE KEPENG. 1787, 1798. Schuin gekarteld. Getande


buitenrand op de vz. Middellijn 2,7 cM. (Sumatra).
vz. Het merk der Engelsche Oost-Indische Compagnie,
een hartvormig schild door twee schuine streepen
gedeeld, waarin de letters v E 1 c, daarboven het
teeken 4, daaronder het jaartal 17-87 (98) gescheiden
door eene ovale roset.

tz.

Een Maleisch opschrift op n regel, luidende: tiga


kepeng (drie kepeng of duiten) in Arabische karakters,
daarboven het Arabische cijfer 3, daaronder het Moham

medaansche jaartal 12o2 (1787) in Arabische cijfers.


Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 1ooa.

Cf. Millies, n. 5, bladz. 87.

4. DRIE KEPENG. 1798, 1798. Schuin gekarteld. Getande


buitenranden. Middellijn 2 c.M (Sumatra).
vz. Als van n". 3, behalve dat het jaartal niet door een
roset gescheiden is.
tz.

Als van n". 3, behalve dat onder eene der letters van
het tweede woord een klankteeken voorkomt, en het

jaartal is 1213.
Netscher en van Chijs, n". Ioob.

Zie Millies, n". 11, bladz. 9o (die een middellijn van


2,6 cM. aangeeft).

5. TWEE

KEPENG.

1783,

1783.

Geribde buitenranden.

Middellijn 2 cM. (Sumatra).


vz. Als van n". 3, maar het jaartal gescheiden door eene
ronde roset.

tz.

Een Maleisch opschrift in Arabische karakters, luidende:


Doea kepeng sana 1197. (Twee kepeng of duiten,
het jaar 1197 of 1782/3); daarboven het Arabische

cijfer 2.
Netscher en v. d. Chijs, n". Io2.
Millies, n". 2, bladz. 85 .

66

ENG. O. I. COMPAGNIE VOOR SUMATRA, ENZ.

6. TWEE KEPENG. 1786. 1) Schuin gekarteld. Middellijn 2,5


cM. (Sumatra).
7/z. Als van n". 3, maar het jaartal gescheiden door eene
ronde roset.

tz.

Doea kepeng 12oo (Twee kepeng of duiten 12oo of

1785/6); daarboven het Arabische cijfer 2. Ineen


gedrongen letters.
Netscher en v. d. Chijs, n". Io2.
Millies, n. 4 , bladz. 87.

7. TWEE KEPENG. 1787, 1787. Recht gekarteld. Middellijn


2,4 cM. (Sumatra).
vz. Als van n". 3.
tz. Als van n". 6, maar met het getal 12o2 (1787/8),
grootere letters,
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n. 1o2.
Millies, n. 9, bladz. 89.
8. TWEE KEPENG, 1787. Ovaal. Middellijn 2,9 en 2,3 cM.
(Sumatra).
vz. Het wapen der Engelsche Oost-Indische Compagnie,
omgeven door een stralenkrans, en met een gekroond
wapen (Benkoelen? Zie Numismatisches Wappen
lexikon von W. Rentzmann, Tafel 18, n". 81) in het
linker bovenvak; daaronder het jaartal.
Omschrift: UNITED EAST INDIA COMPANY.
Alles besloten binnen een schelprand.
tz. Een Maleisch opschrift op n regel in Arabische
karakters, luidende: Doea kepeng (twee kepeng of
1) Dit stuk behoort tot een stel van 3 stuks kopermunt, van 1, 2 en 3 kepeng,
in 1786 in de fabriek van Boulton te Soho bij Birmingham geslagen, van stempels
gesneden naar de teekening van W. MARSDEN, ambtenaar op Sumatra. Het
zijn de eerste koperen munten voor rekening der Engelsche Oost-Indische Com
pagnie geslagen in die fabriek, welke in latere jaren zoovele millioenen munt
stukken heeft afgeleverd. Het stuk van 1 kepeng is vermeld sub n". Io, dat van
3 kepeng komt ongeveer overeen met het stuk vermeld sub no. 3.

ENG. O. I. COMPAGNIE VOOR SUMATRA, ENz.

duiten), daaronder het


cijfers, daarboven het
sloten in een stralenden
Netscher en v. d. Chijs, n".
Millies, n. 6, bladz. 88.

67

jaartal 12oo ) in Arabische


Arabische cijfer 2, alles be
schelprand.
1o5 *).

9. TWEE KEPENG. 1804 ). Middellijn 2,5 cM. (Sumatra).


zwz.

Als van n". 2.

tz.

Een Maleisch opschrift op n regel in Arabische


karakters, eenigzins afwijkende van dat op de tz. van
n". 7 *), maar ook luidende Doea kepeng (twee
kepeng of duiten), daaronder het jaartal 1219 (1804)
in Arabische cijfers. De tz. heeft een getanden
buitenrand.

Netscher en v. d. Chijs, n. 1o3.


Millies, n. 14, bladz. 93.

1o. KEPENG. 1786, 1786, 1786 *). Schuin gekarteld. Mid


dellijn 2 cM. (Sumatra).
zz.

Als van n. 6.

tz.

Een Maleisch opschrift in Arabische letters op n


regel, luidende Sa kepeng (een kepeng of duit), daar
onder het jaartal 12oo in Arabische cijfers, daarboven

het Arabische cijfer 1.


Netscher en v. d. Chijs, n". 1o6.

Millies, n". 3, bladz. 86.

1) Het is opmerkelijk dat dit jaartal der Mohammedaansche jaartelling niet over
eenstemt met 1787 op de vz., het is 1785/6.
2) De rosetten, door NETsCHER en v. D. CHIJs en ook door MILLIEs op de
vz. afgeteekend ter weerszijden van het jaartal, ontbreken op dit exemplaar.
3) Dit stuk behoort tot een stel kopermunten, waarvan het 4 kepengstuk is
vermeld sub no. 2, het 1 kepengstuk sub no. 12.
4) Voornamelijk door dat boven het woord kepeng hier 2 maal 3 punten voor
komen ( - ".
- - ) terwijl op het stuk van n". 7 de punten zijn . - .
5) Zie de noot bij no. 6.

68

ENG. O. I. COMPAGNIE vooR SUMATRA, ENZ.

11. KEPENG. 1787, 1787'). De een recht, de ander schuin


gekarteld. Getande buitenranden. Middellijn 2 cM. (Sumatra).
vz. Als van n". 3.
tz. Als van n". 1o, maar met het jaartal 12o2 in Ara
bische cijfers.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs noch bij Millies.

12. KEPENG. 1804 *). Getande buitenranden. Middellijn 2 cM.


(Sumatra).
vz. Als van n". 2.

tz. Een Maleisch opschrift in Arabische karakters op n


regel, luidende: Satoe kepeng (een kepeng of duit),
daaronder het Mohammedaansche jaartal 1219 in Ara
bische cijfers (18o4), daarboven het Arabische cijfer 1.
Netscher en v. d. Chijs, n". 1 o8.
Niet bij Millies.

13. KEPENG. 1804. Geparelde buitenranden. Middellijn 2 cM.


(Sumatra).
wz. Het met een helm gedekte wapen der Engelsche Oost
Indische Compagnie met de leeuwen als schildhouders,
houdende elk een Britsche vlag; in het boven-linker
vak van het wapen is een klein ovaal wapen (Laboean?).
Alles staat op een band met de woorden AUSP: REGIs
ET SENAT: ANGLIAE. Daaronder het jaartal.

Omschrift: ISLAND OF SUMATRA.


tz. Als van n". 12, behalve dat onder het laatste woord
een tweede klankteeken voorkomt, en dat bovenaan

het Arabische cijfer 2 in plaats van 1 is geplaatst.


Netscher en v. d. Chijs, n". 1o9.
Millies, n". 12 , bladz. 9o.

1) Deze stukken schijnen te behooren tot een stel kopermunten, waarvan het
3 kepengstuk is vermeld sub no. 3. Het is mij niet bekend of er ook een 2
kepengstuk van dit type bestaat.
2) Zie de noot bij no. 9.

ENG. O. I. COMPAGNIE VOOR SUMATRA, ENZ.

69

14. KEPENG. 1804. Geparelde buitenranden. Middellijn 2,2


cM. (Sumatra).
vz. Als van n". 13.

tz.

Als van n". 13, behalve dat van de letter K van het
woord Kepeng het bovenstuk is afgebroken, dat er
slechts n klankteeken onder dat woord voorkomt,

en dat het jaartal is 1247 (1831/2) ).


Netscher en v. d. Chijs, n. 1 1o.

Millies, n". 13, bladz. 91.


15. TWEE KEPENG. 1831/2. Geparelde buitenranden. Mid
dellijn 2,2 cM. Door particulieren geslagen voor Atjeh.
vz. AWagri Atjeh (Het Rijk Atjeh) in Arabische karakters
op twee regels.
tz. Als van n". 9, maar met het jaartal 1247 (1831/2)
in Arabische cijfers.

Netscher en v. d. Chijs, n". 112.


16. TWEE KEPENG. 1831/2. Geparelde buitenranden. Mid
dellijn 2,2 cM. Door particulieren voor Taroemon geslagen.
vz. Wagri Taroemon (Het Rijk Taroemon) in Arabische
karakters op twee regels.
lz. Als van n". 15.
Netscher en v. d. Chijs, n". 1 13.
Millies, n". 17, bladz. 95.
17. TWEE KEPENG. 1835/36. Getande buitenranden. Mid
dellijn 2,2 cM. Door particulieren voor Sumatra geslagen.
vz. Poeloe Pertja (Eiland Sumatra) in Arabische karakters
op n regel. Boven en onder een punt omgeven door
stralen.

1) MILLIEs bladz. 91 onderstelt dat de Engelsche Oost-Indische Compagnie,


ook na den afstand van Sumatra in 1824, door verspreiding van kleine munt

stukken met haar wapen de inlanders nog wilde doen gelooven dat Sumatra aan
Engeland behoorde.

ENG. O. 1. COMPAGNIE VOOR SUMATRA, ENZ.

7o

/z.

Als van n". 9, maar met het jaartal 1251 (1835/36)


in Arabische cijfers.

Netscher en v. d. Chijs, n". 11 1.


I8.

KEPENG. 1835/6. Geparelde buitenranden. Middellijn 2 cM.


Door particulieren voor Sumatra geslagen.
vz. Als van n. 17.
tz. Als van n". 12, maar met het jaartal 1251.
Netscher en v. d. Chijs, n". 1 15.

I9.

KEPENG. 1835/6. Geparelde buitenranden. Middellijn 2 cM.


Door particulieren voor Menangkabau geslagen.

vz, Menangkabau in Arabische karakters op n regel.


Boven en onder een punt door stralen omgeven.
tz.

Als van n". 18.

Netscher en v. d. Chijs, n". 1 16.


2O.

KEPENG. 1835/6. Geparelde buitenranden. Middellijn 2 cM.


Door particulieren voor Siak geslagen.
vz. Nagri Siak (Het Rijk Siak) in Arabische karakters
op twee regels.
lz.

Als van n". 18.

Netscher en v. d. Chijs, n". 1 17.


Millies, n". 16, bladz. 94.
2 I.

KEPENG. 1835/6, 1835/6. Geparelde buitenranden. Mid


dellijn 2 cM. Door particulieren voor Deli geslagen.

vz. AVagri Deli (Het Rijk Deli) in Arabische karakters op


twee regels.
tz.

Als van n". 18.

Netscher en v. d. Chijs, n". I 18.

22.

HAANTJES DUIT (Doewit ajam). 1831/2, 1831/2, 1831/2.


Geparelde buitenranden. Middellijn 2,1 cM. Door particu
lieren voor het Maleische Schiereiland geslagen.

ENG. O. I. COMPAGNIE VOOR SUMATRA, ENZ.

71

vz. Een rechts gekeerde haan, staande op een stuk grond;


daarboven een Maleisch opschrift luidende: tanah
Malayoe (het land der Maleiers).
tz. Een Maleisch opschrift in Arabische karakters op n
regel luidende: Satoe kepeng (een kepeng of duit),
daaronder het Mohammedaansche jaartal 1247 (1831/2),
daarboven het Arabische cijfer 1. Van de letter k
van het woord kepeng is het bovenstuk afgescheiden.
Netscher en v. d. Chijs, n". 254.

Millies, n". 23, bladz. 1o2.


23. HAANTJES DUIT (Doewit ajam). 1834/5. Geparelde
buitenranden. Middellijn 2 cM. Door particulieren geslagen
voor het Maleische Schiereiland en voor Celebes.

vz. Een links gekeerde haan op een voetsuk, met den


naam C. R. READ (Nederlandsch Consul te Singapoera);
daaronder vier teekens, die oogenschijnlijk het jaartal
1 56o uitmaken maar geen zuivere cijfers zijn.
Omschrift: (Maleisch), vr den haan tatah (in plaats van
tana) Malayoe (het land der Maleiers), achter den haan
satoe kepeng (een kepeng of duit).
tz. Eene dubbele achtbladige bloem, daaronder in Ara
bische cijfers het jaartal 125o (1834 5).
Omschrift (Boegineesch): Wanoewa tana Oegi sedi kepeng
(het eiland der Oegi of Boeginezen een kepeng of duit).
Netscher en v. d. Chijs, n". 253.
Mellies, n". 25, bladz. 1o5.
-

24. HAANTJES DUIT (Doewit ajam). Geparelde buitenranden.


Middellijn 2,1 cM.
vz.

tz.

Als van n". 22.

Een Maleisch opschrift met fouten, welke schijnt te


beteekenen ,,een Maleische kepeng, daarboven - o ,
daaronder het Mohammedaansche jaartal 131 1, hetwelk
gelijk staat met 1896/97.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs noch bij Millies.
Neumann, n". 19994.

ENG. O. I. COMPAGNIE VOOR SUMATRA, ENZ.

72

25. PAI. 1787. Middellijn 1,9 cM. Geslagen voor Poeloe Pinang.
Z7%.

Het merk der Engelsche Oost-Indische Compagnie,


een hartvormig schild met de letters v. E. 1. C. in de
vier afdeelingen gevormd door twee schuine streepen;
daarboven 4, daaronder een roset, ter weerszijden
het jaartal 17-87.

lz.

Geheel gevuld met het Arabische opschrift: Djezirah


Perrinsa ab Wailis, wat moet beteekenen Prince of
Wales island.

Millies, n". 19, bladz. 99.


Neumann, n". 19979.

VIII.

Koninkrijk der Nederlanden,

Zilveren stukken in AWederland geslagen.


1. GULDEN. 1821, 1821, 1839, 1839, 184O, 1840 1).
Kabelrand. Getande buitenranden.
Z'Z.

Beeltenis van Willem I, daaronder een onklaar anker.

Op de afsnede van den hals de naam van den graveur


Michaut.

Omschrift: WILLEM KONING DER NED. G. H. v. L.


Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken
op het veld, ter weerszijden de waarde-aanduiding
I-G, boven het wapen het jaartal, onder het wapen

l2.

NEDERLANDSCH INDIE. Aan den voet van het wapen


links het muntmeesterteeken, in 1821 een fakkel

(Poelman), in 1839 en 184o een lelie (Suermondt),

1) De guldens van 1821 hebben een gehalte van o,893, die van 1839 en 184o,
een gehalte van o,945 naar de wetten van 1816 en van 1839.

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

73

rechts het muntteeken der Utrechtsche Munt, een


Mercuriusstaf.

Omschrift: MUNT VAN HET KONINGRYK DER NEDERLANDEN.


Netscher en v. d. Chijs, n". 74.

2. HALVE GULDEN. 1826, 1826, 1827, 1827, 1834,


1834. Gekarteld. Parelranden.
vz. Beeltenis

van Willem I, met den naam van den

graveur van der Kellen op de afsnede van den hals.


Omschrift: wILLEM KONING - DER NED. G. H. v. L.
tz. HALVE GULDEN op twee regels binnen een krans van
twee palmtakken, daaronder het jaartal tusschen het
muntmeesterteeken (fakkel) en het muntteeken (Mer
curiusstaf).
Omschrift: NEDERLANDSCH INDIE.
Netscher en van der Chijs, n". 75.

3. KWARTGULDEN. 1826, 1826, 1826, 1826, 1826,


1826, 1826, 1827, 1827, 1834, 1834, 1840, 1840.
Gekarteld. Parelranden.

vz.

Als van n". 2.

tz.

Als van n". 2, maar het opschrift is KwART-GULDEN,


en de stukken van 184o voeren het teeken van den
Muntmeester Suermondt, eene lelie.

Netscher en v. d. Chijs, n". 76.

Aoperen stukken in Wederland geslagen.


4. HALVE STUIVER !). 1821, 1821, 1821, 1821, 1822,
1822, 1822, 1822, 1823, 1823, 1823, 1824, 1824,
1824, 1825, 1825, 1825, 1826, 1826, 1826, 1826.

1)

Geslagen

naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 26 Mei 1821, no. 3o,

in welk stuk zij dubbele duiten worden genoemd. Zij hebben een middellijn van
2,5 cM., behalve een van 1826 die een middellijn heeft van 2,7 cM.

74

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken


op het veld, ter weerszijden de waarde-aanduiding
'/2-ST.
tz. NEDERL-INDIE op twee regels, daaronder het jaartal,
nog lager eene S (Suermondt), bovenaan eene ster.
Netscher en v. d. Chijs, n". 8o.

5. KWARTSTUIVER 1). 1822, 1822, 1823, 1823, 1824,


1824, 1825, 1825, 1825, 1825, 1825, 1826, 1826,
1826, 1826, 1836, 1836, 1836, 1836.
vz. Als van n. 4, maar met '/,-ST. Op de beide laatsten van
1836 is de S der waarde-aanduiding aanmerkelijk grooter.
tz. Alles als van n". 4.
Netscher en v. d. Chijs, n". 82.

6. KWARTSTUIVER *). 1826, 1826, 1826, 1826, 1826.


vz. en tz. Als van n". 5, maar versierd met een parelrand.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

7. ACHTSTE STUIVER *). 1822, 1822, 1823, 1823, 1824,


1824, 1824, 1824, 1825, 1825, 1826, 1826.
vz. Als van n. 4, maar met '/s-ST.
tz. Als van n". 4.

Netscher en v. d. Chijs, n. 85.


8. DUIT. 1815, 1815, 1815, 1816, 1816, 1816.

vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen, zonder de blok


ken op het veld, ter weerszijden de waarde-aanduiding
5-'/, o, onder het wapen G.
1) Deze kwartstuivers en de volgende achtste stuivers zijn gemunt naar aanleiding
van het Koninklijk besluit van 3 Mei 1822, n". 78, waarbij de beeldenaar van de
enkele en halve duiten, rijkswapen met 5-'/1e G. en 5-'/a2 G., is veranderd in het
rijkswapen met '/-Sr. en '/a-St. Deze stukken zijn derhalve eigenlijk heele en

halve duiten en werden ook zoo genoemd, zij hebben ook de gewone middel
lijnen der heele en halve duiten , 2 en 1,8 cM. ofschoon onderling nog al afwijkende.

2) Zie de noot op n". 5.

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

tz.

75

INDLE-BATAv: op twee regels, daaronder het jaartal,


nog lager H (initiaal van den fabrikant de Heus te

Amsterdam), of S (Suermondt Muntmeester te Utrecht).


Netscher en v. d. Chijs, n. 84.
9. DUIT. 1821 ).
vz. en tz. Als van n. 8, maar de letters zijn grooter en

de S (Suermondt) ontbreekt op de tz., of is althans


op dit exemplaar niet zichtbaar.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.
1o. HALVE DUIT. 1815, 1815, 1815, 1815, 1815, 1816,
1816, 1816, 1816, 1816.

vz. Als van n". 9, maar met 5-'/a2 G.


tz. Als van n". 9.
Netscher en v. d. Chijs, n 87.
11. DUIT. 1790, 1790, 179O, 179O *).
vz. Het gekroonde wapen der Provincie Utrecht met de
leeuwen als schildhouders. Geen omschrift.

1) Bij het Koninklijk besluit van 26 Mei 1821, no. 3o, is vastgesteld dat,
behalve de heele duiten ,,tot de grootte en het gewigt als tot hiertoe gebruikelijk
is geweest, ook dubbele en halve duiten zouden vervaardigd worden (zie de

noot op n". 4).

Het is opmerkelijk dat, terwijl de beeldenaar der duiten (het

Nederlandsche wapen

met 5-'/1e G.) werd behouden, en deze ook voor de

halve duiten werd aangenomen (met 5-'/a2 G.), zoodat die stukken geheel gelijk
waren aan die der Bataafsche Republiek vermeld sub nos. 13 en 17, daaren
tegen voor de dubbele duiten de waarde-aanduiding van '/2-ST. op de vz. is

voorgeschreven. Dit onderscheid is echter in 1822 weggenomen, toen bij Koninklijk


besluit van 3 Mei n". 78 (zie de noot op n". 5) voor de heele en halve duit
de waarde-aanduiding van % en '/a-ST. werd vastgesteld.
2) Deze duiten zijn, blijkens de notulen van Raden en Generaalmeesteren 1817
no. 4o6, in dat jaar geslagen; zij zijn geheel gelijk aan die der O. I. Compagnie

vermeld sub n". 52 en waren op Java zeer gewild. AIleen verschilt het muntmeester
teeken, gebakerd kind. Dit teeken is in 1817 door eene ander vervangen; er zijn dan
ook geheel gelijke duiten met het jaartal 179o maar zonder het gebakerde kind,
deze zijn in 1827 geslagen ingevolge het Koninklijk besluit van 16 April n". Io5

(zie de notulen van dat jaar n". 543). Zelfs in 184o zijn nog dergelijke duiten, ook
dubbele en halve, geslagen, evenwel niet te Utrecht maar te Soerabaija, waarvoor
de stempels uit Nederland werden toegezonden.

76

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

tz. Het merk der Oost-Indische Compagnie Ng, daarboven


het muntteeken van den Muntmeester Suermondt, een

gebakerd kind; daaronder het jaartal.


Zie Netscher en v. d. Chijs, bladz. 128.
12. ZWAANTJES DUIT. 1836,1836,1836,1836,1836(lood)').
vz. Gekroond wapenschild vertoonende een zwaan op
het water, ter weerszijden het jaartal 18-36.

tz.

INDIE-NEDERL. op twee regels, daarboven eene ster,


daaronder twee sterren.

Netscher en v. d. Chijs, n". 257.


13. DUIT. z. j. *)
vz. Gekroond wapenschild, waarop eene onduidelijke figuur,
ter weerszijden de letters C-D.

tz.

SCHOON-NEDER-LANDE op drie regels, daarboven en


daaronder eene groote ster tusschen twee kleine.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.

Aoperen stukken in Indi geslagen.


14. TWEESTUIVERSTUK (bonk). 1818. Lang 2,5 cM. breed
1,75 cM. dik 1 cM.
vz. 2 S in een gestreept vierkant.
lz. 1818 in een gestreept vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n". 88.

15. STUIVER (bonk). 1818, 1818. Lang 1,75 cM. breed 1,5 cM.
dik o,6 cM.

1) v. ORDEN en SCHINKEL, Bijdragen voor de Penningkunde bladz. 43 onder


stellen dat deze stukken, en ook het volgende , geslagen zijn als proefstukken ter
bepaling der kosten van het stempel werk voor den muntslag in Oost-Indi, en
dat verschillende stempelsnijders dergelijke proeven hebben geleverd. Zij geven
dan ook de afbeeldingen van andere tegenzijden
2) Zie de noot op n". 12.

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

77

vz. I S in een gestreept vierkant.


tz. 1818 in een gestreept vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n". 89.
16. HALVE STUIVER. 1818, 1818, 1818, 1819, 1819,
1819, 182O, 182O, 1821, 1821, 1821, 1822, 1822 ,

1822, 1822, 1822, 1823, 1823, 1823, 1823, 1823,


1823, 1824, 1824, 1825, 1825, 1826, 1826. Middel
lijn + 3,8 cM.
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen zonder de blokken
op het veld; ter weerszijden de waarde-aanduiding
'/g-St. Die van 1818 en 1819 hebben eene G onder
het wapen.
tz. INDIAE-BATAv. op twee regels, daarboven eene ster
tusschen twee punten, daaronder het jaartal.
Netscher en v. d. Chijs, n". 9o.
-

17. TWEECENTSTUK.

1833, 1833, 1834, 1834, 1835,

1835, 1836, 1836, 1837, 1837, 1837, 1838 (zilver) ),


1838, 1838, 1838, 1838, 1839, 1839, 1840, 1840,
1841, 1841. Middellijn 2,5 c.M.
v2. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken op
het veld; ter weerszijden de waarde-aanduiding 2-C".
tz. NEDERL-INDIE op twee regels, daarboven eene ster,
daaronder het jaartal; nog lager hebben die van
1833 een D (Demmenie, Directeur van 's Lands
Constructiewinkel te Soerabaija), die van 1834 tot
1837 een V (de Vogel), die van 1837 tot 1839 een
J (Jeekel), die van 184o en 1841 een W (Willemans).
Netscher en v. d. Chijs, n". 91.
18. CENT. 1833, 1833, 1833, 1834, 1834, 1834, 1834
1835, 1835, 1835, 1836, 1836, 1836, 1837, 1837
1837, 1837, 1837, 1838, 1838, 1839, 1839, 1839
1) Proef geslagen in bijzijn van den Gouverneur-Generaal DE EERENs.

78

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

1839, 1839, 1839, 1840, 184O, 1840, 184O. Mid


dellijn 2 cM.

vz. Als van n". 17, maar met I-C#.


tz. Als van n. 17.
Netscher en v. d. Chijs, n". 92.

I9.

DUIT. 1818, 1818, 1818, 1819, 182O, 182O, 182O,


182O, 182O, 1821, 1821, 1822, 1824, 1825, 1825.

Middellijn 2 cM.
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen zonder de blokken
op het veld; ter weerszijden de waarde-aanduiding
5-'/, o, en onder het wapen G.
tz. INDIAE-BATAv: op twee regels, daarboven eene ster
tusschen twee punten, daaronder het jaartal.
Netscher en v. d. Chijs, n". 93.
2O,

HALVE DUIT. 1818, 1818, 1821, 1821, 1822, 1822.

Middellijn 1,8 cM.

vz. Als van n. 19, maar met 5-'/a2 G.


tz.. Als van n". 19.
Netscher en v. d. Chijs, n". 94.
2 I.

DUBBELE DUIT 1). 179O, 1790. Middellijn 2,5 cM.


vz. Het merk der Oost-Indische Compagnie N6, daarboven
eene ster, daaronder het jaartal.

tz. Het gekroonde Wapen der Stad Utrecht met de


leeuwen als schildhouders.

Zie Netscher en v. d. Chijs, bladz. 128.


22.

DUIT. 179O (zilver), 179O (zilver). Geparelde buitenranden.


Middellijn 2,3 cM.

1) Deze stukken zijn van 184o tot 1843 te Soerabaija geslagen, ingevolge de
Koninklijke besluiten van 27 Januarij en 18 September 1838 nos. 96 en 77 (zie
de noot op no. 11), en wel op stempels welke uit de Utrechtsche munt werden
verstrekt.

NETsCHER en v. D. CHIJs meenen dat zij te Utrecht geslagen zijn.

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

vz.

Als van n". 21.

tz.

Als van n". 21.

79 .

Deze zijn proefstukken in 184o te Utrecht geslagen.


23. DUIT !). 179O, 1790, 179O, 179O, 1790, 1790,
179O. Middellijn 2 cM.
vz.

Als van n". 21.

tz.

Als van n. 21.

24. HALVE DUIT 1). 179O, 179O. Middellijn 1,7 cM.


zz.

Als van n". 21.

tz.

Als van n". 21.

IX.

Wet van 1 Mei 1854 (Staatsblad n", 75),

Zilveren stukken te Utrecht geslagen.


1. KWARTGULDEN. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. Binnen een gestreepten rand de waarde-aanduiding
van een kwartgulden in het Maleisch op drie regels,
luidende: sa-per-ampat roup.yah.

Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, luidende:


sa-prapat roupyah.

2. KWARTGULDEN. Teekening. Ontwerp der tz.


tz. Als van n". 1, maar met kleine afwijkingen in het
Javaansche omschrift, en voorzien

van

eene ver

siering buiten den gestreepten rand, tusschen de


karakters van dit omschrift. Deze versiering is hetgeen
1) Zie de noot op bladz. 78.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).

8o

is overgebleven van de door den Hoogleeraar Millies


voorgestelde lotusbloem.

3. KWARTGULDEN. 1854, 1854, 1854 (lood tz.), 1854


(lood tz.). Afgekeurde proeven.
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken
op het veld; ter weerszijden de waarde-aanduiding
%-G, aan den voet van het wapen het munt
meesterteeken (een zwaard, Muntmeester van den
Wall Bake) en het muntteeken (een Mercuriusstaf).
Onder het wapen het jaartal.

Omschrift boven de kroon: NEDERL-INDIE.


tz. Als van n". 2, behalve dat de Maleische waarde
aanduiding eenige verbetering heeft ondergaan.
Deze proeven zijn afgekeurd wegens kleine onnauw
keurigheden op de tz.
4. KWARTGULDEN. 1854, 1854 (Eerste goedgekeurde proef
stukken), 1854, 1854, 1855, 1855, 1857, 1857, 1858,
1858, 1882, 1882, 1883, 1883, 1885, 1885.

vz. Als van n. 3, maar die van 1882, 1883, 1885 hebben

een bijl als muntmeesterteeken (P. H. Taddel).


tz.

Als van n". 3, behalve dat de onnauwkeurigheden


zijn weggenomen.
Netscher en v. d. Chijs, n". 77.
Revue de la Numismatique Belge. 3e srie. I. pl. XXVIII. 1.

5. TIENDE GULDEN. 1854 (tin vz.), 1854 (carton tz.), 1854


(lood tz.), 1854 (lood tz.)
Eerste proef geslagen, gelijk aan n". 6.

6. TIENDE GULDEN. 1854, 1854 (Eerste goedgekeurde proef


stukken), 1855, 1855, 1855, 1856, 1856, 1856, 1857,
1857, 1857, 1857, 1858, 1858, 1858, 1858, 1882,
1882, 1884, 1884, 1885, 1885.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).

8I

vz. Als van n. 3, maar met 1/ro-G; die van 1882,


1884, 1885 hebben een bijl als muntmeesterteeken
(P. H. Taddel).

tz. Binnen een gestreepten rand de waarde-aanduiding


van '/10 gulden in het Maleisch, op twee regels,
luidende: sa-per-pouloh-roup yah.
Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, luidende:
sa-para-sa-poulouh roupyah +.

Netscher en v. d. Chijs, n". 78.


Revue de la Numismatique Belge. 3e srie. I. pl. XXVIII. 2.
7. TWINTIGSTE GULDEN. 1854, 1854 (Eerste goedge
keurde proefstukken), 1854, 1854, 1854, 1855.
vz. Als van n". 3, maar met '/ao-G.
tz. Binnen een gestreepten rand de waarde-aanduiding van
%o gulden in het Maleisch op drie regels, luidende:
sa-per-douwa-pouloh roupyah.

Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, luidende:


sa-para-rong-poulouh roupyah k.

Netscher en v. d. Chijs, n". 79.


Revue de la Numismatique Belge. 3e srie. I. pl. XXVIII. 3.

Koperen stukken te Utrecht geslagen.


8. 2 1/2 CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. 2'/2-CENT op twee regels binnen een parelrand;

daaromheen de waarde-aanduiding van '/ao gulden,


bovenlangs in het Maleisch, luidende: sa-per-ampat
pouloh roupyah, onderlangs in het Javaansch luidende:
sa-para-patang-poulouh roupyah, alles omgeven door
een eikenkrans.

9. 2 1/2 CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


tz. Een opschrift van vijf regels, aangevende de waarde
aanduiding, eerst in het Maleisch, luidende: als van
6

82

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).


n".

8 op twee regels; dan 21/2 CENT op n regel


met een ster daarboven en een daaronder; eindelijk
in het Javaansch luidende als van n". 8, op twee
regels, alles omgeven door een eikenkrans, als van n". 8.
ro. 2 1/2 CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. In het midden 21/2 c., daaromheen de waarde
aanduiding, rechts in het Maleisch, van boven naar
beneden te lezen, links in het Javaansch, beiden
luidende als van n. 8, alles omgeven door een
eikenkrans, anders dan van n". 8.

1 r. 2 1/2 CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


ts. In het midden 21/2 c. binnen een eikenkrans, daar
omheen de waarde-aanduiding, rechts van beneden
naar boven in het Maleisch, luidende als van n". 8,

links in het Javaansch , luidende als van n. 8.


12. 2 % CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. In het midden de waarde-aanduiding in het Maleisch
op twee regels, luidende als van n. 8, binnen een
parelrand; daarboven, ingesloten tusschen het begin

en het einde van het omschrift, 21/2 c., met een


schepter links (muntteeken, in plaats van de Mercurius
staf?) en rechts een zwaard (muntmeesterteeken?) met
het gevest naar beneden.
Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, luidende
als van n. 8, met grootere karakters.
13. 2 1/2 CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. In het midden de waarde-aanduiding in het Maleisch
als op n. 12, maar zonder parelrand.
Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, als

van n". 12. In plaats van 21/2 c. en de munt- en


muntmeesterteekens op dat ontwerp, vindt men hier
eene vierbladige bloem.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).

83

14, 21/, CENT. 1855. Teekening der vz. en tz. Het eerste
door den Minister van Kolonin goedgekeurde en voor
gestelde, maar later gewijzigde ontwerp (zie n". 15,
23 en 39).
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken
op het veld, ter weerszijden 18-55, binnen een
parelrand.
Omschrift, boven het wapen: NEDERL: INDIE; onder het
wapen: 2% CENT. Daartusschen in den rand links
het muntmeesterteeken (zwaard), rechts het muntteeken
(Mercuriusstaf).
tz. De Maleische waarde-aanduiding als van n". 12, met
zwaardere letters, binnen een parelrand.
Omschrift. Als van n. 13, kleinere en dikkere letters,
de vierbladige bloem is kleiner.
15. 2 1/2 CENT. 1856, 1856, 1856. Eerste proefstukken, naar
een ontwerp van het Munt-College, waarbij in de teekening

van n". 14 eenige wijziging is gebracht. Afgekeurd wegens


eene fout op de tz.

vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met het jaartal


binnen een parelrand, als op n. 14 maar grooter,
en

met het

muntmeester-

en

muntteeken

aan

den

voet van het wapen.

Omschrift, boven het wapen: NEDERLANDSCH INDIE; onder


het wapen: 2 1/2 CENT.
tz. Als van n". 14. In den eersten regel van de Maleische
waarde-aanduiding is eene fout, namelijk eene letter
die boven open is in plaats van gesloten.
Revue de la Numismatique Belge. 3e srie. II.pl. XXVIII. 4.
16. 2 1/2 CENT. 1856, 1856 (Eerste goedgekeurde proefstukken),
1856, 1856, 1857, 1857, 1857, 1857, 1858, 1858.

vz. Als van n". 15.


tz. Als van n". 15, nu met gesloten letter.

Netscher en v. d. Chijs, n. 81.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).

84

17. CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


tz. In het midden 1 c; daaromheen de waarde-aanduiding
van 1/1oo gulden, boven in het Maleisch, luidende:
sa-peratous-roupyah, onder in het Javaansch, luidende:
sa-para-satous roupyah. Alles binnen een eikenkrans.
18. CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. In het midden 1 c; daarboven de waarde-aanduiding
in het Maleisch op twee regels, luidende als op n". 17;
daaronder de waarde-aanduiding in het Javaansch,
op twee regels, luidende als op n". 17. Geparelde
buitenrand.

19. CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


tz.

In het midden 1 CENT binnen een eikenkrans.

Omschrift: de waarde-aanduiding in het Maleisch (boven)


en in het Javaansch (onder), beide luidende als op n". 17.
2o. CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz.

In het midden 1 CENT.

Omschrift: de waarde-aanduiding in het Maleisch (rechts,


van boven naar beneden), en in het Javaansch (links,
van beneden naar boven).
21. CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. In het midden de waarde-aanduiding in het Maleisch
op twee regels, luidende als op n". 17.
Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch van
rechts naar links, luidende als op n". 17, bovenaan
gescheiden door eene ster. Daaromheen een lauwer
krans, bovenaan gescheiden door I C.
22. CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
/z. In het midden de waarde-aanduiding in het Maleisch
op twee regels, luidende als op n". 17.

WET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).

85

Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, van


rechts naar links, luidende als op n". 17, met grootere
karakters dan die op n". 21, van boven gescheiden door
eene vierbladige bloem.

23. CENT. Teekening. Het eerste door den Minister van Kolo
nin goedgekeurde en voorgestelde ontwerp der vz. en tz.;

later weder gewijzigd (zie n". 14, 24 en 39).


vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken
op het veld, ter weerszijden 18-55, binnen een
parelrand.
Omschrift, boven het wapen : NEDERL. INDIE, onder het
wapen 1 CENT. Daartusschen in den rand, links het
muntmeesterteeken (zwaard), rechts het muntteeken
(Mercuriusstaf).
tz. Als van n. 22, maar de Maleische waarde-aanduiding
met zwaardere letters en binnen een parelrand.
Omschrift. Als van n". 22, maar met kleinere letters, en
met eene fout in het laatste woord.

24. CENT. Teekening. Door het Munt-College voorgestelde


wijziging der vz, van n. 23.
vz. Als van n. 23 maar met twee sterren in plaats van
het munt- en het muntmeesterteeken, welke zijn ver
plaatst naar binnen den parelrand ter weerszijden van
het wapen, aan den voet daarvan.
25. CENT. 1855, 1855. Eerste proefstukken, afgekeurd wegens
gebreken in de stempels zoo van de vz. als van de tz.
vz. Als van n". 24.

tz.

Als van n". 23, maar de karakters van het Javaansche


omschrift zijn kleiner, waardoor de woorden verder

uit elkander staan, en de fout in het laatste woord


is hersteld; voorts is de vierbladige bloem veel
kleiner.

86

26.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N. 75).


CENT, 1855. Clich in carton. Proef van een verbeterden
stempel der vz.

vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met het jaartal


en de munt- en muntmeesterteekens als op n". 25,
maar het wapen is grooter; alles binnen een parelrand.

Omschrift, boven het wapen: NEDERLANDSCH INDIE, onder


het wapen 1 CENT. De sterretjes zijn weggelaten.

27.

CENT. 1855, 1855. Eerste afslagen met de verbeterde


stempels.
vz. Als van n". 26.

tz.

Als van n". 25, maar de parelrand en de ruimte


daarbinnen zijn kleiner, waardoor de Maleische waarde

aanduiding meer ineengedrongen is, terwijl de Javaansche


waarde-aanduiding in het omschrift grootere karakters
heeft.

28.

CENT. 1855. Proefafslag geheel gelijk aan n". 27, maar


met twee sterretjes in het randschrift ingeslagen tusschen
NEDERLANDSCH INDIE en 1 CENT. Afgekeurd.

29.

CENT. 1855, 1855. Eerste goedgekeurde proefstukken,


geslagen op expresselijk daartoe vervaardigde plaatjes op
eene gewone muntpers der Munt.
vz. en tz. Als van n". 27.

Netscher en v. d. Chijs, n. 83.


Revue de la Numismatique Belge 3e srie. I. pl. XXVIII. 5.

3O.

CENT. 1855, 1855, 1855.

Stukken van den eersten

muntslag in 's Rijks Hulpmunt op plaatjes geleverd door de


firma P. van Vlissingen & Co. te Amsterdam, van onzuivere
kleur ten gevolge van onzuiverheid van het Amsterdamsche
water waarin de plaatjes zijn gereinigd.
vz. en tz. Als van n". 29.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N. 75).

87

31. CENT. 1856, 1856, 1856, 1856. Stukken geslagen op


plaatjes met onzuivere niet rechtstandige kanten.
vz. en tz. Als van n". 29.

32. CENT. 1856, 1856, 1856, 1856. Eerste proefstukken


op verbeterde stempels der vz.; deze stempel is een weinig
vergroot om te gemoet te komen aan het gebrek dat de
rand der vz. iets breeder was dan die der tz.

vz. en tz. Als van n". 29.

33. CENT. 1856, 1856, 1856, 1857, 1857, 1857, 1857,


1857, 1858, 1858, 1858,1859, 1860. Gewone stukken van
den muntslag van deze jaren, geheel gelijk aan die van n". 32.
zz. en tz. Als van n". 29.

34. HALVE CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


-

tz.

In het midden

k
CENT

binnen een eikenkrans.

Omschrift: boven, de waarde-aanduiding van

Van Gen

gulden in het Maleisch, luidende: sa-per-douwa-ratous


roup.yah, onder, de waarde-aanduiding in het Javaansch,
luidende: sa-para-rong-atous-roup.yah.

35. HALVE CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


tz. In het midden 1/2 c; daarboven op twee regels de
Maleische waarde-aanduiding, luidende als op n. 34,
en daaronder eveneens op twee regels de waarde
aanduiding in het Javaansch, luidende als op n". 34.

36. HALVE CENT. Teekening. Ontwerp der tz.


tz. De waarde-aanduidingen in het Maleisch en Javaansch
als op n". 35, maar 1/2 C verplaatst, het cijfer %
boven de Maleische, de letter C onder de Javaansche
inscriptie.

88

37.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).


HALVE CENT. Teekening. Ontwerp der tz.
tz. De waarde-aanduiding in het Maleisch, luidende als
op n. 34, maar op drie regels.
Omschrift: de waarde-aanduiding in het Javaansch, van
rechts naar links, bovenaan gescheiden door 1/2 C tus
schen twee sterretjes.

38. HALVE CENT. Teekening. Ontwerp der tz.

tz.

De waarde-aanduiding in het Maleisch op twee regels,


luidende als op n". 34.
Omschrift: de Javaansche waarde-aanduiding als op n". 37
maar bovenaan gescheiden door eene ster in plaats
van 1/2 C.

39

4O.

HALVE CENT. 1855. Teekening. Het eerste door den


Minister van Kolonin goedgekeurde en voorgestelde ont
werp der zz. en der tz.; later gewijzigd (zie n". 14,
23 en 4o).
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken
op het veld; ter weerszijden 18-55, binnen een
parelrand.
Omschrift: boven NEDERL. INDIE, onder 1/2 CENT; daar
tusschen in den rand links het muntmeesterteeken (zwaard),
rechts het muntteeken (Mercuriusstaf).
tz. De waarde-aanduiding in het Maleisch op drie regels,
luidende als op n". 34, maar met zwaardere letters,
binnen een parelrand.
Omschrijft de Javaansche waarde-aanduiding als op n". 38
maar met kleinere, zwaardere letters, en bovenaan ge
scheiden door een vierbladige bloem.
HALVE CENT. 1855, 1855, 1855, 1855, 1855, 1855.

Eerste proefstukken naar een ontwerp van het Munt-College,


waarbij in de teekening van n". 39 eene wijziging is gebracht.
Afgekeurd wegens bedenkingen tegen de tz.

wET VAN 1 MEI 1854 (STAATSBLAD N". 75).

89

vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen, als van n". 39,


binnen een grooteren parelrand, met het mnntmeester
en het muntteeken links en rechts aan den voet van

het wapen.
Omschrift: NEDERLANDSCH INDIE boven, en '/2 CENT onder.
tz. De Maleische waarde-aanduiding als van n". 39 binnen
een grooteren parelrand.
Omschrift: De Javaansche waarde-aanduiding als op n". 39,
maar de letters verder uit elkaar, de vierbladige bloem
kleiner; voorts met eene fout in het laatste woord.
-

4 I.

HALVE CENT. 1855, 1855. Eerste goedgekeurde proef


stukken.

vz. Als van n". 4o.

tz. Als van n". 4o, de fout is verbeterd.


Netscher en v. d. Chijs, n. 86.
Revue de la Numismatique Belge 3e srie. I. pl. XXVIII. 6.

42

HALVE CENT. 1855, 1855, 1855, 1855, 1855, 1855,


1856, 1856, 1856, 1856, 1856, 1857, 1857, 1857,
1857, 1857, 1858, 1858, 1858, 1858, 1859, 1860,

1860. Gewone stukken van den muntslag van deze jaren.


vz. en lz. Als van n. 41.

43

HALVE CENT. 1858. Geslagen op een te dik muntplaatje.


vz. en tz. Als van n. 41.

44

HALVE CENT. 1859. Met sterk opgezetten rand.


vz. en tz. Als van n". 41.

Potrebbero piacerti anche